4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 3 november 2022, omstreeks 07.26 uur, een verkeersongeval plaatsvond op de Brouwersdam, N57, ter hoogte van hectometerpaal 42.6 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland. De weg bestaat uit één rijbaan, die door middel van een dubbele doorgetrokken streep is verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor verkeer in beide richtingen. De maximumsnelheid ter plaatse is 80 kilometer per uur. In de rijbaan van de N57 bevindt zich, gezien vanuit de rijrichting waarin verdachte reed, kort vóór de plaats van het ongeval een flauwe bocht naar rechts. Het was op het moment van het ongeval donker en droog. Het was spitsuur en het was druk op de weg.
Verdachte reed in zijn Audi over de rijbaan van de Brouwersdam in de noordelijke richting (richting Ouddorp). [slachtoffer] reed in een Peugeot 107 over de rijbaan van de Brouwersdam in de zuidelijke richting (richting Ellemeet). Ter hoogte van hectometerpaal 42.6 reed verdachte met vier wielen over de dubbele doorgetrokken streep en kwam terecht op de rijstrook bestemd voor het verkeer in tegengestelde rijrichting. Hij botste met de voorzijde van zijn auto tegen de voorzijde van de auto van [slachtoffer] . [slachtoffer] is ter plaatse overleden. [slachtoffer] had diverse fatale breuken waarbij een inwendige verbloeding dan wel in de bovenbenen dan wel in de borstkas als oorzaak van overlijden kan worden aangemerkt. Verdachte heeft verklaard dat hij ter plaatse bekend was en dat hij bijna dagelijks op deze weg reed.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De Brouwersdam is bij verdachte zeer bekend en hij wist dat de rijbaan op de plaats van het ongeval voorzien is van een dubbele doorgetrokken streep en dat dat betekent dat je die streep niet mag overschrijden. Verdachte kende ook de bochten in de weg en wist dat er voor hem een flauwe bocht naar rechts kwam en dat het zicht door die bocht beperkt is. Toch is verdachte over de dubbele doorgetrokken streep naar links gereden en is met zijn auto geheel op de andere weghelft gaan rijden. Deze weghelft was bedoeld voor het tegemoetkomende verkeer. Hij heeft niet gezien dat [slachtoffer] in haar auto op de andere weghelft reed.
Verdachte heeft verklaard zich niks meer te kunnen herinneren van het ongeval en dat hij daarom denkt in slaap te zijn gevallen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
[getuige 1] verklaart dat hij die ochtend de N57 opreed, 2,5 kilometer voor het begin van de Brouwersdam. Hij beschrijft dat de weg eerst een verbreding en een puntstuk heeft, waarna de dubbele doorgetrokken streep begint, voorzien van zogenaamde betonnen broodjes. Hij zag dat een donkerkleurige Audi hem inhaalde over de doorgetrokken streep en de betonnen broodjes. Hij zag dat die Audi erg snel van hem vandaan reed, ten opzichte van de door de getuige gereden snelheid van 82 kilometer per uur. Hij zag dat de Audi nog minimaal twee auto’s inhaalde. Een paar minuten later herkent hij de Audi die bij het ongeval betrokken was (de rechtbank begrijpt: de auto van verdachte) als de Audi die hem kort daarvoor had ingehaald.
[getuige 2] verklaart dat hij de betreffende ochtend op de N57 reed en dat een Audi ongeveer tien minuten achter hem reed. Hij beschrijft dat de Audi geen vaste rijstijl had. Die reed op het ene moment kort achter hem en dan weer op een iets grotere afstand. Ook was de Audi aan het zwabberen: de Audi reed dan de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer op en vervolgens weer zijn eigen rijstrook op. Plots zag hij dat de Audi (de rechtbank begrijpt: de auto van verdachte) frontaal tegen een andere auto aanreed.
De rechtbank overweegt dat het rijgedrag van verdachte dat is beschreven door de getuigen zich niet laat verenigen met het rijgedrag van iemand die in slaap is gevallen. Het rijgedrag van verdachte kort voorafgaand aan het incident ziet de rechtbank als bewuste inhaalmanoeuvres en daarmee beschouwt de rechtbank het overschrijden van de dubbele doorgetrokken streep ten tijde van het ongeval ook als een nieuwe poging van verdachte om een auto in te halen. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat verdachte deze handeling bewust heeft verricht en wordt de suggestie van de verdediging dat verdachte in slaap was gevallen niet gevolgd.
Gelet op die gedragingen van verdachte, stelt de rechtbank vast dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
Van welke schuldgradatie is sprake?
Bij het bepalen van de mate van schuld moet de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of de schuld ook is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid, WVW. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten (inwerkingtreding op 1 januari 2020) heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik ervan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo dat zij moet beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte meerdere keren op de verkeerde weghelft is gaan rijden om auto’s in te halen. Dit zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk zijn benoemd onder sub b en sub j.
De rechtbank overweegt verder dat de lijst met genoemde verkeersgedragingen onder lid 1 een niet limitatieve opsomming betreft. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het over de dubbele doorgetrokken streep rijden worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag. Hierdoor worden verkeersdeelnemers op de afgescheiden rijbanen voor tegemoetkomend verkeer immers plotseling geconfronteerd met een voertuig dat zij daar niet verwachten en ook niet hoeven te verwachten. Daarmee staat dan ook vast dat verdachte verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Zoals hiervoor al is aangehaald, is de N57 een tweebaansweg met een dubbele doorgetrokken streep. Zodra je die streep overschrijdt, kom je op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer. Het enkele overschrijden van de dubbele doorgetrokken streep, waarmee het inhaalverbod wordt genegeerd, zorgt al voor een zeer gevaarlijke verkeerssituatie. Niet alleen wordt het tegemoetkomend verkeer geconfronteerd met een tegenligger die ze daar niet hoeven te verwachten, maar zijn de uitwijkmogelijkheden op een tweebaansweg ook zeer beperkt. Verdachte wist ook, zoals reeds hiervoor is overwogen, dat de situatie ter plaatse niet overzichtelijk was omdat er een flauwe bocht aankwam en heeft toch geprobeerd in te halen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte was ter plaatse bekend en wist dat hij op een tweebaansweg met dubbele doorgetrokken streep reed. Hij kende het ernstig gevaarzettende karakter van het passeren van die dubbele doorgetrokken streep.
De rechtbank is van oordeel dat het meerdere malen overschrijden van de dubbele doorgetrokken streep om auto’s in te halen niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarmee is de opzet op de schending van de verkeersregels gegeven. Dat verdachte stelt zich na het ongeluk niets meer van de toedracht te kunnen herinneren doet daar niet aan af.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder meermalen een dubbele doorgetrokken streep overschrijdt en op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer gaat rijden om meerdere auto’s in te halen. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer] is overleden. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid ook kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW dan ook wettig en overtuigend bewezen.