Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een opgelegde boete. De rechtbank oordeelde dat de heffing van mrb niet onder het Unierecht valt, en dat de inspecteur in verzuim was door de kostenvergoeding van de bezwaarfase niet tijdig uit te betalen. De rechtbank heeft de boete verminderd van € 158 naar € 46, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van wettelijke rente over de kostenvergoeding, immateriële schadevergoeding van € 1.000, en proceskosten van € 512. De rechtbank heeft ook bepaald dat indien de vergoedingen niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de uitspraak. De rechtbank heeft de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep overschreden, wat heeft geleid tot de toekenning van de immateriële schadevergoeding aan de belanghebbende. De rechtbank heeft de inspecteur ook gelast het griffierecht van € 46 aan de belanghebbende te vergoeden.