ECLI:NL:HR:2006:AU3253
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige overheidsdaad en vertrouwensbeginsel bij intrekking subsidie Europees Sociaal Fonds
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2006 uitspraak gedaan over de onrechtmatige intrekking van een subsidie door de voormalige RBA (Regionale Bestuur voor Arbeidsvoorziening) aan de Stichting The European Club Support Foundation (SFR). De zaak is ontstaan na een besluit van RBA op 29 augustus 1994 om de subsidie in te trekken, omdat SFR niet voldeed aan de subsidievoorwaarden van de Regeling Europees Sociaal Fonds. SFR had eerder een subsidieaanvraag ingediend en was als begunstigde aangemerkt, maar de RBA stelde dat de subsidievoorwaarden niet waren nageleefd. SFR heeft hiertegen geprocedeerd en stelde dat RBA onzorgvuldig had gehandeld en dat zij gerechtvaardigd had vertrouwd op mededelingen van RBA over de subsidievoorwaarden.
De rechtbank oordeelde in eerdere vonnissen dat RBA bevoegd was om de subsidie in te trekken, maar dat er mogelijk een gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt bij SFR. Het gerechtshof heeft uiteindelijk geoordeeld dat RBA onrechtmatig had gehandeld jegens SFR, omdat SFR erop had mogen vertrouwen dat het niet voldoen aan bepaalde voorwaarden geen gevolgen zou hebben voor de subsidieverlening. De Hoge Raad heeft het beroep van de Staat verworpen en bevestigd dat de intrekking van de subsidie onrechtmatig was, waarbij het vertrouwensbeginsel een belangrijke rol speelde. De Staat werd veroordeeld tot schadevergoeding aan SFR, die voortvloeide uit het onrechtmatige optreden van RBA.
Deze uitspraak benadrukt de bescherming van de rechtspositie van niet direct-belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor overheidsinstanties om zorgvuldig om te gaan met hun communicatie en besluiten, vooral wanneer deze gevolgen hebben voor derden.