Zaak-/rolnummer: 248382 / HA ZA 05-2985
Uitspraak: 20 januari 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
Mr. Johannes Hubertus VAN SETERS, in zijn hoedanigheid van curator in het faillis¬sement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres B.V.],
wonende te Roermond,
eiser,
advocaat mr. J.H. van Seters,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], [land],
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Eijsberg.
Partijen blijven hierna aangeduid als: de curator en [gedaagde]. De failliet blijft aangeduid als: [eiseres B.V.].
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 maart 2009 (hierna: het tussenvonnis), waarin [gedaagde] is toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs, en van de onderliggende processtukken. Nadat getuigenverhoor was bepaald, is namens [gedaagde] en de curator afgezien van het horen van getuigen. [gedaagde] heeft vervolgens afgezien van het nemen van een conclusie na niet-gehouden enquête. De curator heeft een antwoord¬conclusie na niet-gehouden enquête genomen, waarin hij concludeert dat [gedaagde] niet is geslaagd in het bewijs en waarin hij om een eindvonnis verzoekt. Vervolgens is vonnis bepaald.
2.1 Kort gezegd vordert de curator in dit geding (i) een verklaring voor recht dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort van de boedel, (ii) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een nader bij staat op te maken bedrag gelijk aan dit tekort, en (iii) veroor¬deling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot van € 600.000,--, een en ander te vermeer¬deren met rente en kosten.
2.2 In het tussenvonnis is geoordeeld dat niet is voldaan aan de administratieplicht als bedoeld in artikel 2:10 BW en dat daarmee op grond van artikel 2:248 lid 1 BW vaststaat dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat dit vermoed wordt een belangrijke oorzaak te zijn van het faillissement. [gedaagde] is in het tussenvonnis toegelaten tot het tegenbewijs tegen het wettelijke vermoeden dat de kennelijk onbehoor¬lijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
2.3 [gedaagde] heeft afgezien van het horen van getuigen en hij heeft geen andere bewijsmiddelen in het geding gebracht. [gedaagde] is dan ook niet geslaagd in het tegenbewijs. Daarmee staat vast dat de in het tussenvonnis nader beschreven kennelijke onbehoorlijke taakvervulling een belang¬rijke oorzaak is van het faillissement. Dit betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het tekort van de boedel (vergelijk overweging 5.3 van het tussenvonnis). De door de curator gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort van de boedel, is daarom toewijsbaar.
2.4 De vervolgvraag is of de vaststelling van het tekort van de boedel in dit geding moet plaatsvinden of dat hiervoor moet worden verwezen naar de schadestaatprocedure. Dat er een boedeltekort is, is tussen partijen niet in geschil. De curator stelt dat het boedeltekort ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding € 648.000,-- bedroeg. [gedaagde] stelt dat het tekort hoger is. Volgens hem heeft de curator ten onrechte geen rekening gehouden met een rekening-courantschuld van € 5,5 miljoen jegens de aandeelhouder van [eiseres B.V.] en bedraagt het boedeltekort daarom € 6,1 miljoen. De rechtbank concludeert dat niet in geschil is dat het boedeltekort ten minste € 648.000,-- bedraagt. Een verdergaande beoordeling van de schadeomvang is in dit geding niet goed mogelijk. Met name de vaststelling of er een concurrente schuld is aan de aandeelhouder van [eiseres B.V.] zal - naar het zich laat aanzien - onderwerp vormen van een eventuele renvooiprocedure. De rechtbank zal daarom voor de vaststelling van de schadeomvang verwijzen naar de schade¬staatprocedure, zoals door de curator gevorderd.
2.5 Anders dan door de curator gevorderd, zal de rechtbank [gedaagde] in dit vonnis niet veroordelen tot het betalen van wettelijke rente vanaf 18 augustus 2005 over het boedeltekort. Het boedeltekort bestaat uit het verschil tussen de overige baten enerzijds en het totaal van de boedelschulden en de concurrente en preferente schulden anderzijds. In de definitieve afrekening is dit het bedrag dat [gedaagde] dient te voldoen. Als hij daarnaast rente zou moeten betalen over de periode tot aan de vaststelling van het boedeltekort, dan zou het resultaat zijn dat [gedaagde] uiteindelijk meer dan het tekort moet voldoen en zou er bij betaling een overschot in het faillissement kunnen resteren. Hiervoor is de regeling van artikel 2:248 BW niet bedoeld. Voor zover de rente gevorderd wordt als schadevergoeding voor mogelijke vertragingsschade in de periode na de vaststelling van het boedeltekort in de schadestaat¬procedure, geldt dat dit een onderwerp is dat potentieel samenhangt met de begroting van het tekort in de schadestaat¬procedure, zodat beoordeling hiervan niet thans maar in de schadestaatprocedure aan de orde is.
2.6 [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de hoogte van het door de curator gevorderde voorschot. Uit de stellingen van partijen omtrent de hoogte van het boedeltekort volgt bovendien dat beide partijen uitgaan van een boedeltekort dat hoger is dan het gevorderde voorschot. Het gevorderde voorschot is daarom toewijsbaar. De wettelijke rente die is gevorderd over het voorschot is als niet betwist eveneens toewijsbaar (hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen over de wettelijke rente is niet van toepassing ten aanzien van het te betalen voorschot, nu dit geen eindafrekening betreft).
2.7 [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de curator tot aan dit vonnis worden als volgt vastgesteld:
- dagvaarding 161,93
- vast recht 4.584,00
- salaris procureur 9.030,00 (3,5 punten × tarief € 2.580,00).
a. verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens de curator hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden in het faillissement van [eiseres B.V.], voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
b. veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting het onder a. van dit dictum genoemde bedrag, aan de curator te betalen, welk bedrag dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
c. veroordeelt [gedaagde], ten titel van voorschot, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te betalen het bedrag van € 600.000,-- (zegge: zeshonderdduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 18 augustus 2005 tot aan de dag der voldoening;
d. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator bepaald op € 4.584,-- aan vast recht, op € 161,93 aan overige verschotten en op € 9.030,-- aan salaris voor de advocaat;
e. verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
f. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn.
Uitgesproken in het openbaar.
1876