Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
“..., aangevuld met sloopkosten die door [de opdrachtgever] zijn begroot op € 130.000.”
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“aangepast 11 november 2014”) € 6.900 inclusief BTW gedeclareerd bij [de opdrachtgever] . [de opdrachtgever] heeft de factuur niet betaald, waarop Verkerke BV betaling van deze factuur bij de kantonrechter heeft gevorderd. [de opdrachtgever] heeft in reconventie primair gevorderd de overeenkomst te vernietigen uit hoofde van bedrog dan wel dwaling en Verkerke B.V. te veroordelen tot restitutie van hetgeen hij aan Verkerke BV heeft betaald en subsidiair Verkerke B.V. te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 69.782,76. De kantonrechter heeft de vordering van Verkerke BV in conventie toegewezen (uitgezonderd de buitengerechtelijke incassokosten) en in reconventie de vorderingen van [de opdrachtgever] afgewezen. [de opdrachtgever] is onder aanvoering van 5 grieven in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het vonnis berust, voor zover de primaire vordering, die was gebaseerd op dwaling of bedrog, werd afgewezen. Naast de reeds in eerste instantie subsidiair gevorderde schadevergoeding heeft hij gevorderd dat Verkerke BV wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, te weten € 9.904,19.
“Mijn technisch adviseur ir. [B] ”gewijzigd in
“Mijn technisch adviseur [de interieurarchitect] ”. Daarmee heeft zij de beweerdelijk verkeerde voorstelling bij [de opdrachtgever] over haar hoedanigheid - te weten academisch gevormd bouwkundig ingenieur - weggenomen. Kennelijk heeft dit niet tot nadere vragen of opmerkingen van [de opdrachtgever] geleid. In het licht van deze omstandigheden heeft [de opdrachtgever] te weinig aangevoerd aan de hand waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat Verkerke onduidelijk is geweest over het terrein van haar deskundigheid en heeft [de opdrachtgever] evenmin voldoende toegelicht dat hij als gevolg van onjuiste informatie en/of het ontbreken van nadere informatie een verkeerd beeld van haar deskundigheid heeft gekregen. Het enkele feit dat [de interieurarchitect] na de beëindiging van de samenwerking zichzelf in de e-mail van 14 oktober 2014 als
“architect”heeft aangeduid, weegt onvoldoende zwaar om tot een ander oordeel te komen. De overeenkomst van opdracht was toen immers al beëindigd, zodat [de opdrachtgever] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden niet op die uiting kan hebben vertrouwd. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. [de opdrachtgever] heeft bovendien niet een op dit punt voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.