Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
- de conclusie van antwoord met producties
- de brief van 21 februari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
“Het is van belang er op te wijzen, dat de beleidsbepalers alleen aansprakelijk kunnen worden gesteld indien zij de bestuurstaak daadwerkelijk uitoefenen. Dat is de betekenis van de woorden ‘als ware hij bestuurder’. Niet wordt gedoeld op adviseurs (...) of anderen die weliswaar op het beleid van het bestuur een sterke of zelfs beslissende invloed kunnen hebben, doch die niet daadwerkelijk de bestuurstaak uitoefenen. De bewijslast dat een bepaalde persoon het beleid heeft bepaald als ware hij bestuurder, rust in beginsel op de curator. [7] (...) Er moet enerzijds directe bemoeienis met het bestuur zijn, anderzijds een feitelijke terzijdestelling van het formele bestuur, wil er sprake zijn van ‘beleidsbepaler als ware hij bestuurder’.” [8]
een belangrijke oorzaakis geweest van het faillissement. Dat er ook andere oorzaken zouden zijn geweest, waaronder de (gestelde) harde opstelling van de Rabobank, betekent aldus niet zonder meer dat daarmee het onbehoorlijk bestuur op zichzelf beschouwd geen belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Aangezien [gedaagden] verder zelf de omstandigheid in het leven hebben geroepen waaronder de in 2010 afgesloten financiering werd opgezegd (zijnde het niet nakomen van de betalingsverplichtingen) en verder (een groot deel van) het vermogen uit Mega/NPB en de .nl-vennootschappen (die inmiddels door Rabobank ook bij de financieringsconstructie van 2010 waren betrokken) via de “beschermingsconstructie” overhevelden naar andere rechtspersonen, hebben zij zelf ook de omstandigheden in het leven geroepen waarbij de kans op het voortbestaan van de Mega/NPB en .nl-vennootschappen verkleinde en de kans op een faillissement toenam. Dat vervolgens Rabobank verlangde dat [bedrijf 3] B.V. haar eigendommen zou inbrengen ten behoeve van een vaststellingsovereenkomst, is naar het oordeel van de rechtbank het gevolg van de door [gedaagden] opgestelde “beschermingsconstructie”. Uit de Voorovereenkomst kan immers worden afgeleid dat Rabobank, als gevolg van die constructie, geen zicht meer had op de wijze waarop [gedaagden] het vermogen uit de verschillende vennootschappen hadden overgeheveld. [17] De door [gedaagden] gewraakte verdergaande eisen, moeten dan ook tegen de achtergrond van hun eigen handelen worden bezien. Zouden [gedaagden] nooit tot deze “beschermingsconstructie” zijn overgegaan, althans deze hebben teruggedraaid, dan is aldus op zijn minst aannemelijk dat Rabobank niet de door [gedaagden] gewraakte verdergaande voorwaarden zou hebben gesteld, nog daargelaten dat de kans op (her)financiering, zoals hiervoor overwogen, dan ook naar algemeen bekend mag worden verondersteld, zou zijn toegenomen. Aldus moet worden geoordeeld dat de door [gedaagden] opgezette “beschermingsconstructie” in ieder geval
een belangrijke oorzaakvan het faillissement is geweest.
boeterentepercentage ging, hetgeen betekent dat er al sprake moest zijn van schending van de verplichtingen uit de financieringsovereenkomst, alvorens Rabobank überhaupt een beroep op dit percentage zou kunnen doen. Ook in zoverre hebben [gedaagden] het aldus aan zichzelf te wijten, door de door hen gecontroleerde vennootschappen niet aan de verplichtingen uit de financieringsovereenkomst te laten houden, dat Rabobank op dat percentage een beroep heeft gedaan. Het een en ander laat bovendien onverlet dat zonder de “beschermingsconstructie” de financieringsmogelijkheden c.q. de mogelijkheden tot het afsluiten van een (gunstigere) vaststellingsovereenkomst zouden zijn toegenomen, zodat dit boeterentepercentage in zoverre ook geen afbreuk doet aan de “beschermingsconstructie” als
een belangrijke oorzaakvan het faillissement. Of en in hoeverre die boeterente ook toewijsbaar is, zal overigens afhangen van de vraag of de daarmee samenhangende vordering ter verificatie wordt betwist en valt aldus buiten het bestek van deze procedure.
het ontstaan van het faillissement(en dus voorafgaand aan
het terugdraaien van de gevolgen tijdens faillissement) hebben gespeeld. Het terugdraaien van die gevolgen kan hooguit gevolgen hebben voor de vaststelling of en in hoeverre er sprake is van een boedeltekort, hetgeen pas tijdens de verificatievergaderingen kan worden vastgesteld.
door de rechter bij onherroepelijk geworden uitspraak is geoordeeld dat hij voor zijn handelen of nalaten bij die rechtspersoon aansprakelijk is, als bedoeld in de artikelen 138 of 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
- griffierecht € 1.963,00
- kosten uitbrengen dagvaarding € 206,66