Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Beoordeling
belastingschuldige, waarin deze aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag.
- de door [appellant] gestelde betaling van € 160.725 met betrekking de OB-aanslag van de fiscale eenheid [X] Leiden/Alphen aan den Rijn betreft een in de vordering in het faillissement verdisconteerde vermindering van de aanslag na bezwaar van € 160.725;
- het volgens [appellant] onjuiste bedrag van de vordering met betrekking tot de beslissing melding betalingsonmacht is een destijds door de voormalig advocaat van [appellant] voorgesteld (en overgenomen) bedrag;
- hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht over het niet kunnen verhalen van vergrijpboetes op een derde gaat niet op omdat het hier gaat om een belastingschuld van de [X] vennootschappen die als vordering in het faillissement is ingediend;
- er is geen reden voor aanpassing van de OB-schuld van de [X] vennootschappen omdat de stelling van [appellant] dat BMW geen eigendomsvoorbehoud had op de door de [X] vennootschappen gekochte auto’s omdat deze volledig waren betaald, niet volgt uit de door [appellant] overgelegde stukken, de Ontvanger (nog steeds) geen reden heeft om te twijfelen aan de destijds gegeven toelichting van BMW dat creditfacturen met btw zijn verstuurd, de desbetreffende OB-aanslagen op eigen aangifte van de [X] vennootschappen zijn vastgesteld en de ‘vaststelling’ door de Fiod waar [appellant] zich op beroept onverlet laat dat de btw hoe dan ook verschuldigd is;
- de volgens [appellant] bestaande onjuistheden in de jaarrekeningen van de [X] vennootschappen omdat inkoopfacturen inclusief btw buiten de administratie zijn gehouden rechtvaardigen niet de conclusie dat de bij de curator ingediende vordering met € 739.162 moet worden verminderd.