Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
van personenauto [merk 1] , VIN: [nummer 2] , aangiftenummer [aanslagnummer 2] (hierna: auto 2);
en op 11 november 2015 aangifte BPM van personenauto [merk 2] ,
VIN: [nummer 4] , aangiftenummer [aanslagnummer 4] (hierna: auto 4). De auto’s 1 tot en met 4 worden hierna ook als “de auto’s” aangeduid.
2.Feiten
auto 2 Hofkenmerk 18/00074 € 5.720;
auto 3 Hofkenmerk 18/00075 € 6.938;
auto 4 Hofkenmerk 18/00076 € 4.522.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Heeft de Rechtbank ten onrechte slechts eenmaal de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend van € 500 voor alle vier zaken?
3. Heeft belanghebbende van rechtswege recht op vergoeding van rente over de teruggaaf van de in strijd met het Unierecht geheven belasting, zonder daartoe een specifiek verzoek te moeten doen?
4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde
griffierecht?
5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar en de werkelijke proceskosten?
De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot ongegrond verklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
23. Wanneer deze producten op de markt voor tweedehands voertuigen van die lidstaat te koop worden aangeboden, moeten zij worden beschouwd als ‘gelijksoortige producten’, zijnde producten van dezelfde soort als ingevoerde tweedehands voertuigen, wanneer zij zich door hun eigenschappen en door de behoeften waarin zij voorzien, in een concurrentieverhouding bevinden. De mededinging tussen twee modellen hangt af van de mate waarin zij voldoen aan een aantal vereisten op het punt van, onder meer, prijs, afmetingen, comfort, prestaties, verbruik, duurzaamheid en betrouwbaarheid. Het referentievoertuig moet het voertuig zijn waarvan de kenmerken het dichtst aanleunen bij die van het ingevoerde voertuig. Dat houdt in dat rekening wordt gehouden met het model, het type en andere kenmerken, zoals de aandrijving of de uitrusting, de ouderdom en de kilometerstand, de staat van onderhoud of het merk (zie met name arresten van 19 september 2002, Tulliasiamies en Siilin, C-101/00, Jurispr. blz. I-7487, punten 75 en 76, en 20 september 2007, Commissie/Griekenland, C-74/06, Jurispr. blz. I-7585, punten 29 en 37).
Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake. Het Hof verwijst daarbij naar
De beslissing van de rechter tot terugbetaling van het griffierecht roept een zelfstandige verbintenis tot betaling van een geldsom in het leven. Krachtens artikel 8:106 van de Awb wordt de werking van de uitspraak van de rechter echter opgeschort totdat op het (hoger) beroep onherroepelijk is beslist. Voordien is de Inspecteur dan ook niet gehouden uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechter. Van verschuldigdheid van enige rente is dan ook geen sprake (vgl. Hof Den Haag, 8 oktober 2014, nr. 12/00606 tot en met 12/00625, ECLI:NL:GHDHA:2014:3211).
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.