Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
[Hof: HvJ EU]geformuleerde bepalingen’ (pleitnota, p. 11), oordeelt het Hof als volgt.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft belanghebbende, een B.V., bezwaar gemaakt tegen het door haar op eigen aangifte afgedragen bedrag aan belasting personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Dit bezwaar werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, maar er werd ambtshalve een teruggaaf verleend en belastingrente vergoed. Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op een hogere rentevergoeding op basis van het Unierecht. Het Hof oordeelt dat belanghebbende, gezien de nationale bepalingen, geen rechtsmiddel kan aanwenden tegen de hoogte van de ambtshalve vermindering en vergoeding van rente. Ook heeft belanghebbende geen recht op vergoeding van immateriële schade, wettelijke rente over het griffierecht en werkelijk gemaakte proceskosten. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De zitting vond plaats op 24 mei 2019, waarbij belanghebbende en de Inspecteur vertegenwoordigd waren. Het Hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de pleitnota die op de zitting is besproken. De beslissing van het Hof is op 14 juni 2019 uitgesproken.