Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
3.Bespreking middelen in beide beroepen
Montenegro c.s./Staatdat het hof Montenegro c.s. ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard in hun vordering. Voor Montenegro c.s. stond geen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open, omdat zij niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt. Montenegro c.s. konden daarom bij de burgerlijke rechter terecht. [15]
RDW/ […]oordeelde de Hoge Raad dat het hof terecht had geoordeeld dat, omdat voor […] tegen de besluiten tot wijziging van het kentekenbewijs van door hem geïmporteerde auto’s geen andere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang had opengestaan, de vraag of deze besluiten jegens […] onrechtmatig waren, niet aan het oordeel van de burgerlijke rechter was onttrokken. [16]
Staat/SFRverwierp de Hoge Raad het betoog van de Staat dat het beginsel van formele rechtskracht van toepassing is in het geval dat tegen het besluit een met voldoende waarborgen omklede, bestuursrechtelijke rechtsgang openstond, maar de burger in die rechtsgang niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De Hoge Raad overwoog:
[…] /Boxtelging het om de vraag of het beginsel van formele rechtskracht van toepassing is in het geval dat de burger in de bestuursrechtelijke rechtsgang niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het hem aan een processueel belang ontbrak. De Hoge Raad beantwoordde die vraag bevestigend. Volgens de Hoge Raad moet dit geval worden onderscheiden van het geval dat aan de orde was in het arrest
Staat/SFR, nu in eerstgenoemd geval de bestuursrechtelijke weg kon worden gevolgd zo lang een processueel belang bij de uitkomst daarvan bestond, terwijl in laatstgenoemd geval juist niet de bestuursrechtelijke rechtsgang kon worden gevolgd, zodat de betrokkene was aangewezen op aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter. [18]
Intertrust/Ontvangerging het specifiek om een vordering die was gegrond op belastingaanslagen die niet waren aangevochten bij de belastingrechter. De Ontvanger zocht op grond van onrechtmatige daad verhaal op een derde die volgens hem de invordering van een jegens de belastingschuldige onherroepelijke belastingschuld illusoir had gemaakt. De Hoge Raad oordeelde dat de derde de juistheid van de aanslagen bij de burgerlijke rechter aan de orde kan stellen (moet kunnen stellen). Hij overwoog:
Staat/SFR)]). Dat zou ook, gelet op de door de Invorderingswet 1990 geboden rechtsbescherming aan een derde die hoofdelijk voor de belastingschuld van een ander aansprakelijk wordt gesteld, niet passen in het wettelijk stelsel. Thans staan voor die derde de rechtsmiddelen van bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie tegen het invorderingsbesluit open, in welk verband mede de onderliggende aanslag aan de orde kan worden gesteld (art. 49 Iw 1990). In de voor 1 december 2002 geldende situatie, waarin de burgerlijke rechter in het geval van betwisting van de aansprakelijkstelling bevoegd was, kon de aansprakelijk gestelde in bepaalde gevallen ingevolge art. 50 (oud) Iw 1990 zelfstandig bezwaar tegen de onderliggende aanslag maken, terwijl de aansprakelijk gestelde aan wie die bevoegdheid niet toekwam, zich ter zake van zijn bezwaren tegen de hoogte van de onderliggende aanslag tot de burgerlijke rechter diende te wenden. De Iw 1990 kent blijkens art. 32 lid 1 een open systeem. De Ontvanger is niet louter op de aansprakelijkheidsregelingen van de Iw 1990 aangewezen, maar kan ook een beroep doen op bepalingen inzake aansprakelijkheid in andere wettelijke regelingen. Als de Ontvanger zijn vordering op zulke andere bepalingen en niet op hoofdelijke aansprakelijkheid van de aangesproken partij voor de betrokken belastingschulden baseert, is art. 49 Iw 1990 niet van toepassing, ook niet in die zin dat met betrekking tot de op onrechtmatig handelen gebaseerde vordering bij de in dat artikel vervatte waarborgen aansluiting moet worden gezocht. Het in de aansprakelijkheidsregelingen van de Iw 1990 opgenomen uitgangspunt dat de aansprakelijk gestelde de onderliggende aanslagen moet (hebben) kunnen betwisten, is in overeenstemming met de rechtspraak die de formele rechtskracht van een besluit in haar werking beperkt tot de belanghebbenden voor wie een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan. Dat geldt ook in het geval dat de Ontvanger de derde aanspreekt op de grond dat deze de invordering van de belastingschuld op onrechtmatige wijze heeft gefrustreerd. Er is geen reden daarop een uitzondering te maken als het gaat om een belastingsoort zoals de (inmiddels afgeschafte) kapitaalsbelasting die niet onder de fiscale aansprakelijkheidsregelingen van art. 36 e.v. Iw 1990 kon worden ingevorderd.
Intertrust/Ontvangergeldt die beperking echter niet bij de burgerlijke rechter. [21]
horizontaleverhouding tussen burgers.
Dumatrust/Ontvanger. [23] Uit dat arrest volgt echter niet wat anders dan uit het voorgaande, ook al bevat het arrest wel een opvallende beslissing. De zaak van het arrest betrof het volgende. X en zijn echtgenote hadden op grote schaal onrechtmatig geld onttrokken aan Dumatrust c.s. Ter verzekering van het verhaal van de daardoor ontstane schade, hadden Dumatrust c.s. executoriaal beslag gelegd op twee panden van het echtpaar. Nadat Dumatrust c.s. de Belastingdienst hadden geïnformeerd over de verduistering door X, in de hoop op de medewerking van de Belastingdienst bij het verhaal op het naar het buitenland vertrokken echtpaar, legde de Ontvanger eveneens executoriaal beslag op de panden. Omdat de vordering van de Belastingdienst hoger in rang was dan die van Dumatrust c.s., hadden Dumatrust c.s. het nakijken bij het verhaal op de panden. Dumatrust c.s. voelden zich gedupeerd door dit handelen van de Ontvanger en vorderden schadevergoeding van hem en de Staat op grond van onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. Daarbij voerden zij mede aan dat geen geldige belastingaanslagen waren opgelegd. De Hoge Raad oordeelde echter dat Dumatrust c.s. niet konden opkomen tegen de aan het echtpaar opgelegde belastingaanslagen. Hij overwoog:
Ontvanger/Intertrust, met als redengeving dat er verschil bestaat tussen het (in dat arrest aan de orde zijnde) geval dat de derde wordt aangesproken voor een niet-betaalde belastingschuld, en het (in het in de zaak van Dumatrust c.s. aan de orde zijnde) geval dat de Ontvanger mede-schuldeiser is, die eveneens verhaal zoekt voor zijn vordering op de schuldenaar. Gelet op dat verschil konden Dumatrust c.s. niet bij de burgerlijke rechter opkomen tegen de belastingaanslagen, volgens de Hoge Raad.
Ontvanger/Intertrusten met dat geval is gelijk te stellen
.[eiser] is eerst aangesproken door de curator vanwege de vorderingen van de Ontvanger in de faillissementen. In deze zaak vordert [eiser] intrekking van die vorderingen in de faillissementen en schadevergoeding wegens de indiening ervan bij de curator. Net als in het arrest
Ontvanger/Intertrust,waarnaar in de aangehaalde overwegingen van het arrest
Dumatrust/Ontvangerwordt verwezen, gaat het in deze zaak erom dat [eiser] in zijn vermogen aansprakelijk is gehouden (via de curator) voor of in verband met het onbetaald blijven van belastingschulden.
Intertrust/Ontvangerwel kan in het geval (b) dat hij rechtstreeks door de Ontvanger tot betaling van die belastingvorderingen wordt aangesproken, en de derde dat blijkens het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2022 in de zaak tussen [eiser] en de curator wel kan in het geval (c) dat hij door de curator wordt aangesproken voor het tekort dat bestaat uit de niet-voldane belastingvorderingen? Het lijkt evident dat de derde dat ook kan (moet kunnen) in het eerstgenoemde geval (geval (a)), nu er geen grond te noemen valt waarop de drie genoemde gevallen (de gevallen (a)-(c)) verschillend zijn te behandelen. De Ontvanger doet als ik het goed zie dan ook in zijn middel geen beroep op een regel zoals aangenomen door het hof Arnhem-Leeuwarden in genoemd arrest, volgens welke de derde de Ontvanger in het geheel niet kan aanspreken op het feit dat de Ontvanger hem via de curator aanspreekt.
in de daartoe openstaande rechtsgang bij de bestuursrechter of de belastingrechtermoet worden bestreden. Bij de burgerlijke rechter geldt het beginsel van formele rechtskracht als gezegd ter handhaving van de bestaande verdeling van rechtsmacht tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter (zie hiervoor in 3.3). [28] Een partij als [eiser] kan echter niet bij de bestuursrechter terecht, nu die rechtsgang voor hem niet wordt opengesteld door de wet. Dus is in verband met een behoorlijke rechtsbescherming bestrijding van het besluit door hem bij de burgerlijke rechter mogelijk en geldt de formele rechtskracht van het besluit daarom niet jegens hem. Of de bestrijding van het besluit bij de burgerlijke rechter dan voor hem slechts eenmaal of juist meermalen mogelijk is – dus in één dan wel meer procedures –, is daarmee niet een kwestie die nog iets te maken heeft met het beginsel van formele rechtskracht. De formele rechtskracht geldt immers uitsluitend in verband met de eis van het tijdig tegen het besluit opkomen in de daartoe bij de wet aangewezen procedure
bij de bestuursrechter of de belastingrechter. Het antwoord op de vraag of een partij voor wie die procedure niet heeft opengestaan en jegens wie het beginsel van formele rechtskracht daarom niet geldt, haar standpunt meerdere keren – dus in meerdere procedures – aan de burgerlijke rechter kan voorleggen, is daarmee in beginsel een kwestie van uitsluitend het burgerlijke procesrecht.
onnodignogmaals vragen van een beslissing kan dus niet worden gesproken. Overigens is het standpunt van de Ontvanger ook niet op een van deze specifieke grondslagen gebaseerd, maar uitsluitend op de algemene stelling dat [eiser] de verschuldigdheid van de aanslagen niet nog eens in een civiele procedure aan de orde moet kunnen stellen (‘litis finiri oportet’, zegt hij).
SER/NVVen
OZB/Staat, zij het dat ik onmiddellijk opmerk dat eerstgenoemd arrest uiteindelijk juist duidelijk in de richting van zijn ongelijk in deze zaak wijst. Beide arresten gaan over de werking van uitspraken jegens anderen dan procespartijen en hun rechtsopvolgers, waar het de Ontvanger in deze zaak om is te doen. In de zaak van het arrest
SER/NVVwilde de SER, als beheerder en vereffenaar van het vermogen van het — inmiddels opgeheven — Landbouwschap, dat de burgerlijke rechter een ander oordeel over de verbindendheid van een wettelijke retributieregeling van het Landbouwschap gaf dan het College van Beroep voor het bedrijfsleven had gegeven. [32] De zaak betrof een vordering uit onverschuldigde betaling tegen het Landbouwschap op de grond dat de regeling onverbindend was. Ofschoon het College van Beroep voor het bedrijfsleven zijn beslissing had gegeven tegen een andere wederpartij, oordeelde de Hoge Raad het Landbouwschap gebonden aan het oordeel van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Hij overwoog:
OZB/Staatgaat meer in de richting van het standpunt van de Ontvanger. [34] OZB was een ziekenfonds dat het niet eens was met een vergoedingscriterium in een lagere wettelijke regelingen (aanwijzingen op grond van het Besluit financiering ziekenfondsen Ziekenfondswet). Zij had over de verbindendheid van die regeling geprocedeerd bij de Afdeling bestuursrechtspraak in een beroep tegen een uitvoeringsbeschikking van het College voor zorgverzekeringen (voorheen de Ziekenfondsraad, nu het Zorginstituut). Die procedure had zij verloren. Daarna begon zij een procedure over de verbindendheid van de regelingen bij de burgerlijke rechter tegen de Staat als degene die de regelingen had uitgevaardigd (het ging om ministeriële regelingen). De Hoge Raad overwoog:
Staat/Privacy Firsten
Universiteiten/SCAU: wie van wetgeving alleen nadeel ondervindt doordat op grond daarvan een voor beroep bij de bestuursrechter vatbaar besluit wordt genomen dat dit nadeel teweegbrengt, kan voor rechtsbescherming in beginsel alleen terecht bij de bestuursrechter. [35] In rov. 3.3.2 blijkt echter dat de Staat zich kan beroepen op een uitspraak die jegens het College is gedaan oftewel dat OZB ook aan die uitspraak is gebonden jegens de Staat. Dat is niet omdat het College een orgaan was van de Staat, zoals de Hoge Raad lijkt te impliceren in rov. 3.3.2. Het College was, net als het huidige Zorginstituut dat is, een afzonderlijke rechtspersoon. [36] De Staat kan dus een beroep op een uitspraak doen die in een procedure tegen een derde is gedaan. Dat is precies wat de Ontvanger in deze procedure doet. Het arrest ziet echter, net als het arrest
SER/NVV, op het specifieke geval dat er al een oordeel van de bestuursrechter is, deze de aangewezen rechter is om een beslissing over de aan de orde zijnde kwestie te geven en de burgerlijke rechter wordt gevraagd om tot een herbeoordeling over te gaan. Ook hier gaat het dus weer om dezelfde gezichtspunten als die spelen bij het beginsel van formele rechtskracht. Daar komt dan nog bij dat het College weliswaar een afzonderlijke rechtspersoon was, maar belast was met een deel van de overheidstaak van de Staat op het aan de orde zijnde vlak en in zoverre in hoge mate een verlengstuk van de Staat was.
Intertrust/Ontvangerwerd dan ook geen punt gemaakt van het feit dat de Staat niet in de procedure was betrokken, terwijl het verweer betrekking had op de verschuldigdheid van de aan de orde zijnde aanslagen. Naar ik veronderstel, zal hetzelfde gelden voor heel wat andere procedures waarin alleen door of tegen de Ontvanger werd geprocedeerd en gedragingen aan de orde werden gesteld van andere organen van de Staat. De Ontvanger heeft in deze procedure evenmin een punt gemaakt van genoemd feit.
Intertrust/Ontvangervolgt dat als de Ontvanger in dat geval een vordering instelt, hetzelfde geldt. Zoals hiervoor in 3.11 al gezegd, valt niet zo goed in te zien dat als de derde is aangesproken door de curator en hij zich vervolgens tot de Ontvanger wendt met de eis om de fiscale vorderingen in het faillissement in te trekken, niet hetzelfde zou hebben te gelden. Als hijzelf door de Ontvanger zou worden aangesproken voor de fiscale vorderingen kan hij dat immers óók. De omstandigheid dat de derde niet rechtstreeks aansprakelijk is gesteld door de Ontvanger, kan bezwaarlijk ten koste gaan van de rechtsbescherming van de derde ten opzichte van de Ontvanger.
Subonderdeel 1avoert uitgaande van deze lezing aan dat het hof de art. 24 en 25 Rv heeft miskend en een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven in het licht van de gedingstukken en het partijdebat.
Subonderdeel 1bklaagt dat [eiser] niet alleen een beroep op art. 1.1.5 Leidraad Invordering 2008 heeft gedaan, maar ook heeft aangevoerd dat de belastingaanslagen in dit geval door de burgerlijke rechter moeten worden getoetst, omdat het beginsel van formele rechtskracht in het geval van [eiser] niet geldt. Het subonderdeel mondt uit in de klacht dat het hof daarom ten onrechte de onderliggende aanslagen niet vol heeft getoetst.
Onderdeel 2klaagt uitgaande van genoemde lezing van het arrest van het hof dat het hof de vorderingen van [eiser] heeft afgewezen op grond van een verweer dat de Ontvanger niet heeft gevoerd.