Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00809
Zitting9 juli 2024
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte
1.Cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 28 februari 2023 door het gerechtshof Den Bosch wegens 1) het roekeloos veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (art. 6 jo art. 175 lid 2 WVW 1994) en 2) het verlaten van de plaats van het ongeval (art. 7 lid 1 WVW 1994) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Tevens is een rijontzegging voor de duur van drie jaren opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk.
1.2
Het cassatieberoep is op 1 maart 2023 ingesteld namens de verdachte. E.E.W.J. Maessen, advocaat in Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel is gericht tegen de motivering van de bewezenverklaring van feit 1, meer in het bijzonder de bewezenverklaring van roekeloosheid.
1.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep. Gelet op het feit dat tot op heden geen arresten van de Hoge Raad zijn gewezen over de bewezenverklaring van roekeloosheid gebaseerd op overtreding van art. 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zie ik aanleiding enige beschouwingen te wijden aan de in art. 175 lid 2, laatste volzin, WVW gelegde koppeling tussen de overtreding van art. 5a WVW en de roekeloosheid als meest zware vorm van culpa als bedoeld in art. 6 WVW.
2.Waar het in deze zaak om gaat
2.1
De verdachte reed in de avond van 14 september 2021 in een Mercedes vanaf de Doktor Hub van Doorneweg te Born in de richting van het kruispunt met de N297. [1] In de auto van de verdachte zaten twee passagiers, te weten een man op de bijrijdersstoel en een vrouw op de achterbank. Ongeveer 30 meter voor het kruispunt en midden op het kruispunt van de N297, ter hoogte van het daar gelegen Esso tankstation, heeft de verdachte zogenoemde ‘donuts’ gedraaid, te weten het tijdens het accelereren de auto om zijn as laten draaien. De donuts zijn waargenomen door twee verbalisanten die vlakbij de kruising in een niet als politievoertuig herkenbare auto stonden opgesteld. De verdachte is vervolgens de N279 in de richting van Sittard opgereden.
2.2
Nadat de twee verbalisanten een zwaailicht op het dak van hun (civiele) voertuig hadden geplaatst, begon de verdachte zijn snelheid te verhogen. De verbalisanten zagen de achterzijde van de Mercedes van links naar rechts bewegen. Over een afstand van 1,5 km hebben de verbalisanten getracht dichter bij de Mercedes te komen door krachtig te accelereren en met snelheden van ongeveer 150 à 160 km/h te rijden, maar de afstand tussen de verbalisanten en de Mercedes liep op tot ongeveer 500 meter. De Mercedes nam de afrit richting Sittard, een eenbaansweg, en naderde met snelheden tussen de 157 en 278 km/h de auto van het [slachtoffer], een Daihatsu. Vervolgens reed de verdachte, met een snelheid tussen de 175 en 184 km/h, in de linker achterzijde van de Daihatsu. Als gevolg van de aanrijding, kwam de Mercedes in botsing met een lantaarnpaal, slipte over een rechts van de weg gelegen ventweg en kwam uiteindelijk tot stilstand in een weiland. De auto van het slachtoffer raakte tijdens de botsing zwaar beschadigd en werd naar rechts gedrukt. De Daihatsu kwam in de grasberm in botsing met een lantaarnpaal, ging over de kop en kwam op de rechts gelegen ventweg tot stilstand. Het [slachtoffer] heeft als gevolg van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij weet dat hij veel harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 km/h en dat hij heeft gemeend dat hij links voorbij de Daihatsu kon.
2.3
Uit onderzoek aan het multimediasysteem van de Mercedes blijkt dat de Mercedes in de twee ritten voorafgaand aan het verkeersincident, op diezelfde avond, tussen 21:20 uur en 21:35 uur en tussen 23:12 en 23:16 uur meerdere keren met snelheden heeft gereden van tussen de 150 en 270 km/h. De verdachte heeft verklaard dat hij die avond erg boos en gestrest was en stoom wilde afblazen.
2.4
Het hof is van oordeel dat sprake is van het culpoos veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, terwijl de schuld bestaat uit roekeloosheid. Tot dat oordeel komt het hof door vast te stellen dat de gedragingen van de verdachte een overtreding van art. 5a lid 1 WVW opleveren. Per 1 januari 2020 is aan art. 175 lid 2 WVW toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van art. 5a lid 1 WVW kan worden aangemerkt.
3.De bewezenverklaring en de bewijsvoering
3.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij op 14 september 2021 te Born, in de gemeente Sittard-Geleen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, het Gelders Eind (N297) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, welke gedragingen roekeloos waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, heeft gereden met een snelheid tussen ongeveer 175 en 184 kilometer per uur, en (daarbij) een in dezelfde richting als hem, verdachte, rijdend motorrijtuig van achter is genaderd en daarbij niet heeft gelet op de weg voor hem en (vervolgens) de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet tijdig heeft verminderd en niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding met eerder genoemd motorrijtuig, met als bestuurder voornoemde [slachtoffer], te voorkomen, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen verdachtes motorrijtuig en dat andere motorrijtuig;”
3.2
De bewezenverklaring van feit 1 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof d.d. 14 februari 2023, voor zover inhoudende:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof d.d. 14 februari 2023, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 14 september 2021 te Born op de N297 veel te hard heb gereden, terwijl je daar maximaal 80 kilometer per uur mag rijden. Ik weet dat ik te hard reed. Ik dacht dat ik ongeveer 150 tot 160 kilometer per uur reed. Het klopt ook dat ik daar in botsing ben gekomen met een ander motorrijtuig waarvan [slachtoffer] de bestuurder was. Ik had op die dag veel stress en ik was boos. Ik wilde stoom afblazen. Ik dacht niet na en ik heb toen op de weg vóór de N297 meerdere donuts gedraaid. Daarna ben ik de N297 op gereden. De weg ging over naar een eenbaansweg. Toen zag ik ineens de achterlichten van de Daihatsu. Ik dacht dat ik er links voorbij kon. Ik reed er tegenop. De 1600 meter tussen de plaats waar ik de donuts heb gedraaid tot de plaats van het ongeval heb ik opgetrokken. Het klopt dat ik bij mijn verhoor bij de politie heb verklaard dat ik alleen maar gas aan het geven was.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2021 (…), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1]:
(…)
Op 14 september 2021 omstreeks 23:15 uur was ik, [verbalisant 1], samen met mijn Duitse collega [verbalisant 2] gezamenlijk op patrouille, op de N297 (Gelders Eind) te Born. Wij, verbalisanten, stonden op het fietspad gelegen aan de kruising van de N297 (Gelders Eind) en de Doctor Hub van Doorneweg ter hoogte van hectometerpaal 11.0R. Ter plaatse geldt een maximale snelheid van 80 kilometer per uur.
Op 15 september 2021 [
het hof begrijpt: 14 september 2021] omstreeks 23:45 uur zien wij, verbalisanten, een personenauto, type Mercedes-Benz AMG C 63, zwart van kleur en voorzien van Nederlands kenteken [kenteken 1] rijden op de Doctor Hub van Doorneweg en rijden in de richting van de kruising aan de N297 (Gelders Eind). Ongeveer 30 meter voordat voornoemd voertuig bij de kruising arriveert zien wij dat deze personenauto op de plek om zijn as begint te draaien, zijnde zogenaamde "donuts”. Ik bedoel hiermee dat de bestuurder de motor hoog in de toeren jaagt en met volle kracht de frictie van de achterwielen met het asfalt verbreekt waardoor de wielen doordraaien en spinnen. Door het frictieverlies en de wrijving van de banden op het asfalt rookten de achterbanden heftig. Doordat de bestuurder zijn stuur instuurde en de achterwielen naar grip zochten en rookten, draaide deze rondjes op het asfalt wat ook wel "donuts" genoemd wordt. Na een aantal "donuts" zien wij dat voornoemde bestuurder met zijn voertuig richting het midden van de kruising gelegen aan de N297 (Gelders Eind) en de Doctor Hub van Doorneweg rijden. Hier zien wij, verbalisanten, dat voornoemd voertuig wederom "donuts" begint te draaien midden op de kruising gelegen op de N297 (Gelders Eind) ter hoogte
het hof begrijpt: 14 september 2021] omstreeks 23:45 uur zien wij, verbalisanten, een personenauto, type Mercedes-Benz AMG C 63, zwart van kleur en voorzien van Nederlands kenteken [kenteken 1] rijden op de Doctor Hub van Doorneweg en rijden in de richting van de kruising aan de N297 (Gelders Eind). Ongeveer 30 meter voordat voornoemd voertuig bij de kruising arriveert zien wij dat deze personenauto op de plek om zijn as begint te draaien, zijnde zogenaamde "donuts”. Ik bedoel hiermee dat de bestuurder de motor hoog in de toeren jaagt en met volle kracht de frictie van de achterwielen met het asfalt verbreekt waardoor de wielen doordraaien en spinnen. Door het frictieverlies en de wrijving van de banden op het asfalt rookten de achterbanden heftig. Doordat de bestuurder zijn stuur instuurde en de achterwielen naar grip zochten en rookten, draaide deze rondjes op het asfalt wat ook wel "donuts" genoemd wordt. Na een aantal "donuts" zien wij dat voornoemde bestuurder met zijn voertuig richting het midden van de kruising gelegen aan de N297 (Gelders Eind) en de Doctor Hub van Doorneweg rijden. Hier zien wij, verbalisanten, dat voornoemd voertuig wederom "donuts" begint te draaien midden op de kruising gelegen op de N297 (Gelders Eind) ter hoogte
(…)
van het Esso tankstation. Op 14 september 2021 te 23:46 heb ik, [verbalisant 1], in verband met voornoemde waarnemingen en de daarbij behorende gevaarszettingen ("donuts") mijn optische signalen inwerking gesteld van mijn onopvallend dienstvoertuig. Op het moment zien wij dat de bestuurder van de voornoemde Mercedes-Benz AMG het vermogen van zijn motorvoertuig begint te verhogen. Doordat de bestuurder vol gas geeft verliezen de achterbanden wederom frictie en beginnen te roken. Hierbij hoorden wij de banden piepen. Tevens zagen wij dat de achterzijde van het voertuig uitbrak van links naar rechts. Hierbij maakte de Mercedes zijdelingse bewegingen met de achterzijde van 1 meter naar [A-G: rechts en] 1 meter naar links en krachtig accelereerde.
(…)
Vanwege het direct wegrijden was het voor ons, verbalisanten, niet mogelijk om een stopteken te geven aan voornoemd bestuurder van het voertuig. Daar het voertuig ongeveer 200 meter voor ons reed hebben wij onze snelheid verhoogd om dichter bij het voertuig te komen. Hierbij zagen wij dat het voertuig zeer snel bij ons weg reed en de afstand vergrootte tot ongeveer 500 meter. Gezien de snelheid van de voornoemde Mercedes was het voor ons niet mogelijk om dichterbij te komen daar de Mercedes dusdanig krachtig accelereerde. Gedurende de rit heb ik alleen maar krachtig geaccelereerd. Ik bedoel hiermee dat ik maximaal snelheid heb opgebouwd over een afstand van 1,5 kilometer over de N297. Hierdoor schat ik dat mijn gereden snelheid op het piekmoment ongeveer 150 a 160 km/h was waar 80 km/h is toegestaan. Gezien het feit hoe snel de voornoemde Mercedes bij ons weg reed schat ik de door de bestuurder gereden snelheid op 200 km/h. Toen wij ongeveer ter hoogte van hectometerpaal 12.1R reden zagen wij ter hoogte van hectometerpaal 12.5A, zijnde de afrit Sittard, de remlichten helder rood oplichten. Direct hierna zagen wij stofwolken en brokstukken rond vliegen.
(…)
Eenmaal aangekomen ter hoogte van hectometerpaal 12.5A zien wij verscheidene brokstukken op de weg liggen. Boven aan de afrit Sittard, gelegen aan de N297, rijden wij naar rechts de N276 op. Hier zien wij direct aan onze rechterzijde dat voornoemde Mercedes-Benz AMG van de weg is geraakt en in een weiland terecht is gekomen. Hierbij is de bestuurder door een afrastering gereden. Aangekomen bij de personenauto zien wij dat de bestuurdersstoel leeg is. Op de bijrijdersstoel zit een voor ons onbekende manspersoon en links achterin zit een voor ons onbekende vrouw.
(…)
Ik, [verbalisant 1], zag verlichting schijnen vanaf de afrit Sittard gelegen aan de N297. Deze verlichting was waarschijnlijk afkomstig van een personenauto. Aangekomen zag ik een voor mij onbekende personenauto liggen op het fietspad, gelegen aan de afrit Sittard, gelegen aan de N297. Ik zag 3 manspersonen staan om het zwaar beschadigde voertuig. In dit zwaar beschadigde voertuig, type Daihatsu Cuore, rood van kleur en voorzien van Nederlands kenteken [kenteken 2], zit een voor mij onbekende manspersoon. Ik hoor de onbekende manspersoon op de bestuurdersstoel hard schreeuwen van pijn. Ik zie dat de onbekende manspersoon onder het bloed zit. Later blijkt in het voertuig een manspersoon te zitten die bekend is onder de personalia:
Naam: [slachtoffer]
Voornaam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 2001
(…)
Tijdens het onderzoek naar de bestuurder van voornoemde Mercedes-Benz AMG is er een verdachte in beeld gekomen die mogelijk het voornoemde voertuig bestuurde tijdens de achtervolging.
Het zou hierbij gaan om:
Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1988
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Op de Grote Dries 38 te Holtum is de verdachte [verdachte] op 15 september 2021 te 01:05 uur aangehouden. (…) Deze persoon [
het hof begrijpt: de verdachte] probeerde zich bij het zien van de politie te verstoppen onder het voertuig. Tevens blijkt dat de verdachte:
het hof begrijpt: de verdachte] probeerde zich bij het zien van de politie te verstoppen onder het voertuig. Tevens blijkt dat de verdachte:
- een ontbloot bovenlijf had
(…)
- bezweet was
- linker hand bebloed
- broek en schoenen onder de modder
3. Een ander geschrift, inhoudende een vertaling proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2022 (…), voor zover inhoudende een vertaling van een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2021 (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2]:
Op 14-0-2021 [A-G: ik begrijp 14-09-2021] omstreeks 23:50 uur was de gezamenlijke civiele patrouille KMAR/Bundespolizei aanwezig bij tankstation Langerseg bij Born (Nederland). Daar zagen de betreffende ambtenaren op de tegenover gelegen parkeerplaats een DB Mercedes AMG C83, die daar "donuts" draaide. De patrouilledienst nam het besluit om het voertuig te controleren, maar op dat moment reed de DB [
het hof begrijpt: Mercedes AMG C83] de N297 op (autoweg) en maakte "donuts" direct vóór het dienstvoertuig van de marechaussee. Ondergetekende heeft toen het zwaailicht op het dak van het civiele voertuig geplaatst. Meteen sloeg de Mercedes op de vlucht richting Sittard. Hierbij versnelde de chauffeur van de DB zo heftig, dat de achterklep voortdurend losraakte. De patrouilleauto zette de vervolging in. Op dat moment was de DB Mercedes al ca. 200 meter van de patrouilleauto verwijderd. Er waren alleen nog enigszins de achterlichten te zien van de personenauto. De patrouilledienst zag plotseling dat de remlichten van de DB gingen oplichten en van rechts naar links over de rijbaan switchten. Op dat moment was de Mercedes alweer veel verder weggereden en reed nu ca. 500 tot 600 meter vóór de patrouilleauto van de marechaussee. In het licht van het tegemoetkomende verkeer zag men plotseling dat vermoedelijk voertuigonderdelen door de lucht vlogen. Toen de betreffende patrouille de plaats bereikte, werden plastic onderdelen op de rijbaan gevonden. Pas nadat de afslag was genomen, zag ondergetekende de Mercedes AMG recht in het weiland. De patrouilleauto stopte en liep naar de personenauto. Het portier aan de chauffeurskant van de personenauto was open. In het voertuig zat een man op de bijrijdersstoel en achter links een vrouw. Ondergetekende bleef bij de beide personen en de Nederlandse collega zocht in het nabijgelegen terrein naar de chauffeur van de personenauto. Hierbij werd ca. 150 meter vóór de plaats van het ongeval een rode ongeval auto op het fietspad gezien. Blijkbaar was dit voertuig door de DB AMG aangereden en vervolgens over de rijbaan op het fietspad geslingerd.
het hof begrijpt: Mercedes AMG C83] de N297 op (autoweg) en maakte "donuts" direct vóór het dienstvoertuig van de marechaussee. Ondergetekende heeft toen het zwaailicht op het dak van het civiele voertuig geplaatst. Meteen sloeg de Mercedes op de vlucht richting Sittard. Hierbij versnelde de chauffeur van de DB zo heftig, dat de achterklep voortdurend losraakte. De patrouilleauto zette de vervolging in. Op dat moment was de DB Mercedes al ca. 200 meter van de patrouilleauto verwijderd. Er waren alleen nog enigszins de achterlichten te zien van de personenauto. De patrouilledienst zag plotseling dat de remlichten van de DB gingen oplichten en van rechts naar links over de rijbaan switchten. Op dat moment was de Mercedes alweer veel verder weggereden en reed nu ca. 500 tot 600 meter vóór de patrouilleauto van de marechaussee. In het licht van het tegemoetkomende verkeer zag men plotseling dat vermoedelijk voertuigonderdelen door de lucht vlogen. Toen de betreffende patrouille de plaats bereikte, werden plastic onderdelen op de rijbaan gevonden. Pas nadat de afslag was genomen, zag ondergetekende de Mercedes AMG recht in het weiland. De patrouilleauto stopte en liep naar de personenauto. Het portier aan de chauffeurskant van de personenauto was open. In het voertuig zat een man op de bijrijdersstoel en achter links een vrouw. Ondergetekende bleef bij de beide personen en de Nederlandse collega zocht in het nabijgelegen terrein naar de chauffeur van de personenauto. Hierbij werd ca. 150 meter vóór de plaats van het ongeval een rode ongeval auto op het fietspad gezien. Blijkbaar was dit voertuig door de DB AMG aangereden en vervolgens over de rijbaan op het fietspad geslingerd.
4. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 20 november 2021 (…), voor zover inhoudende als verklaring van slachtoffer [slachtoffer]:
(…)
Ik kan u vertellen dat ik niks meer weet van de aanrijding. Ik weet dat ik weg gereden ben bij mijn vriend. Van de dag van de aanrijding 14 september 2021 tot 21 september 2021 ben ik in het ziekenhuis opgenomen geweest. Mijn letstel [
het hof begrijpt: letsel] is: gebroken linker heup, gebroken linker oogkas, gebroken linker sleutelbeen en hersenschudding. Op 29 september ben ik nog eens geopereerd aan mijn oogkast [
het hof begrijpt: oogkas]. Vanaf 30 september 2021 heb ik gekluisterd aan een rolstoel tot 15 oktober 2021. Ik heb 2x per week fysiotherapie. Ik ben fysiek beperkt. Volledig herstel is volgens de fysiotherapeut mogelijk, maar duurt minimaal een jaar.
het hof begrijpt: letsel] is: gebroken linker heup, gebroken linker oogkas, gebroken linker sleutelbeen en hersenschudding. Op 29 september ben ik nog eens geopereerd aan mijn oogkast [
het hof begrijpt: oogkas]. Vanaf 30 september 2021 heb ik gekluisterd aan een rolstoel tot 15 oktober 2021. Ik heb 2x per week fysiotherapie. Ik ben fysiek beperkt. Volledig herstel is volgens de fysiotherapeut mogelijk, maar duurt minimaal een jaar.
5. Een aanvraagformulier medische informatie d.d. 9 november 2021 (…), voor zover inhoudende als verklaring van arts dr. J. Verbruggen:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 2001
Geslacht: man
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [a-straat 1]
Woonplaats: [postcode] [plaats]
I. Omschrijving van het letsel
B. Is er vermoeden van een niet uitwendig waarneembaar letsel?
Bekkenbreuk, sleutelbeenbreuk, breuk van de oogkas.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse (VOA) met bijlagen, (…), opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], afgesloten d.d. 25 oktober 2021 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
(…)
1. Algemeen
Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4], werkzaam bij het team verkeersongevallen analyse van de Brigade Recherche van de Koninklijke Marechaussee, verklaren het volgende:
1.1
Verzoeker
Op 15 september 2021, omstreeks 00:00 uur, hebben wij van het aansturingsorgaan van de Koninklijke Marechaussee, melding ontvangen van een verkeersincident met zwaar lichamelijk letsel, op de Provincialeweg N297 gelegen in de gemeente Born.
(…)
2.2
Wegsituatie
Het verkeersincident heeft plaatsgevonden op de afrit van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Gelders Eind (N297) ter hoogte van hectometerpalen 12.5a en 12.6a, gelegen buiten de bebouwde kom van Born. De wettelijke toegestane maximumsnelheid betrof ter plaatse 80 km/h.
2.2.1
Afwijkende verkeersmaatregelen
Wij zagen geen afwijkende maatregelen die mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan en de toedracht van het verkeersincident.
2.2.2
Onderhoud weg
Wij zagen geen bijzonderheden met betrekking tot het onderhoud van de weg die mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan en de toedracht van het verkeersincident.
(…)
2.2.3
Tijdelijke omstandigheden
Wij zagen geen tijdelijke omstandigheden, die mogelijk een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan en de toedracht van het verkeersincident.
2.3
Aangetroffen situatie
2.3.1
Situatie bij aankomst
Wij waren omstreeks 02:30 uur ter plaatse en constateerden het volgende:
• wij zagen een roodkleurige personenauto van het merk Daihatsu type Cuore voorzien van het kenteken [kenteken 2], gezien vanuit de rijrichting Born richting de landsgrens met Duitsland, aan de rechterzijde van de weg op de ventweg staan;
• wij zagen dat de linker achterzijde van de Daihatsu ernstig was gedeformeerd;
• wij zagen over het gehele wegvlak een beeld van sporen en puin uitlopend over de weg, grasberm en ventweg, in de richting van een weiland nabij de kruising met de Provincialeweg N276;
• wij zagen ter hoogte van de kruising met de Provincialeweg N276, aan de rechterzijde van de weg in een weiland, een zwartkleurige personenauto van het merk Mercedes Benz type AMG C63 voorzien van het kenteken [kenteken 1] staan;
• wij zagen dat de Mercedes aan de rechtervoorzijde was beschadigd;
• wij zagen op de rechtervoorzijde van de Mercedes roodkleurige lakresten;
• wij zagen op het wegdek sporen die passen bij het eerste contact tussen beide voertuigen en hebben dit gebied aangemerkt als conflictzone;
(…)
4 Snelheidsbepaling
4.1
Snelheid Mercedes
Om tot een vaststelling van de gereden snelheid van de Mercedes te komen, vóór en tijdens het verkeersincident, is door ons onderzoek gedaan naar eventueel opgeslagen GPS posities en gereden snelheden in het multimediasysteem.
4.1.1
Veiligstellen multimediasysteem
Op 5 oktober 2021 werd het multimediasysteem uit de Mercedes gedemonteerd.
4.1.3
Snelheidsbepalingen verkeersincident
Nadat de digitale gegevens uit het multimediasysteem waren veiliggesteld zijn deze door ons onderzocht. Wij zagen dat er meerdere GPSIogs met gereden snelheden aanwezig waren rond het tijdstip van het verkeersincident. De weergegeven gemiddeld gereden snelheden zijn bepaald op basis van de afstand tussen de GPS posities en de tijd waarin deze afstand is afgelegd. In de bijlage III is een overzicht te zien van de afgelegde route met gereden snelheden kort vóór en tijdens de aanrijding met de Daihatsu.
(…)
4.1.4
Snelheidsbepaling avond van verkeersincident
Op verzoek van de verzoeker en in overleg met Officier van Justitie Rob VAN DARTEL hebben wij eveneens de gereden snelheden onderzocht van de laatste twee ritten vóór het verkeersincident. Dit betreft de rit tussen 21:20:37 uur en 21:35:30 uur, en de rit tussen 23:12:27 uur en 23:16:47 uur. Wij zagen hierbij dat de Mercedes tijdens deze ritten meermaals én langdurig snelheden heeft gereden van tussen de 150 en 270 km/h.
(…)
5.3
Camerabeelden
Op 20 september 2021 ontving ik, [verbalisant 3], de camerabeelden welke waren veilig gesteld bij het bedrijf VDL Nedcar. De beelden tonen een kruising gelegen op een afstand van ongeveer 1600 meter vóór de conflictzone. De beelden zijn, op basis van de systeemtijd van de camera, opgenomen op 14 september 2021 tussen 23:45:27 uur en 23:47:10 uur. De voor ons onderzoek relevante gegevens op de beelden zullen hieronder worden beschreven.
5.3.1.1 Mercedes
Wij zien dat de Mercedes om 23:45:47 uur het beeld in komt rijden, remt en een drietal ‘donuts’ maakt. De bedoeling bij het maken van een donut is het laten uitbreken van een voertuig en daarbij in een zo kort mogelijke draaicirkel een ronde te draaien wat resulteert in een tekening op de weg gelijkend op een donut. Wij zien tijdens het maken van deze ‘donuts’ enkele vuurvonken ter hoogte van de achterbanden. Wij zien dat de dimverlichting brandt en dat de remverlichting bij het remmen wordt ingeschakeld.
5.3.1.2 Daihatsu
Wij zien dat de Daihatsu om 23:45:44 uur het beeld komt in rijden over de hoofdrijbaan en rijdt in de richting van de plaats delict. Wij herkennen de contouren en verlichting van de Daihatsu ambtshalve en zien dat de dimverlichting werkt en is ingeschakeld.
(…)
6.1
Toedracht verkeersincident
De bestuurders van de Daihatsu en Mercedes naderde de plaats van het verkeersincident via de afrit van het Gelders Eind (N297), komende uit de richting Born en rijdende in de richting van de kruising met de Op De Baan (N276). De bestuurder van de Daihatsu rijdt met ingeschakelde dimverlichting en met een niet vast te stellen snelheid, in de richting van de verkeerslichten. De bestuurder van de Mercedes naderde de Daihatsu met snelheden tussen de 157 en 278 km/h. De Mercedes rijdt op het midden van de rijstrook, met een snelheid tussen de 175 en 184 km/h, in de linker achterzijde van de Daihatsu. Hierbij beschadigt de rechter voorband van de Mercedes en komt deze in een slip. De Mercedes gaat van links naar rechts over de voorsorteerstroken, gaat door een grasberm, komt in botsing met een lantaarnpaal, slipt over een ventweg en komt na circa 152 meter tot stilstand in een weiland met vee. De Daihatsu raakt tijdens de botsing zwaar beschadigd en wordt door de klap naar rechts gedrukt. Daarbij komt de Daihatsu in de grasberm ter hoogte van de bestuurderszijde in botsing met een lantaarnpaal. De Daihatsu gaat hierna over de kop en komt op de rechts gelegen ventweg tot stilstand. De bestuurder van Daihatsu raakt hierbij zwaar gewond.
3.3
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 heeft het hof het volgende overwogen:
“De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft zij, op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota, in de kern aangevoerd dat geen sprake is van roekeloosheid zijnde de hoogste graad van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Er kan namelijk alleen worden vastgesteld dat de verdachte te hard heeft gereden. Van andere feiten en omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat sprake is van roekeloosheid, zoals de Hoge Raad dat in de jurisprudentie heeft omschreven, is geen sprake. Ook is het onvoldoende om aan te merken als een zeer onvoorzichtige en/of oplettende gedraging, zodat de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs daarvan dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 14 september 2021 om 23:45 uur als bestuurder van een personenauto, type Mercedes Benz AMG C 63, voorzien van kenteken [kenteken 1], reed op de Doctor Hub van Doorneweg te Born, gemeente Sittard-Geleen. Ter plaatse gold een snelheid van 80 kilometer per uur. Voordat de verdachte het kruispunt met de N279 naderde, heeft hij meerdere zogenoemde ‘donuts’ gedraaid. Na een aantal ‘donuts’ te hebben gedraaid, reed de verdachte verder en draaide hij ter hoogte van het Esso tankstation, gelegen aan de N297, opnieuw ‘donuts’. Naar aanleiding van deze waarnemingen en de daarbij behorende gevaarzetting stelden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de optische signalen van hun voertuig in werking. Op dat moment begon de verdachte het vermogen [A-G: ik begrijp de snelheid] van zijn motorvoertuig te verhogen. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] reden achter de Mercedes aan, maar de snelheid van de Mercedes was zo hoog dat de afstand tussen de Mercedes en de verbalisanten opliep tot ongeveer 500 meter. [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat ter hoogte van hectometerpaal 12.5A, zijnde de afrit Sittard, de remlichten van de Mercedes helder rood oplichtten. Direct hierna zagen zij stofwolken en brokstukken rondvliegen. Aangekomen bij hectometerpaal 12.5A zagen de verbalisanten verscheidene brokstukken op de weg liggen. Boven aan de afrit Sittard, gelegen aan de N297, bleek de Mercedes van de weg te zijn geraakt en in een weiland terecht te zijn gekomen. Hierbij was de verdachte door een afrastering gereden. Aangekomen bij de Mercedes zagen de verbalisanten dat de bestuurdersstoel leeg was. De auto van het slachtoffer, [slachtoffer], werd in de buurt van de plek van het ongeval aangetroffen. Het slachtoffer werd door de hulpdiensten uit zijn auto gehaald.
Uit de camerabeelden van de kruising van de Doctor Hub van Doorneweg en de N297 volgt dat de verdachte om 23:45:37 uur in beeld komt rijden van de kruising. De verdachte remt en maakt een drietal ‘donuts’. De auto van het slachtoffer [slachtoffer], een Daihatsu, komt om 23:45:44 uur het beeld in rijden over de hoofdrijbaan van de N297 en rijdt in de richting van de plaats waar later het ongeval plaatsvindt.
Uit het proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse volgt dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de afrit van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Gelders Eind (N297), gelegen buiten de bebouwde kom van Born. De bestuurder van de Mercedes naderde de Daihatsu met snelheden tussen de 157 en 278 kilometer per uur. De Mercedes reed op het midden van de rijstrook, met een snelheid tussen de 175 en 184 kilometer per uur in de linker achterzijde van de Daihatsu. Bij nader onderzoek aan het multimediasysteem van de Mercedes is vastgesteld dat met de Mercedes in de twee ritten voorafgaand aan het verkeersincident op dezelfde avond tussen 21:20 uur en 21:35 uur en tussen 23:12 uur en 23:16 uur meerdere keren met snelheden is gereden van tussen de 150 en 270 kilometer per uur.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep telkens verklaard dat hij in de avond van 14 september 2021 erg boos was en veel stress had. Hij heeft verklaard dat hij stoom wilde afblazen en daarom zogenoemde ‘donuts’ draaide op de kruising. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij bekend is met de verkeerssituatie ter plaatse en veel harder heeft gereden dan de maximale toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Toen de Daihatsu voor hem opdoemde, heeft hij geprobeerd de auto te ontwijken door hem links in te halen, terwijl de weg al was overgegaan in een eenbaansweg. De verdachte meende dat hij links kon inhalen. Hij raakte hierbij de Daihatsu, waardoor het ongeluk plaatsvond.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval met letsel tot gevolg, zoals omschreven in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (
hierna: WVW).
hierna: WVW).
Schuld in de zin van dit wetsartikel houdt in dat er sprake is van aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of er sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer er sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (
Stb.2019,413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is thans in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Stb.2019,413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is thans in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a, eerste lid, WVW, moet het hof beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. de verkeersregels
In artikel 5a WVW zijn gedragingen benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het betreft geen limitatieve opsomming. Het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid wordt uitdrukkelijk in het eerste lid van het artikel onder g genoemd. Uit de verklaring van de verdachte en de meetresultaten van de politie blijkt dat verdachte de maximumsnelheid van 80 km/u fors heeft overschreden. Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte de verkeersregel met betrekking tot de maximumsnelheid heeft overtreden. Ook heeft hij geprobeerd op een eenbaansweg links in te halen, wat als gevaarlijk inhalen kan worden aangemerkt.
b. in ernstige mate
Het in artikel 5a WVW vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Uit de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel leidt het hof af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. Dat het daarbij om één (type) gedraging zou kunnen gaan is dus niet uit te sluiten, maar ook dan zullen de aard en ernst van de overtreding (bij de vaststelling waarvan de herhaling of het voortduren ervan kunnen worden betrokken) in het licht van de overige feiten en omstandigheden in het concrete geval de conclusie moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. In de memorie van toelichting bij artikel 5a WVW is opgenomen dat het voor een langere periode met een hoge snelheid rijden het schenden van een verkeersregel in ernstige mate kan opleveren.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de maximum snelheid zeer fors heeft overschreden. De verdachte heeft verklaard dat hij boos en gestrest was en daarom stoom moest afblazen. Hij is de auto in gestapt en heeft eerst een aantal donuts gedraaid en daarna “alleen maar gas gegeven”. De verdachte heeft vervolgens over een afstand van 1600 meter telkens snelheden tussen de 157 en 278 kilometer per uur gereden. Dit betreft een dusdanig grove snelheidsoverschrijding over een langere afstand dat, mede in aanmerking genomen dat de verdachte ook daaraan voorafgaand meerdere malen telkens de toegestane maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden zoals volgt uit de datagegevens van het multimediasysteem van de Mercedes. Ook heeft hij op een eenbaansweg getracht links in te halen. Het hof van oordeel is dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
c. opzet
Uit de Nota naar aanleiding van het verslag volgt met betrekking tot het opzet onder meer het volgende. Het opzet van de verdachte moet zowel zijn gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn.
Het hof is van oordeel dat het in zeer ernstige mate overschrijden van de snelheid gedurende de afstand van 1600 meter (vanaf de kruising van de N297 tot aan het moment waarop het ongeluk plaatsvond) niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Immers, het is de verdachte geweest die voortdurend de forse overschrijding van de maximumsnelheid heeft gereden en de gehele rit heeft aangehouden. De verdachte heeft verklaard dat hij alleen maar gas aan het geven was. Verdachte heeft aldus willens en wetens het snelheidsvermogen van de auto opgevoerd door het gaspedaal in te drukken en daarmee opzet gehad op het schenden van de verkeersregels.
d. gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
Het hof is van oordeel dat in dit geval het voorzienbaar was dat vanwege dit ernstig verkeersgevaarlijk gedrag zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten. In zijn algemeenheid acht het hof het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan door het hiervoor beschreven rijgedrag op een autoweg met een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. Het hof weegt hierin ook mee dat het ’s avonds laat was, het donker was, waardoor sprake was van verminderd zicht en extra oplettendheid was vereist ondanks de aanwezige straatverlichting. Dat maakt dat er extra risico ontstond voor de andere verkeersdeelnemers, die door slechter zicht mogelijk minder snel konden zien hoe hard de verdachte reed, waardoor ongelukken konden ontstaan. Er was naar het oordeel van het hof daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij de andere weggebruikers, maar ook bij de inzittenden van de auto van verdachte. Het [slachtoffer] heeft ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het door de verdachte gecreëerde gevaar is daarmee verwezenlijkt. Het hof acht dan ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van andere weggebruikers te duchten was.
Conclusie
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 5a WVW genoemde gedraging, namelijk het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid. Voorts heeft hij door links te willen inhalen op een eenbaansweg gevaarlijk ingehaald. Nu ook aan de overige bestanddelen van artikel 5a WVW is voldaan, is het verkeersgedrag van verdachte naar het oordeel van het hof aan te merken als roekeloos rijgedrag zoals omschreven in artikel 5a WVW.
Het hof acht het onder 1 tenlastegelegde en het daarin opgenomen roekeloos rijgedrag bewezen en verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging.”
4.Het middel
4.1
In het middel wordt geklaagd dat “het hof de bewezenverklaring ten aanzien van het bestanddeel ‘roekeloos’ ontoereikend heeft gemotiveerd (…)”. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht is gericht tegen het (“in de overwegingen van het hof besloten liggende”) oordeel van het hof dat de verdachte “opzettelijk heeft geprobeerd in te halen”. In de tweede deelklacht wordt betoogd dat het hof niet “op basis van de door het hof vastgestelde en in de bewezenverklaring betrokken snelheidsovertreding alleen al tot bewezenverklaring van roekeloosheid had kunnen komen.”
4.2
Voor de beoordeling van de twee deelklachten is het volgende van belang. Sinds de inwerkingtreding van de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten op 1 januari 2020 is de reikwijdte van het begrip ‘roekeloosheid’ uitgebreid. Aan art. 175 lid 2 WVW is sinds die datum als laatste volzin toegevoegd:
“2. (…) Van roekeloosheid is in elk geval sprake als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, kan worden aangemerkt.”
4.3
Art. 5a lid 1 WVW, eveneens ingevoerd per 1 januari 2020, luidt:
“1. Het is een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Als zodanige verkeersgedragingen kunnen de volgende gedragingen worden aangemerkt:
a. onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen;
b. gevaarlijk inhalen;
c. negeren van een rood kruis;
d. over een vluchtstrook rijden waar dit niet is toegestaan;
e. inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats;
f. niet verlenen van voorrang;
g. overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid;
h. zeer dicht achter een ander voertuig rijden;
i. door rood licht rijden;
j. tegen de verkeersrichting inrijden;
k. tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden;
l. niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van deze wet bevoegde personen;
m. overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a tot en met l genoemd.”
4.4
Met art. 5a WVW is in 2020 een nieuw misdrijf geïntroduceerd in de Wegenverkeerswet. De wetgever gaf daarmee uitvoering aan aanbevelingen uit onderzoeken van de Rijksuniversiteit Groningen en Intervict (Tilburg University). Met de invoering van art. 5a WVW wordt beoogd het grote verschil in strafmaximum weg te nemen tussen enerzijds gevaarlijk rijgedrag waarbij slachtoffers worden gemaakt en anderzijds hetzelfde gevaarlijke rijgedrag waarbij door gelukkig toeval of ingrijpen van anderen niemand letsel wordt toegebracht. [2] Art. 5a WVW ziet op opzettelijk in ernstige mate schenden van verkeersregels waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander in het leven wordt geroepen. Wat betreft de ernst van het delict, de mate van verwijtbaarheid en het strafmaximum neemt art. 5a de plaats in tussen de overtreding van art. 5 WVW en het misdrijf van art. 6 WVW, en vervult het – in de woorden van de wetgever – een “brugfunctie”. [3] Het artikel is bedoeld voor een beperkt aantal zaken, te weten zaken waarin sprake is van zeer ernstig verkeersgedrag. [4] Dergelijk verkeersgedrag kwalificeert de wetgever in art. 175 lid 2 WVW als roekeloos. Daarmee behoudt roekeloosheid in de context van de wegenverkeerswetgeving een specifieke betekenis, die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met hetgeen in het normale taalgebruik onder ‘roekeloos’ (in de zin van onberaden) moet worden verstaan. [5]
Roekeloosheid in art. 6 WVW en het opzetmisdrijf van art. 5a WVW
4.5
In 2006 is het begrip ‘roekeloosheid’ in de Wegenverkeerswet geïntroduceerd als zwaarste vorm van culpa. [6] Indien de schuld bestaat uit roekeloosheid, zijn de maximumstraffen voor de overtreding van art. 6 WVW dubbel zo hoog (vgl. art. 175 lid 1 en 2 WVW). De wetgever beoogde adequate bestraffing mogelijk te maken in gevallen waarin sprake is van “zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen.” [7] In 2018 constateerde de wetgever dat de Hoge Raad hoge eisen stelde aan het bewijs van roekeloosheid, door het begrip te definiëren als een situatie waarin “door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.” [8] Deze hoge bewijsdrempel had tot gevolg dat “roekeloosheid slechts bij kat-en-muisspellen, snelheidswedstrijden of koste wat kost vluchten voor de politie bewezen wordt verklaard.” [9] De wetgever vond dat te beperkt en wilde terug naar de oorspronkelijk beoogde, ruimere reikwijdte van het begrip roekeloosheid en heeft daarom in art. 175 lid 2 WVW roekeloosheid gekoppeld aan de overtreding van art. 5a WVW.
4.6
Met deze koppeling heeft de wetgever nader willen expliciteren waarin roekeloosheid bij ernstige verkeersdelicten
in elk gevalbestaat en “dat zeer gevaarlijk rijgedrag dat de delictsomschrijving van artikel 5a WVW vervult, roekeloosheid in de zin van de wet oplevert.” [10] De invulling van de delictsbestanddelen van art. 5a WVW is daarmee direct van belang voor het bewijs van art. 6 WVW. Overigens heeft de wetgever met de koppeling van art. 5a WVW aan roekeloosheid geen uitputtende beschrijving van het begrip roekeloosheid willen geven: [11]
in elk gevalbestaat en “dat zeer gevaarlijk rijgedrag dat de delictsomschrijving van artikel 5a WVW vervult, roekeloosheid in de zin van de wet oplevert.” [10] De invulling van de delictsbestanddelen van art. 5a WVW is daarmee direct van belang voor het bewijs van art. 6 WVW. Overigens heeft de wetgever met de koppeling van art. 5a WVW aan roekeloosheid geen uitputtende beschrijving van het begrip roekeloosheid willen geven: [11]
“Ter vermijding van misverstanden wil ik daarbij opmerken dat ik met de opmerking in de memorie van toelichting (p. 14) dat door het voorstel om overtreding van artikel 5a WVW 1994 aan te merken als roekeloosheid, een schuldvorm (roekeloosheid) mede door opzet wordt gedefinieerd, niet bedoeld heb te zeggen dat artikel 5a de definitie van roekeloosheid inhoudt. Het begrip roekeloosheid wordt door artikel 5a niet gedefinieerd; artikel 5a geeft alleen een omschrijving van gevallen waarin roekeloosheid
in ieder geval[cursivering A-G] kan worden vastgesteld. Maar ook op grond van andere gedragingen, feiten en omstandigheden kan schuld in de zin van roekeloosheid worden aangenomen.”
in ieder geval[cursivering A-G] kan worden vastgesteld. Maar ook op grond van andere gedragingen, feiten en omstandigheden kan schuld in de zin van roekeloosheid worden aangenomen.”
4.7
Uit deze en andere passages uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat indien zeer gevaarlijk verkeersgedrag, dat kan worden gekwalificeerd als overtreding van art. 5a WVW, leidt tot een verkeersongeval waardoor een ander om het leven komt of zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, het bewijs van de zwaarste variant van culpa in de zin van art. 6 WVW lijkt te zijn gegeven. Op de vraag of dat daadwerkelijk het geval is, kom ik later terug. Eerst ga ik nader in op de delictsomschrijving van art. 5a WVW. Dit artikel bevat een (niet limitatieve) opsomming van verkeersovertredingen. Wanneer een dergelijke verkeersovertreding opzettelijk is begaan, daarmee de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate zijn geschonden en een gevaar in het leven is geroepen, kan er sprake zijn van een strafbare gedraging als bedoeld in art. 5a WVW.
Het – in ernstige mate – schenden van verkeersregels
4.8
Eén van de voorwaarden voor strafbaarheid op grond van art. 5a WVW is het “in ernstige mate” schenden van de verkeersregels. De toepassing van het artikel is daarmee beperkt tot voldoende ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. In de memorie van toelichting is over het bestanddeel “in ernstige mate” te lezen: [12]
“De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.
(…)
Het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels zal dan met name moeten worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden die zicht bieden op de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft.
4.9
Uit deze passage kan worden afgeleid dat er sprake moet zijn van ófwel herhaaldelijke schendingen van verschillende verkeersregels ófwel van een herhaaldelijke schending of een langdurige schending van één en dezelfde verkeersregel. Hieruit volgt dat wanneer aan alle voorwaarden voor art. 5a is voldaan, ook een enkele overtreding voldoende kan zijn voor strafbaarheid op grond van art. 5a WVW. [13] Dat wordt bevestigd door andere passages uit de memorie van toelichting: [14]
“Het delict wordt volvoerd door in ieder geval
een of meer[cursivering A-G] van de genoemde gedragingen te verrichten.”
een of meer[cursivering A-G] van de genoemde gedragingen te verrichten.”
en:
“Als is komen vast te staan dat verdachte
een of meer verkeersovertredingen[cursivering A-G] heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen, levert dat gedrag welhaast per definitie het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op.”
een of meer verkeersovertredingen[cursivering A-G] heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen, levert dat gedrag welhaast per definitie het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op.”
4.1
Hieraan wordt nog toegevoegd dat de aard en ernst van de overtreding in het licht van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval de conclusie moeten kunnen rechtvaardigen dat sprake was van het ‘in ernstige mate’ schenden van de verkeersregels. [15] Die conclusie behoeft dus niet alleen te zijn gebaseerd op de aard en de ernst van de overtreding op zichzelf. Het gaat om de aard en de ernst van het verkeersgedrag in de gegeven omstandigheden, waaronder de aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers. [16] In dat licht dienen ook de verwijzingen van de wetgever naar een “samenstel van gedragingen” te worden begrepen. Hoewel één verkeers
overtredingvoldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van art. 5a WVW, komt het bij de beoordeling van de andere bestanddelen, zoals opzet en ‘ernstige mate’, aan op alle gedragingen van de verdachte en alle omstandigheden van het geval. Daaronder zijn ook voorafgaande gedragingen van de verdachte begrepen. [17] Ook in de rechtspraak van de Hoge Raad komt het voor dat één (gevaarlijke) gedraging voldoende wordt geacht voor het aannemen van roekeloosheid. In zijn arrest van 2 februari ECLI:NL:HR:2021:129,
NJ2021/90, m.nt. W.H. Vellinga liet de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand dat sprake was van roekeloosheid door het aan de handrem trekken van een auto die op dat moment 70 km/h reed.
overtredingvoldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van art. 5a WVW, komt het bij de beoordeling van de andere bestanddelen, zoals opzet en ‘ernstige mate’, aan op alle gedragingen van de verdachte en alle omstandigheden van het geval. Daaronder zijn ook voorafgaande gedragingen van de verdachte begrepen. [17] Ook in de rechtspraak van de Hoge Raad komt het voor dat één (gevaarlijke) gedraging voldoende wordt geacht voor het aannemen van roekeloosheid. In zijn arrest van 2 februari ECLI:NL:HR:2021:129,
NJ2021/90, m.nt. W.H. Vellinga liet de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand dat sprake was van roekeloosheid door het aan de handrem trekken van een auto die op dat moment 70 km/h reed.
Opzet
4.11
Voor een bewezenverklaring van art. 5a WVW is vereist dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het opzet dient zowel te zijn gericht op i) het overtreden van een/de verkeersregel(s) als op ii) het in ernstige mate schenden daarvan. [18]
4.12
De wetgever huldigt de opvatting dat een aantal van de in art. 5a WVW genoemde gedragingen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan. Genoemd worden overschrijding van de maximumsnelheid, zeer dicht achter een ander voertuig rijden en het vasthouden van een mobiele telefoon. [19] Wat betreft de overschrijding van de maximumsnelheid kan daar anders over worden gedacht, omdat denkbaar is dat de bestuurder een verkeersbord heeft gemist of tijdelijk niet op zijn snelheidsmeter heeft gelet. [20] Naarmate de snelheidsovertreding langer voortduurt of de maximumsnelheid in meer aanzienlijke mate wordt overschreden, zal opzet eerder in beeld komen.
4.13
De eis dat het opzet tevens dient te zijn gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, is in de context van art. 5a WVW van doorslaggevende betekenis. Bij de beoordeling of sprake is van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten volgens de wetgever “de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.” [21] Uit alle omstandigheden van het geval moet kunnen worden afgeleid dat het verkeersgedrag van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht is geweest. De wetgever benadrukt dat het hierbij met name gaat om feiten en omstandigheden “die zicht bieden op de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft.” [22] Het gaat om een zeer onverschillige en gevaarlijke houding. [23] Daarbij zal het doorgaans gaan om gedragingen gedurende één en dezelfde rit. Onder omstandigheden kunnen echter ook gedragingen in ogenschouw worden genomen die hebben plaatsgevonden in een rit die onderbroken is geweest. [24]
4.14
Vellinga heeft in 2019 opgemerkt dat “[b]ewijs van voorwaardelijk opzet (…) veelal [zal] afstuiten op de overweging dat de verdachte ook zelf groot gevaar heeft gelopen en het niet voor de hand ligt dat hij dat gevaar willens en wetens heeft aanvaard.” Hij wijst daarbij op het welbekende Porsche-arrest. [25] Ik meen dat deze bewijsproblematiek zich in de meeste gevallen van art. 5a WVW niet voor doet, omdat in deze strafbaarstelling het opzet – zoals hierna nog wordt toegelicht – niet op het ontstane gevaar hoeft te zien. Met Vellinga meen ik echter dat dit anders ligt voor de specifiek in art. 5a lid 1 onder b WVW genoemde gedraging ‘gevaarlijk inhalen’. Wil komen vast te staan dat sprake is van opzettelijk
gevaarlijkinhalen, dan zal de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans moeten hebben aanvaard dat door zijn inhaalmanoeuvre
gevaarontstond. En dan kan het Porsche-arrest een rol spelen, hetgeen in mijn optiek betekent dat als er aanwijzingen zijn dat de verdachte gevaar wil voorkomen (hij keert terug naar zijn eigen wegstrook als er een tegenligger aankomt), die aanwijzingen een contra-indicatie zijn voor het aanvaarden van de aanmerkelijke kans op gevaar.
gevaarlijkinhalen, dan zal de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans moeten hebben aanvaard dat door zijn inhaalmanoeuvre
gevaarontstond. En dan kan het Porsche-arrest een rol spelen, hetgeen in mijn optiek betekent dat als er aanwijzingen zijn dat de verdachte gevaar wil voorkomen (hij keert terug naar zijn eigen wegstrook als er een tegenligger aankomt), die aanwijzingen een contra-indicatie zijn voor het aanvaarden van de aanmerkelijke kans op gevaar.
Gevaarzetting
4.15
Voor de overtreding van art. 5a WVW is vereist dat sprake is van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Daarmee is beoogd aan te sluiten bij de formulering van de gemeengevaarlijke delicten zoals brandstichting (art. 157 Sr). [26] Het te duchten gevaar is een geobjectiveerd bestanddeel, dat wil zeggen een bestanddeel dat is onttrokken aan het te bewijzen schuldverband, in casu het opzet. [27] Uit de bewijsvoering moet wel volgen dat het bedoelde gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. De gevaarzetting kan uit objectieve omstandigheden worden afgeleid, zoals de aard en ernst van de rijgedragingen, de locatie en het tijdstip, de weersomstandigheden en de (potentiële [28] ) aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers en medepassagiers. [29]
4.16
Het feit dat de gevaarzetting is geobjectiveerd en dus aan het te bewijzen opzet is onttrokken, terwijl het opzet wel gericht dient te zijn op het ‘in ernstige mate’ schenden van de verkeersregels, heeft in de literatuur tot kritiek geleid. Vellinga en ook Ter Haar en Hornman hebben betoogd dat het antwoord op de vraag of de verkeersregels door de verdachte opzettelijk in ernstige mate zijn geschonden, (vooral) zal worden bepaald door het gevaar dat daardoor voor anderen wordt veroorzaakt. [30]
De verkeersgedragingen: gevaarlijk inhalen en overschrijding maximumsnelheid (art. 5a lid 1, aanhef en onder b en g, WVW)
4.17
In de onderhavige zaak heeft het hof voor de bewezenverklaring van overtreding van art. 6 WVW betekenis toegekend aan twee specifieke verkeersovertredingen, te weten het gevaarlijk inhalen en het overschrijden van de maximumsnelheid. Om die reden ga ik op deze plaats in meer algemene zin in op het bewijs van beide verkeersgedragingen in de context van art. 5a WVW.
4.18
Wat betreft overschrijding van de maximumsnelheid als bedoeld in art. 5a lid 1, aanhef en onder g, WVW, lijkt de wetgever het oog te hebben gehad op aanzienlijke snelheidsoverschrijdingen waardoor veiligheidsrisico’s voor anderen ontstaan. Als de overschrijding van de maximumsnelheid beperkt is te noemen en wel enig gevaar met zich brengt, lijkt handhaving via art. 5 WVW meer voor de hand te liggen. [31] Sterker, de wetgever merkte op dat “[h]et voorgestelde artikel 5a (…) niet [is] bedoeld voor de enkele (aanzienlijke) snelheidsovertreding, maar voor de strafbaarstelling van de weggebruiker die zonder acht te slaan op de veiligheid en risico’s voor anderen, zich volstrekt onverantwoordelijk in het verkeer gedraagt.” [32] De vaststelling dat veel te hard wordt gereden in de buurt van andere weggebruikers, kan bijdragen aan de onderbouwing van een bewezenverklaring van overtreding van artikel 5a WVW. [33]
4.19
In de wetsgeschiedenis is niet nader gespecificeerd wat wordt verstaan onder ‘gevaarlijk inhalen’. Het gevaarlijk inhalen is geen nieuw begrip in de WVW. Gevaarlijk inhalen – en overigens ook het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid – was vóór de wetswijziging van 1 januari 2020 (sinds 1 februari 2006) als strafverzwarende omstandigheid opgenomen in art. 175 lid 3 WVW. Wanneer de schuld mede bestond uit één of meer van de daar genoemde strafverzwarende omstandigheden, kon de straf met de helft worden verhoogd. Het gevaarlijk inhalen is, tezamen met het bumperkleven en het niet verlenen van voorrang, in het wetsvoorstel dat onder meer leidde tot invoering van het begrip roekeloosheid – bij amendement – toegevoegd aan art. 175 lid 3 WVW (oud). [34] In de toelichting op het amendement wordt geen uitleg gegeven over het begrip ‘gevaarlijk inhalen’. Het ligt echter voor de hand om bij de interpretatie van dit begrip aansluiting te zoeken bij het gevaarsbegrip uit art. 5 WVW, waar met ‘gevaar’ wordt gedoeld op de reële mogelijkheid van schade voor personen of goederen op de weg. [35]
4.2
In de feitenrechtspraak zijn als “gevaarlijk inhalen” als bedoeld in art. 5a WVW onder meer aangemerkt het meermalen met een hoge snelheid slingerend inhaalmanoeuvres verrichten, [36] het bij het inhalen overschrijden van een doorgetrokken streep [37] , het inhalen in een onoverzichtelijke bocht en op een helling, [38] het rechts inhalen, [39] het inhalen met een (zeer) groot snelheidsverschil, [40] het inhalen via een voorsorteervak terwijl deze wegstrook te kort was om de inhaalmanoeuvre af te maken [41] en het inhalen waardoor een bestuurder van een tegemoetkomend voertuig krachtig moest afremmen om een aanrijding te voorkomen [42] . Wat betreft de vraag of bij gevaarlijk inhalen sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels zal de mate waarin andere verkeersdeelnemers hun gedrag naar aanleiding van de inhaalmanoeuvre hebben moeten aanpassen een rol kunnen spelen. [43]
Art. 5a WVW in de cassatierechtspraak
4.21
Tot op heden is art. 5a WVW éénmaal aan de orde geweest in cassatie. In een arrest van 14 mei 2024 ging het om meerdere verkeersovertredingen, te weten het negeren van een stopteken, het over de vluchtstrook rijden en daarbij meerdere voertuigen rechts inhalen en het meermalen i) van rijstrook wisselen zonder richting aan te geven, ii) overschrijden van de maximumsnelheid (circa 200 tot 220 km/h waar maximaal 130 km/h toegestaan was), iii) zeer dicht achter een ander voertuig rijden en daarbij lichtsignalen geven en iv) abrupt van rijstrook wisselen tussen twee voertuigen terwijl de afstand tussen die voertuigen te klein was. [44] In cassatie werd geklaagd over de (motivering van de) bewezenverklaring van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, het opzet daarop en de voorzienbaarheid van het gevaar. Overeenkomstig de conclusie van A-G Paridaens verwierp de Hoge Raad het cassatieberoep met een aan art. 81 RO ontleende motivering. Uit deze zaak kan niet worden gedestilleerd waar de ondergrens van art. 5a WVW (en daarmee ook de ondergrens van roekeloosheid) ligt, aangezien het hier ging om een hele reeks gevaarlijke verkeersmanoeuvres over een afstand van zeven kilometer.
De invulling van het begrip roekeloosheid door de Hoge Raad
4.22
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van roekeloosheid sprake indien zodanige feiten en omstandigheden zijn vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. [45] De cassatierechter hanteerde de lijn dat de enkele vaststelling dat sprake was van gedrag genoemd in art. 175 lid 3 WVW (oud) (dus: een ernstige overschrijding van de maximumsnelheid, bumperkleven, geen voorrang verlenen of gevaarlijk inhalen), doorgaans niet volstond voor de bewezenverklaring van roekeloosheid. [46] Hieraan ligt ten grondslag i. dat roekeloosheid, ook in de visie van de wetgever, is bedoeld voor uitzonderingsgevallen en ii. dat de strafverzwarende omstandigheden uit art. 175 lid 3 WVW (oud) niet automatisch tweemaal strafverzwarend zouden moeten werken, namelijk zowel via art. 175 lid 3 WVW (oud) als via de kwalificatie als roekeloosheid (art. 175 lid 2 WVW (oud)). [47]
4.23
Per 1 januari 2020 is een aantal gedragingen geschrapt uit art. 175 lid 3 WVW, zodat die niet meer als strafverzwarende omstandigheid gelden. Het gaat om het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid, het zeer dicht achter een ander voertuig rijden, het geen voorrang verlenen en het gevaarlijk inhalen. Deze gedragingen zijn opgenomen in art. 5a lid 1, onder b, f, g en h, WVW, zodat deze gedragingen “door de rechtstreekse koppeling met artikel 5a WVW onderdeel [kunnen] uitmaken van het begrip roekeloosheid” [48] en op die wijze via art. 175 lid 2 WVW tot strafverhoging kunnen leiden. Omdat diezelfde gedragingen niet tevens meer tot strafverhoging via art. 175 lid 3 WVW leiden, vervalt het bezwaar van de dubbele strafverzwaring als argument om roekeloosheid (mede) in te vullen aan de hand van voornoemde gedragingen. [49] Hoewel met deze wetswijziging in theorie de weg voor de Hoge Raad open ligt om een
culpozevariant van deze gedragingen te betrekken bij het oordeel dat sprake is van roekeloosheid, moet het er voor worden gehouden dat de wetgever dat niet heeft gewild. In art. 5a WVW is immers niet voor niets geëist dat de genoemde verkeersovertredingen
opzettelijkzijn begaan.
culpozevariant van deze gedragingen te betrekken bij het oordeel dat sprake is van roekeloosheid, moet het er voor worden gehouden dat de wetgever dat niet heeft gewild. In art. 5a WVW is immers niet voor niets geëist dat de genoemde verkeersovertredingen
opzettelijkzijn begaan.
4.24
De introductie van art. 5a WVW in art. 175 lid 2 WVW betekent echter niet dat het criterium van roekeloosheid, zoals door de Hoge Raad in zijn arresten van 15 oktober 2013 geformuleerd (zie randnr. 4.22), overbodig is geworden. De wetgever heeft immers geen definitie – laat staan een uitputtende – willen geven van het begrip roekeloosheid. De invoering van art. 5a WVW noopt ook niet tot een aanpassing c.q. versoepeling van het door de Hoge Raad geformuleerde criterium. Een ‘buitengewoon onvoorzichtige gedraging’ is niet een strengere formulering te noemen dan een ‘opzettelijke begane verkeersovertreding waardoor het stelsel van verkeersregels opzettelijk in ernstige mate wordt geschonden’. Wel omvat culpa in de zin van art. 6 WVW, en daarmee ook roekeloosheid, een aanvullend vereiste dat niet in art. 5a WVW is terug te vinden. Anders dan in art. 5a WVW is het gevaar in art. 6 WVW niet geobjectiveerd. Culpa in de zin van art. 6 WVW impliceert dat de verdachte zich bewust was of had moeten zijn van het gevaar dat hij veroorzaakte. [50]
4.25
Wanneer de roekeloosheid via de band van art. 5a WVW in een op art. 6 WVW gebaseerde tenlastelegging is opgenomen, is voor een bewezenverklaring van die roekeloosheid ten minste vereist dat wordt bewezen dat:
1. de verdachte schuld heeft aan het ongeval en in het bijzonder dat hij kon en behoorde te voorzien dat zijn gedrag tot het verkeersongeval kon leiden;
2. dat de schuld van de verdachte zijn grondslag vindt in het opzettelijk in ernstige mate schenden van het stelsel van verkeersregels, en
3. dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander was te duchten.
4.26
De bovengenoemde factoren brengen mee dat de rechter voor de bewezenverklaring van roekeloosheid niet kan volstaan met het vaststellen van een overtreding van art. 5a WVW. De feitenrechter kan wat dat betreft zijn voordeel doen met het criterium van de Hoge Raad waarin wordt geëist dat de verdachte
zich bewust was of had moeten zijn van het zeer ernstige gevaarwat door zijn buitengewoon onvoorzichtige gedraging in het leven is geroepen.
zich bewust was of had moeten zijn van het zeer ernstige gevaarwat door zijn buitengewoon onvoorzichtige gedraging in het leven is geroepen.
4.28
Overigens meen ik dat in veel gevallen waarin een verdachte art. 5a WVW heeft overtreden, ook zal kunnen worden gezegd dat de verdachte zich bewust had moeten zijn van de gevaren die zijn ontstaan door het verkeersgedrag. [53]
De tenlastelegging: toespitsen op roekeloosheid op grond van art. 5a WVW?
4.29
Terug naar de onderhavige zaak. Blijkens zijn bewijsoverwegingen is het hof tot bewezenverklaring van roekeloosheid gekomen op grond van een overtreding van art. 5a WVW. De tenlastelegging dwong daar niet toe. De tenlastelegging is immers sec toegesneden op art. 6 WVW. Als gevolg van deze inrichting van de tenlastelegging worden ook in de bewezenverklaring de feitelijke gedragingen – kort gezegd de snelheidsovertreding en de uitwijkmanoeuvre – niet als art. 5a WVW-gedragingen gekwalificeerd. In eerste aanleg heeft de officier van justitie blijkens het proces-verbaal van de zitting van 20 juni 2022 betoogd dat de gedragingen van de verdachte tevens onder artikel 5a WVW vallen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal het hof verzocht om de vaststellingen van de rechtbank te volgen, “ook voor wat betreft het opzet van de verdachte dat gericht was op het schenden van de verkeersregels en op het in ernstige mate schenden van die regels.”
4.3
In de wetsgeschiedenis is over de vormgeving van de tenlastelegging opgemerkt dat bij een tenlastelegging van art. 6 WVW het “niet fataal [behoeft] te zijn als een element uit de omschrijving van artikel 5a WVW 1994 niet in de tenlastelegging is verwerkt”, aangezien het bestanddeel roekeloosheid ook een zelfstandige betekenis heeft en niet beperkt is tot overtreding van art. 5a WVW. [54]
4.31
In de onderhavige zaak is de tenlastelegging toegesneden op art. 6 jo art. 175 WVW. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring gebezigde term ‘roekeloos’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in art. 175 lid 2 WVW. Op grond van art. 6 jo art. 175 jo art. 5a WVW is van roekeloosheid “in elk geval” sprake als het gedrag tevens als een overtreding van art. 5a WVW kan worden aangemerkt. In de tenlastelegging is nader gespecifieerd waaruit het roekeloze gedrag van de verdachte feitelijk heeft bestaan. Voor de verdachte is dan ook voldoende duidelijk welk verwijt hem wordt gemaakt, ondanks het feit dat de tenlastelegging niet expliciet is toegespitst op art. 6 jo art. 5a WVW. [55]
4.32
Dat neemt echter niet weg, zoals hierna bij de bespreking van de eerste deelklacht blijkt, dat het overnemen van de delictsbestanddelen van art. 5a WVW in de tenlastelegging wel kan voorkomen dat de feitelijke gedragingen niet overeenkomen met de delictsbestanddelen van art. 5a WVW en daardoor niet als roekeloos kunnen worden gekwalificeerd. [56]
Bespreking van het middel
4.33
In het middel wordt geklaagd dat het hof de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘roekeloos’ ontoereikend heeft gemotiveerd. Ik meen dat, gelet op arresten over vergelijkbare gedragingen, kan worden betwijfeld of het samenstel van gedragingen in onderhavige zaak vóór de invoering van art. 5a WVW als roekeloos kon worden aangemerkt. [57] Dat is met de invoering van art. 5a WVW evenwel anders. Omdat de gedragingen expliciet als verkeersovertreding in het artikel worden genoemd, komen aan deze gedragingen – gelet op art. 175 lid 2, laatste volzin WVW – onmiskenbaar betekenis toe voor het aannemen van roekeloosheid. [58] Voorts kan nog worden gewezen op de wetsgeschiedenis bij de introductie van het begrip ‘roekeloosheid’, aangezien de wetgever in 2018/2019 expliciet naar die wetsgeschiedenis en het op die plaats omschreven begrip ‘roekeloosheid’ verwijst. [59] In de wetsgeschiedenis uit 2001/2002 werd benadrukt dat het “veel te hard rijden” mag worden betrokken bij de beoordeling van de mate van schuld. De vaststelling dat veel te hard is gereden legt veel gewicht in de schaal en “onder deze omstandigheden is al snel sprake van roekeloosheid”. [60]
De eerste deelklacht
4.34
In de eerste deelklacht wordt geklaagd over het oordeel dat sprake is van het “opzettelijk” gevaarlijk trachten in te halen. In de toelichting wordt naar voren gebracht dat uit de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep (bewijsmiddel 1), “veeleer [spreekt] dat [de verdachte] dusdanig plotseling met de Daihatsu kort vóór de door hem bestuurde Mercedes werd geconfronteerd dat een aanrijding niet viel te voorkomen.” Omdat het hof de verklaring van de verdachte op dit punt niet heeft weerlegd, is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
4.35
Allereerst merk ik op dat, zoals ook volgt uit de passage over de vormgeving van de tenlastelegging, in de tenlastelegging de verkeersmanoeuvre ten aanzien van de Daihatsu niet als “gevaarlijk inhalen” (zoals bedoeld in art. 5a lid 1, onder b, WVW) is omschreven. Bewezen is verklaard dat de verdachte “een in dezelfde richting als hem (…) rijdend motorrijtuig van achter is genaderd en daarbij niet heeft gelet op de weg voor hem en (vervolgens) de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet tijdig heeft verminderd en niet behoorlijk is uitgeweken”. Uit de bewijsoverwegingen blijkt dat het hof deze uitwijkmanoeuvre als ‘gevaarlijk inhalen’ in de zin van art. 5a WVW heeft aangemerkt. Het hof heeft immers overwogen:
“Ook heeft hij geprobeerd op een eenbaansweg links in te halen, wat als gevaarlijk inhalen kan worden aangemerkt.”
en:
“Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 5a WVW genoemde gedraging, namelijk het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid. Voorts heeft hij door links te willen inhalen op een eenbaansweg gevaarlijk ingehaald. Nu ook aan de overige bestanddelen van artikel 5a WVW is voldaan, is het verkeersgedrag van verdachte naar het oordeel van het hof aan te merken als roekeloos rijgedrag zoals omschreven in artikel 5a WVW.”
4.36
Zoals in randnr. 4.14 uiteengezet, dient het opzet niet alleen te zijn gericht op het inhalen, maar ook op het
gevaarlijkinhalen. Bewijsoverwegingen over het vereiste opzet op de inhaal- dan wel uitwijkmanoeuvre ontbreken. Het hof heeft noch onder het kopje ‘c. opzet’ noch in een andere overweging expliciet overwogen uit welke feiten en omstandigheden het hof het opzet heeft afgeleid. De vaststelling dat de verdachte links heeft
willeninhalen is daartoe onvoldoende. Voorts meen ik dat het opzet niet volgt uit de bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid op welke wijze de verdachte de uitwijkmanoeuvre heeft uitgevoerd. Uit de verklaringen van de verbalisanten in de patrouillewagen, zoals die voor het bewijs zijn gebruikt, volgt dat zij de uitwijkmanoeuvre van de verdachte niet hebben gezien. Er wordt slechts gesproken over het rood oplichten van de remlichten (bewijsmiddel 2 en 3) en het van rechts naar links over de rijbaan switchen van deze remlichten (bewijsmiddel 3). Uit de VOA-rapportage (bewijsmiddel 6) volgt enkel dat de Mercedes in de linker achterzijde van de Daihatsu is gereden. Daar komt bij dat de verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 1), zoals de steller van het middel betoogt, eerder wijst op een culpoze manoeuvre. De verdachte heeft immers verklaard dat hij de achterlichten van de Daihatsu “ineens” zag en dat hij
dacht dat hij er links voorbij kon. Het hof heeft over deze verklaring overwogen dat de verdachte, toen de Daihatsu voor hem opdoemde, heeft geprobeerd de auto te ontwijken door hem links in te halen en
dat hij meende dat hij links kon inhalen. Deze als bewijsmiddel opgenomen verklaring – en de uitleg die het hof daaraan heeft gegeven; de verdachte heeft verklaard dat hij meende dat hij er links voorbij kon – duiden eerder op een verkeerde inschatting dan op het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat er gevaar ontstond.
gevaarlijkinhalen. Bewijsoverwegingen over het vereiste opzet op de inhaal- dan wel uitwijkmanoeuvre ontbreken. Het hof heeft noch onder het kopje ‘c. opzet’ noch in een andere overweging expliciet overwogen uit welke feiten en omstandigheden het hof het opzet heeft afgeleid. De vaststelling dat de verdachte links heeft
willeninhalen is daartoe onvoldoende. Voorts meen ik dat het opzet niet volgt uit de bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid op welke wijze de verdachte de uitwijkmanoeuvre heeft uitgevoerd. Uit de verklaringen van de verbalisanten in de patrouillewagen, zoals die voor het bewijs zijn gebruikt, volgt dat zij de uitwijkmanoeuvre van de verdachte niet hebben gezien. Er wordt slechts gesproken over het rood oplichten van de remlichten (bewijsmiddel 2 en 3) en het van rechts naar links over de rijbaan switchen van deze remlichten (bewijsmiddel 3). Uit de VOA-rapportage (bewijsmiddel 6) volgt enkel dat de Mercedes in de linker achterzijde van de Daihatsu is gereden. Daar komt bij dat de verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 1), zoals de steller van het middel betoogt, eerder wijst op een culpoze manoeuvre. De verdachte heeft immers verklaard dat hij de achterlichten van de Daihatsu “ineens” zag en dat hij
dacht dat hij er links voorbij kon. Het hof heeft over deze verklaring overwogen dat de verdachte, toen de Daihatsu voor hem opdoemde, heeft geprobeerd de auto te ontwijken door hem links in te halen en
dat hij meende dat hij links kon inhalen. Deze als bewijsmiddel opgenomen verklaring – en de uitleg die het hof daaraan heeft gegeven; de verdachte heeft verklaard dat hij meende dat hij er links voorbij kon – duiden eerder op een verkeerde inschatting dan op het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat er gevaar ontstond.
4.37
Het hof is wel uitgebreid ingegaan op het in zeer ernstige mate overschrijden van de snelheid. Het hof is van oordeel dat die snelheidsoverschrijding niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Dit heeft het hof afgeleid uit het feit dat het ging om een forse snelheidsoverschrijding, die gedurende de hele rit (over een afstand van 1600 m) heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij alleen maar gas aan het geven was. Met de steller van het middel meen ik dat uit voornoemde feiten en omstandigheden ten aanzien van de snelheidsoverschrijding niet zonder meer kan worden afgeleid dat ook het niet tijdig snelheid verminderen en het niet behoorlijk uitwijken opzettelijk heeft plaatsgevonden. Hoewel uit de jurisprudentie van de Hoge Raad zou kunnen worden afgeleid dat het opzettelijk veel te hard rijden als anterieur opzet dan wel
dolus in causazou kunnen worden meegewogen in de bewezenverklaring van het opzet op het niet tijdig snelheid verminderen en niet behoorlijk uitwijken, [61] heeft het hof er geen blijk van gegeven een dergelijke redenering te hebben gevolgd.
dolus in causazou kunnen worden meegewogen in de bewezenverklaring van het opzet op het niet tijdig snelheid verminderen en niet behoorlijk uitwijken, [61] heeft het hof er geen blijk van gegeven een dergelijke redenering te hebben gevolgd.
4.38
De eerste deelklacht is terecht voorgesteld. Tot cassatie hoeft dit echter niet te leiden, omdat ik meen dat ook zonder het gevaarlijk inhalen als bedoeld in art. 5a lid 1, aanhef en onder b, WVW de bewezenverklaring van roekeloosheid als bedoeld in art. 6 jo 175 lid 2 jo 5a WVW voldoende is gemotiveerd. Dit licht ik hierna toe.
Bespreking tweede deelklacht
4.39
In de tweede deelklacht wordt geklaagd dat, wanneer ervan uit wordt gegaan dat het oordeel dat sprake is van het
opzettelijktrachten in te halen onvoldoende is gemotiveerd, het enkele feit dat sprake is van de vastgestelde snelheidsovertreding onvoldoende is voor de bewezenverklaring van roekeloosheid. Volgens de steller van het middel geldt dit des te meer “omdat het hof aan het samenstel van gedragingen gewicht toekent bij de beoordeling of er sprake is van roekeloos rijgedrag”.
opzettelijktrachten in te halen onvoldoende is gemotiveerd, het enkele feit dat sprake is van de vastgestelde snelheidsovertreding onvoldoende is voor de bewezenverklaring van roekeloosheid. Volgens de steller van het middel geldt dit des te meer “omdat het hof aan het samenstel van gedragingen gewicht toekent bij de beoordeling of er sprake is van roekeloos rijgedrag”.
4.4
Zoals hiervoor onder randnr. 4.9 en 4.10 uiteen is gezet kan een enkele verkeersovertreding voldoende zijn voor een bewezenverklaring van art. 5a WVW (mits is voldaan aan de overige delictsbestanddelen). Voor zover de steller van het middel beoogt te klagen dat sprake moet zijn van schending van meerdere verkeersregels, gaat het uit van een verkeerde rechtsopvatting.
4.41
Voor zover in het middel wordt geklaagd dat de roekeloosheid onvoldoende is gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk is, geldt het volgende. Uit de bewijsoverwegingen volgt dat het hof het hof de roekeloosheid heeft aangenomen op grond van een overtreding van art. 5a WVW. Het hof heeft het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid door de verdachte aangemerkt als een gedraging als bedoeld in art. 5a lid 1 onder g Sv. Het hof heeft verder vastgesteld dat:
i) de verdachte aan het begin van de rit, voor de N297 en op de N297, meerdere ‘donuts’ heeft gedraaid;
ii) de verdachte de maximumsnelheid in zeer ernstige mate heeft overschreden, door te rijden met snelheden tussen de 157 en 278 km/h over een afstand van 1600 m;
iii) de verdachte ook op de afrit, die deels uit een eenbaansweg bestond, de maximumsnelheid heeft overschreden en op dat wegvlak de Daihatsu met een snelheid tussen de 175 en 184 km/h is genaderd en heeft aangereden;
iv) de verdachte heeft verklaard dat hij boos en gestrest was, hij alleen maar gas aan het geven was en dat hij veel harder heeft gereden dan de maximale toegestane snelheid van 80 km/h.
4.42
Ik stel voorop dat het het hof vrij stond al deze feiten en omstandigheden mee te wegen bij de vraag of sprake was van een overtreding van art. 5a WVW en roekeloosheid, ook al zijn sommige van deze feiten en omstandigheden niet tenlastegelegd en bewezenverklaard, [62] in tegenstelling tot hetgeen de steller van het middel lijkt te suggereren door te stellen dat het draaien van ‘donuts’ niet bewezen is verklaard. Ook het feit dat het opzet op de inhaalmanoeuvre onvoldoende is gemotiveerd, maakt niet dat het feit dat de omstandigheid zoals omschreven onder iii) niet mee kan worden gewogen bij het oordeel dat met het opzettelijk overschrijden van de maximumsnelheid sprake is van het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels waardoor gevaar was te duchten.
4.43
Ik meen dat het oordeel van het hof dat onder de gegeven omstandigheden sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels niet onbegrijpelijk is. In de memorie van toelichting, zoals hiervoor onder randnr. 4.8 aangehaald, wordt “voor een langere periode met een hoge snelheid rijden” als voorbeeld genoemd van het “in ernstige mate” overschrijden van verkeersregels. In deze zaak gaat het om een zeer forse snelheidsoverschrijding op een 80 km/h weg én op een afrit die deels bestaat uit een eenbaansweg. Op die eenbaansweg waren geen uitwijkmogelijkheden en zijn dergelijke grote snelheidsoverschrijdingen des te ernstiger. Daarbij, zoals ook in de wetsgeschiedenis wordt benadrukt, kan de algehele instelling van de verdachte over zijn wijze van deelname aan het verkeer een rol spelen bij de vraag of sprake is van het in ernstige mate overschrijden van de verkeersregels. In dat licht moeten de overwegingen van het hof over het feit dat de verdachte boos en gestrest was, stoom wilde afblazen en alleen maar gas aan het geven was, worden gelezen. Dat het niet anders kan zijn dat de verdachte opzet heeft gehad op zowel de snelheidsoverschrijding als het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, is in het licht van bovengenoemde omstandigheden niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Tot slot is het oordeel dat in zijn algemeenheid voorzienbaar was dat er een zeer gevaarlijke situatie kon ontstaan door het hiervoor beschreven rijgedrag op een 80 km/h weg niet onbegrijpelijk.
4.44
Ik kom tot een afronding en concludeer dat het middel faalt. Het oordeel van het hof dat sprake is van overtreding van art. 5a WVW getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. In het middel wordt niet geklaagd over het feit dat met de overtreding van art. 5a WVW, anders dan de wetgever met art. 175 lid 2 WVW heeft beoogd, niet automatisch sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 6 WVW, omdat altijd ook nog moet worden bewezen dat de verdachte kon en behoorde te voorzien dat zijn gedrag tot het verkeersongeval kon leiden. Voor de volledigheid merk ik op dat ik meen dat het bewijs van dit onderdeel van culpa besloten ligt in de bewijsvoering van het hof. In de vaststellingen over de zeer ernstige snelheidsovertreding op een 80 km/h weg over een langere afstand, onder meer op een afrit die bestond uit een eenbaansweg, en de verklaring van de verdachte dat hij alleen maar gas aan het geven was, ligt besloten dat de verdachte kon en moest voorzien dat een verkeersongeluk zou kunnen plaatsvinden.
5.Slotsom
5.1
Het middel faalt.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G