3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] is gehuwd geweest met de dochter van [verweerder] c.s. Het huwelijk, dat is aangegaan met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, is op 2 augustus 2012 ontbonden.
(ii) Op 31 augustus 2006, staande het huwelijk, hebben [eiser] en de dochter van [verweerder] c.s. een overeenkomst van geldlening gesloten (hierna: de overeenkomst). [eiser] treedt daarin op als geldgever en de dochter van [verweerder] c.s. als geldnemer. De overeenkomst vermeldt onder meer:
“NEMEN IN AANMERKING:
(…)
C. Geldgever wordt sedert het najaar van 2005 belaagd door crediteuren waaronder begrepen Mr. R. Frankfort zijnde de curator van Nouvolari Investments B.V. en de belastingdienst waarmee Geldgever een dispuut ter zake van de uitkering c.q. uitbetaling van zogenaamde turbo vorderingen door verschillende VPB verlies compensatie vennootschappen heeft gekregen.
D. Teneinde te voorkomen dat wederom door beslaglegging alle liquide middelen van Geldgever geblokkeerd zullen worden, zal Geldgever alle liquide middelen e.e.a. met een maximum van Euro 6.000.000,- (zegge: zes miljoen euro) die hij heeft dan wel zal gaan verkrijgen aan Geldnemer door middel van een lening ter beschikking stellen, welke Geldnemer alsdan hetzij op een bankrekening op haar naam zal stallen dan wel beleggen en of investeren op een door Geldgever aan te geven wijze;
E. Onder de opschortende voorwaarde van het feit dat Geldnemer al haar vorderingen nu en of in de toekomst aan Geldgever zal verpanden is Geldgever bereid een bedrag van maximaal EUR 6.00.000,- (zegge: zes miljoen Euro) (…) beschikbaar te maken onder de voorwaarden beschreven in deze overeenkomst;”
en
“6. Zekerheid
Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van Geldnemer ingevolge deze Overeenkomst van Geldlening en daarmee verband houdende zekerheidsdocumenten zal Geldnemer op de datum van deze Overeenkomst van Geldlening ten behoeve van Geldgever de navolgende zekerheid verstrekken welke ook geldt voor al hetgeen Geldgever van Geldnemer uit andere hoofde nu en of in de toekomst te vorderen zal hebben:
(a) een pandrecht eerste rang op vorderingen.”
(iii) In diverse procedures die tussen [eiser] en de dochter van [verweerder] c.s. zijn gevoerd, is de dochter van [verweerder] c.s., voor zover thans van belang, veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag ter grootte van € 370.893,36.
(iv) Eind september 2012 heeft [verweerder 1] op eigen naam en ten behoeve van zijn dochter een bankrekening bij ABN AMRO Bank geopend (hierna: de bankrekening).
De dochter is gemachtigd om van de bankrekening betalingen te doen en aan haar is een betaalpas ter beschikking gesteld. Op 5 november 2012 bedroeg het saldo € 247.544,07.
(v) Op 4 april 2013 heeft [eiser] ten laste van [verweerder] c.s. onder ABN AMRO Bank conservatoir derdenbeslag gelegd. In het verzoekschrift heeft [eiser] gesteld (a) dat hij een vordering ter grootte van € 740.893,36 op de dochter van [verweerder] c.s. heeft, (b) dat het hiervoor onder (iv) bedoelde bedrag van € 247.544,07 een vordering betreft van de dochter van [verweerder] c.s. op haar vader, (c) dat deze vordering op grond van de overeenkomst is verpand en op 6 september 2012 openbaar is gemaakt aan [verweerder 1], en (d) dat [eiser] op grond van die verpanding een vordering heeft op [verweerder] c.s.
(vi) Voordat op de bankrekening beslag was gelegd, had de dochter van [verweerder] c.s. bedragen van de rekening opgenomen tot een totaalbedrag van ten minste € 122.259,72.
3.2.1[eiser] vordert in dit kort geding, voor zover in cassatie van belang, dat [verweerder] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van, kort gezegd, € 247.544,07. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
3.2.2In hoger beroep heeft [eiser] zijn eis verminderd tot betaling van € 125.854,64. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het overwogen:
“6.6 Uit [de considerans van de overeenkomst onder C en D] blijkt onomwonden dat [eiser] geenszins de bedoeling had geld te lenen aan de dochter van [verweerder] c.s., maar dat het doel van de Overeenkomst was om zijn liquide middelen buiten het bereik van zijn schuldeisers te brengen en daarover zelf de beschikking te houden. Nu de overeenkomst ten doel had de liquide middelen van [eiser] te onttrekken aan het verhaal van zijn schuldeisers, is de Overeenkomst naar het voorlopig oordeel van het hof door haar strekking in strijd met de goede zeden en daarmee nietig op grond van artikel 3:40 lid 1 BW. Immers, door de vermelding van de reden voor het aangaan van de Overeenkomst in de considerans, waren de bedoelingen die [eiser] met de Overeenkomst had en de gevolgen die de Overeenkomst voor de schuldeisers van [eiser] zou hebben ook kenbaar voor de dochter van [verweerder] c.s.