Overwegingen
1. Met dagtekening 31 december 2003 zijn aan eiseres de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1995 en de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 1996 opgelegd. Met dagtekening 28 januari 2004 zijn aan eiseres de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2000 en de navorderingsaanslagen VB 1997 tot en met 2000 opgelegd.
2. Deze aanslagen vloeien voort uit het zogenoemde Rekeningenproject. Eiseres heeft in het verleden een bankrekening aangehouden bij de [naam bank] [land in Europa] . Deze aanslagen, die gebaseerd zijn op geschatte bedragen, staan sinds het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2012onherroepelijk vast. Eiseres heeft gedurende deze procedures geen verdere gegevens met betrekking tot de aangehouden banksaldi verstrekt op advies van haar toenmalige gemachtigde.
3. Eiseres heeft vervolgens, na overleg met haar huidige gemachtigde, op 16 juni 2014 informatie verstrekt over de tegoeden op haar bankrekeningen over de periode 1991 tot en met 2010.
4. De inspecteur heeft naar aanleiding hiervan de aanslagen IB/PVV 2003, 2004 en 2006 tot en met 2010 ambtshalve verminderd. Deze aanslagen stonden op dat moment nog niet onherroepelijk vast.
5. De inspecteur heeft het verzoek van eiseres tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000 afgewezen, omdat het verzoek is gedaan meer dan 5 jaar na het jaar waarop de aanslagen betrekking hebben.
6. Het verzoek om kwijtschelding van eiseres is door verweerder op 29 augustus 2017 afgewezen. Het beroep daartegen is door de Directeur van de Belastingdienst
niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het verzoek van eiseres om een marginale toetsing op grond van artikel 1.1.5 van de Leidraad Invordering 2008 (Leidraad) is door verweerder op 18 april 2018 afgewezen.
8. Op 8 oktober 2018 heeft verweerder de aanmaningen verstuurd. Daarbij is in totaal € 304 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
9. Op 26 oktober 2018 worden de dwangbevelen voor de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1995 en de navorderingaanslagen VB 1992 tot en met 1996 per post bezorgd bij eiseres. Daarbij is in totaal € 2.990 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
10. Op 7 november 2018 betekent de deurwaarder een dwangbevel voor de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2000 en de navorderingsaanslagen VB 1997 tot en met 1999. Daarbij is € 3.673 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
11. Op 19 november 2018 betekent de deurwaarder een dwangbevel voor de navorderingsaanslag VB 2000. Daarbij is € 265 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
12. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 december 2018 en 16 januari 2019 en bij uitspraak op administratief beroep van 16 januari 2019 de aanmaningskosten en betekeningskosten gehandhaafd.
13. In geschil is de vraag of de vervolgingskosten terecht bij eiseres in rekening zijn gebracht.
14. Eiseres voert aan dat vaststaat dat de nog openstaande schulden niet materieel verschuldigd zijn. Op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dient verweerder zich te onthouden van het in rekening brengen van aanmanings- en vervolgingskosten voor de belastingschulden, waarvan het twijfelachtig is dat die materieel verschuldigd zijn. Eiseres kan daarom niet geacht worden in gebreke te zijn in de zin van de Kostenwet invordering Rijksbelastingen (Kostenwet).
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vervolgingskosten terecht in rekening zijn gebracht.
Beoordeling van het geschil
16. In artikel 1.1.5. van de Leidraad staat – voor zover hier van belang – dat de ontvanger bij zijn handelen ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen. Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige in een verzoek aan de Belastingdienst aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger de belastingaanslag marginaal toetst. Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen.
17. Eiseres is tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen in verzet gekomen, als bedoeld in artikel 17 van de Invorderingswet. De rechtbank Midden-Nederland heeft ten aanzien van dit verzet als volgt overwogen:
“3.3 (…) Ook bij de beantwoording van de vraag of de door de Ontvanger genomen invorderingsmaatregelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moeten worden geacht, dient rekening te worden gehouden met de proceshouding van de belastingplichtige. Als die belastingplichtige namelijk weigert aan zijn informatieplicht te voldoen, zoals [eiseres] heeft gedaan, dan zijn de door belastingdienst geschatte aanslagen als de materieel verschuldigde aanslagen aan te merken. Die staan dan dus vast, zeker als daarover tot en met de Hoge Raad is geprocedeerd. Deze materiële verschuldigdheid verandert niet als de belastingplichtige later tot inkeer komt en alsnog de vereiste informatie aan de belastingdienst verstrekt. De informatieverstrekking is dan simpelweg te laat. Dat de eerder opgelegde aanslagen (waarschijnlijk) veel lager zouden zijn uitgevallen als die informatie eerder aan de belastingdienst was gegeven, leidt niet tot een andere conclusie. Ware de situatie anders, dan zou immers ook sprake zijn van een ‘loterij zonder nieten’.
3.4.Daar waar in de parlementaire geschiedenis wordt gesproken over ‘gegronde twijfel over de materiële verschuldigdheid van de aanslag’, wordt dus niet gedoeld op een situatie als de onderhavige. Het moet dan gaan om gevallen waarin de belastingdienst die de aanslag heeft opgelegd - gegeven de omstandigheden van het geval - in redelijkheid niet tot die oplegging had kunnen komen. Van een zodanige situatie is in deze zaak evident geen sprake.”
18. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank
Midden-Nederland heeft gedaan en maakt de overwegingen van de rechtbank
Midden-Nederland tot de hare. Dat eiseres op advies van haar toenmalige gemachtigde besloten heeft om geen informatie te verstrekken leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft met haar toenmalige gemachtigde deze processtrategie afgesproken, daar staat verweerder buiten.
19. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.