ECLI:NL:RBZWB:2024:2163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
02-284714-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop op de N57

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 november 2022 een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt op de N57 te Scharendijke. De verdachte, geboren in 1995, reed roekeloos door meermalen een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden om andere voertuigen in te halen. Dit leidde tot een frontale aanrijding met de auto van het slachtoffer, die ter plaatse overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en dat zijn gedrag als roekeloos moest worden gekwalificeerd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 6 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 10 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 3 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van €3.190,=, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-284714-22
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. M. Luijten, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeluk heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen, subsidiair dat hij door dit handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Verdachte heeft met zijn auto over de dubbele doorgetrokken streep gereden en kwam op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer, waarna een nagenoeg frontale aanrijding plaatsvond met de auto van [slachtoffer] , waardoor zij is komen te overlijden. Volgens de verkeersongevallenanalyse (VOA) is geen verklaring gevonden voor het feit dat verdachte op de andere weghelft terechtkwam. Op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] lijkt het erop dat verdachte bewust wilde inhalen. Deze bewuste inhaalactie kan worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW. Verdachte heeft verklaard dat hij vermoedt dat hij kort voor het ongeval in slaap is gevallen. Deze verklaring vindt ondersteuning in de verklaring van [getuige 3] over het rijgedrag van verdachte. [getuige 3] reed achter verdachte en had continu zicht op zijn rijgedrag. [getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat de auto van verdachte langzaam naar links ging op een gestroomlijnde manier. Dit past bij het scenario dat verdachte in slaap is gevallen. Op basis van de overige getuigenverklaringen kan niet worden vastgesteld dat de aanrijding is veroorzaakt door een mislukte, niet toegestane inhaalpoging door verdachte, zoals hem wordt verweten. Het in slaap vallen van verdachte moet volgens geldende rechtspraak worden gezien als een enkele, niet voorzienbare verkeersfout en om die reden dient verdachte van het primaire feit te worden vrijgesproken.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 3 november 2022, omstreeks 07.26 uur, een verkeersongeval plaatsvond op de Brouwersdam, N57, ter hoogte van hectometerpaal 42.6 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland. De weg bestaat uit één rijbaan, die door middel van een dubbele doorgetrokken streep is verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor verkeer in beide richtingen. De maximumsnelheid ter plaatse is 80 kilometer per uur. In de rijbaan van de N57 bevindt zich, gezien vanuit de rijrichting waarin verdachte reed, kort vóór de plaats van het ongeval een flauwe bocht naar rechts. Het was op het moment van het ongeval donker en droog. Het was spitsuur en het was druk op de weg.
Verdachte reed in zijn Audi over de rijbaan van de Brouwersdam in de noordelijke richting (richting Ouddorp). [slachtoffer] reed in een Peugeot 107 over de rijbaan van de Brouwersdam in de zuidelijke richting (richting Ellemeet). Ter hoogte van hectometerpaal 42.6 reed verdachte met vier wielen over de dubbele doorgetrokken streep en kwam terecht op de rijstrook bestemd voor het verkeer in tegengestelde rijrichting. Hij botste met de voorzijde van zijn auto tegen de voorzijde van de auto van [slachtoffer] . [slachtoffer] is ter plaatse overleden. [slachtoffer] had diverse fatale breuken waarbij een inwendige verbloeding dan wel in de bovenbenen dan wel in de borstkas als oorzaak van overlijden kan worden aangemerkt. Verdachte heeft verklaard dat hij ter plaatse bekend was en dat hij bijna dagelijks op deze weg reed.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De Brouwersdam is bij verdachte zeer bekend en hij wist dat de rijbaan op de plaats van het ongeval voorzien is van een dubbele doorgetrokken streep en dat dat betekent dat je die streep niet mag overschrijden. Verdachte kende ook de bochten in de weg en wist dat er voor hem een flauwe bocht naar rechts kwam en dat het zicht door die bocht beperkt is. Toch is verdachte over de dubbele doorgetrokken streep naar links gereden en is met zijn auto geheel op de andere weghelft gaan rijden. Deze weghelft was bedoeld voor het tegemoetkomende verkeer. Hij heeft niet gezien dat [slachtoffer] in haar auto op de andere weghelft reed.
Verdachte heeft verklaard zich niks meer te kunnen herinneren van het ongeval en dat hij daarom denkt in slaap te zijn gevallen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
[getuige 1] verklaart dat hij die ochtend de N57 opreed, 2,5 kilometer voor het begin van de Brouwersdam. Hij beschrijft dat de weg eerst een verbreding en een puntstuk heeft, waarna de dubbele doorgetrokken streep begint, voorzien van zogenaamde betonnen broodjes. Hij zag dat een donkerkleurige Audi hem inhaalde over de doorgetrokken streep en de betonnen broodjes. Hij zag dat die Audi erg snel van hem vandaan reed, ten opzichte van de door de getuige gereden snelheid van 82 kilometer per uur. Hij zag dat de Audi nog minimaal twee auto’s inhaalde. Een paar minuten later herkent hij de Audi die bij het ongeval betrokken was (de rechtbank begrijpt: de auto van verdachte) als de Audi die hem kort daarvoor had ingehaald.
[getuige 2] verklaart dat hij de betreffende ochtend op de N57 reed en dat een Audi ongeveer tien minuten achter hem reed. Hij beschrijft dat de Audi geen vaste rijstijl had. Die reed op het ene moment kort achter hem en dan weer op een iets grotere afstand. Ook was de Audi aan het zwabberen: de Audi reed dan de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer op en vervolgens weer zijn eigen rijstrook op. Plots zag hij dat de Audi (de rechtbank begrijpt: de auto van verdachte) frontaal tegen een andere auto aanreed.
De rechtbank overweegt dat het rijgedrag van verdachte dat is beschreven door de getuigen zich niet laat verenigen met het rijgedrag van iemand die in slaap is gevallen. Het rijgedrag van verdachte kort voorafgaand aan het incident ziet de rechtbank als bewuste inhaalmanoeuvres en daarmee beschouwt de rechtbank het overschrijden van de dubbele doorgetrokken streep ten tijde van het ongeval ook als een nieuwe poging van verdachte om een auto in te halen. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat verdachte deze handeling bewust heeft verricht en wordt de suggestie van de verdediging dat verdachte in slaap was gevallen niet gevolgd.
Gelet op die gedragingen van verdachte, stelt de rechtbank vast dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
Van welke schuldgradatie is sprake?
Bij het bepalen van de mate van schuld moet de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of de schuld ook is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid, WVW. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten (inwerkingtreding op 1 januari 2020) heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik ervan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo dat zij moet beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte meerdere keren op de verkeerde weghelft is gaan rijden om auto’s in te halen. Dit zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk zijn benoemd onder sub b en sub j.
De rechtbank overweegt verder dat de lijst met genoemde verkeersgedragingen onder lid 1 een niet limitatieve opsomming betreft. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het over de dubbele doorgetrokken streep rijden worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag. Hierdoor worden verkeersdeelnemers op de afgescheiden rijbanen voor tegemoetkomend verkeer immers plotseling geconfronteerd met een voertuig dat zij daar niet verwachten en ook niet hoeven te verwachten. Daarmee staat dan ook vast dat verdachte verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Zoals hiervoor al is aangehaald, is de N57 een tweebaansweg met een dubbele doorgetrokken streep. Zodra je die streep overschrijdt, kom je op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer. Het enkele overschrijden van de dubbele doorgetrokken streep, waarmee het inhaalverbod wordt genegeerd, zorgt al voor een zeer gevaarlijke verkeerssituatie. Niet alleen wordt het tegemoetkomend verkeer geconfronteerd met een tegenligger die ze daar niet hoeven te verwachten, maar zijn de uitwijkmogelijkheden op een tweebaansweg ook zeer beperkt. Verdachte wist ook, zoals reeds hiervoor is overwogen, dat de situatie ter plaatse niet overzichtelijk was omdat er een flauwe bocht aankwam en heeft toch geprobeerd in te halen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte was ter plaatse bekend en wist dat hij op een tweebaansweg met dubbele doorgetrokken streep reed. Hij kende het ernstig gevaarzettende karakter van het passeren van die dubbele doorgetrokken streep.
De rechtbank is van oordeel dat het meerdere malen overschrijden van de dubbele doorgetrokken streep om auto’s in te halen niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarmee is de opzet op de schending van de verkeersregels gegeven. Dat verdachte stelt zich na het ongeluk niets meer van de toedracht te kunnen herinneren doet daar niet aan af.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder meermalen een dubbele doorgetrokken streep overschrijdt en op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer gaat rijden om meerdere auto’s in te halen. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer] is overleden. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid ook kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
op 3 november 2022 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N57, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
te rijden door, onvoldoende rechts te houden en meermalen een doorgetrokken streep te overschrijden en met vier wielen te rijden op de weghelft van genoemde weg, bestemd voor het voor hem tegemoetkomende verkeer en daarbij onvoldoende zijn aandacht gericht te houden op het zich voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte en verkeer en niet uit te wijken voor het voor hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer waardoor [slachtoffer] werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd en zijn de cursieve woorden aan de tekst toegevoegd voor de leesbaarheid van de tenlastelegging. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, uitgaande van zeer onvoorzichtig rijgedrag als schuldgradatie, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 24 maanden met aftrek.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primaire feit komen, dan volstaat een (deels voorwaardelijke) taakstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging gelijk aan de duur dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag. Verdachte is meerdere malen over een dubbele doorgetrokken streep gereden om auto’s in te halen, kwam op de andere weghelft terecht en heeft daarbij frontaal de auto van [slachtoffer] geraakt, waarbij [slachtoffer] en ook haar hondje zijn komen te overlijden.
Door zijn gedrag in het verkeer heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Verdachte heeft diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Het gemis van [slachtoffer] is ter zitting op indrukwekkende wijze door haar vader verwoord.
Gelet op de ernst en de gevolgen van het bewezen verklaarde feit en de verwijtbare omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is een straf zonder meer gerechtvaardigd. De rechtbank realiseert zich daarbij dat geen enkele straf recht kan doen aan het gemis dat de nabestaanden van [slachtoffer] hun leven lang nog zullen ervaren.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van 6 WVW. De rechtbank stelt vast dat uit de oriëntatiepunten niet zonder meer een passend uitgangspunt voor de straftoemeting in deze zaak is af te leiden. Deze oriëntatiepunten zien niet op gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. De hoogste mate van verwijtbaarheid die in de oriëntatiepunten is vermeld, is een zeer hoge mate van schuld. Als uitgangspunt bij zeer hoge mate van schuld waarbij iemand is overleden is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 3 jaar.
Het gedrag dat tot toepassing van artikel 6 WVW kan leiden, kan vele verschillende vormen aannemen. Dat geldt in het bijzonder voor gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. In de regel zal het daarbij gaan om een samenstel van gedragingen, wat het vergelijken van zaken bemoeilijkt. Door de hiervoor al genoemde wetswijziging is het toepassingsbereik van het roekeloosheidsbegrip bovendien uitgebreid, waardoor er eerder sprake is van roekeloos rijgedrag en meer en diverser verkeersgedrag als roekeloos kan worden aangemerkt dan voorheen het geval was.
In ieder concreet geval moet dus worden nagegaan welke mate van ernst aan het verkeersgedrag en de gevolgen daarvan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.
Daarnaast vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 3 jaar op zijn plaats, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[benadeelde]vordert een schadevergoeding van
€ 3.190,=aan materiële schade voor dit feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank volledig toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in
roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde] van € 3.190, =aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde] , € 3.190,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
41 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2024.
Mr. Van de Wetering en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.