ECLI:NL:HR:2012:BY2823

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05038
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid en bewijs van schuld in verkeersongeval met dodelijke afloop

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor roekeloos rijgedrag dat heeft geleid tot een dodelijk verkeersongeval op 4 mei 2008 te Breda. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met een snelheid die mogelijk boven de 188 km per uur lag, terwijl de ter plaatse geldende maximumsnelheid 120 km per uur was en de adviessnelheid 90 km per uur. Tijdens het rijden was hij in gesprek met zijn passagier, wat zijn concentratie op de weg beïnvloedde. Het Hof had geoordeeld dat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de verdachte roekeloos had gereden, wat de Hoge Raad in cassatie aanvecht.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en stelt dat de bewezenverklaring van roekeloosheid in de zin van artikel 6 in verbinding met artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994 aan strenge eisen moet voldoen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling, waarbij het Hof opnieuw moet beoordelen of de verdachte roekeloos heeft gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van alle omstandigheden van het geval bij het vaststellen van schuld in verkeersongevallen.

De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de beoordeling van roekeloosheid en de bewijsvoering in verkeerszaken, vooral in situaties waarin alcoholgebruik een rol speelt. De uitspraak biedt ook inzicht in de eisen die aan de rechter worden gesteld bij het motiveren van een oordeel over roekeloosheid.

Uitspraak

4 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/05038
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 december 2010, nummer 20/003386-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 04 mei 2008 te Breda, althans in de gemeente Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de verbindingsweg tussen de Rijksweg A-58 en de Rijksweg A-l6, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig,
na het gebruik van alcoholhoudende drank,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting naar links verlopende bocht - kort voor welke bocht borden volgens model A4 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 waren geplaatst, waarop een adviessnelheid van 90 kilometer per uur was aangegeven - met zeer hoge snelheid, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die adviessnelheid van 90 kilometer per uur en eveneens met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar op die weg geldende maximumsnelheid van 120 kilometer per uur in- en/of door te rijden,
waardoor hij de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, waardoor dat motorrijtuig is gaan driften en/of slippen en/of om zijn lengteas is gedraaid, van de rijbaan van die weg is geraakt en (achterwaarts) in de rechterberm is terechtgekomen en tegen de onderzijde van het talud van de naast die weg gelegen spoorbaan is gebotst, waardoor dat motorrijtuig omhoog werd geworpen, een gedeelte van het naast die spoorbaan gelegen hek heeft vernield en tenslotte ondersteboven op de spoorrail tot stilstand is gekomen,
waardoor, althans mede waardoor, een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig, genaamd [betrokkene 1], werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 0.70 milligram, in elk geval hoger dan 0.5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn."
2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 4 mei 2008 te Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de verbindingsweg tussen de Rijksweg A-58 en de Rijksweg A-16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, na het gebruik van alcoholhoudende drank,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting naar links verlopende bocht - kort voor welke bocht borden volgens model A4 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 waren geplaatst, waarop een adviessnelheid van 90 kilometer per uur was aangegeven - met zeer hoge snelheid, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die adviessnelheid van 90 kilometer per uur en eveneens met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar op die weg geldende maximumsnelheid van 120 kilometer per uur in- en/of door te rijden,
waardoor hij de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, waardoor dat motorrijtuig is gaan driften en slippen en om zijn lengteas is gedraaid, van de rijbaan van die weg is geraakt en (achterwaarts) in de rechterberm is terechtgekomen en tegen de onderzijde van het talud van de naast die weg gelegen spoorbaan is gebotst, waardoor dat motorrijtuig omhoog werd geworpen, een gedeelte van het naast die spoorbaan gelegen hek heeft vernield en tenslotte ondersteboven op de spoorrail tot stilstand is gekomen,
waardoor een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig, genaamd [betrokkene 1], werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0.70 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Midden en West Brabant, district Breda, proces-verbaalnummer PL202K//08-120210, d.d. 4 mei 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie (dossierpagina's 17-18 van het proces-verbaal met nummer PL202K/08-006147), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarnemingen en bevindingen van verbalisant:
Op 4 mei 2008, omstreeks 00.40 uur, kreeg onder andere ik, verbalisant, de melding te gaan naar de rijksweg A16 te Breda alwaar een personenauto van de weg zou zijn geraakt. Op bovengenoemde dag omstreeks 00.55 uur was ik ter plaatse bij de aanrijding.
Ik heb de mij aangewezen bestuurder van de personenauto in een dienstvoertuig laten plaatsnemen.
Hij gaf op te zijn:
[Verdachte],
Geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
Wonende [a-straat 1] te [woonplaats].
Tijdens het opnemen van zijn verklaring riekte ik dat zijn adem riekte naar het inwendig gebruik van alcohol. Hierop heb ik op 4 mei 2008 omstreeks 1.10 uur, een ademtest afgenomen.
Hierop werd de verdachte [verdachte] op 4 mei 2008 te 1.12 uur aangehouden.
In overleg is de verdachte eerst met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis Amphia, locatie Molengracht. Na onderzoek in het ziekenhuis mocht de verdachte overgebracht worden naar een politiebureau. Op 4 mei 2008 omstreeks 03.00 uur is de verdachte aangekomen op het politiebureau Breda.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Midden en West Brabant, district Breda, proces-verbaalnummer PL202K//08-120210, d.d. 4 mei 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie (dossierpagina 39 van het proces-verbaal met nummer PL202K/08-006147), voor zover van belang inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Op 4 mei 2008, omstreeks 00.45 uur, reed ik als bestuurder van mijn personenauto, merk Audi type A3 en voorzien van het kenteken [AA-00-BB], over de rijksweg A58 te Breda. Ik reed richting Breda, richting A16. Op de passagiersstoel zat [betrokkene 1]. Wij waren aan het kletsen. Ik merkte dat de auto begon te slingeren. Ik kon de auto niet meer houden. Volgens mij zijn wij drie keer gedraaid en toen stonden wij stil. Ik heb direct naar [betrokkene 1] gekeken. Ik hoorde hem brommen. De ambulance kwam en men vertelde mij dat [betrokkene 1] was overleden.
3. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Midden en West Brabant, district Breda, proces-verbaalnummer PL202K//08-120210, d.d. 4 mei 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, (dossierpagina 28 van het proces-verbaal met nummer PL202K/08-006147), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Vandaag, 4 mei 2008 omstreeks 00.45 uur, was ik bestuurster van een personenauto. Ik reed op de A58 in de richting van de A16. Ik was samen met mijn man. Vlak voor de bocht (toerit A16) kwam er een donkere personenauto voorbij met hele hoge snelheid. Ik reed zelf ongeveer 110 km/uur. Ik heb nog nooit zo hard een auto voorbij zien komen. Ik had net daarvoor nog tegen mijn man gezegd, die ging wel heel hard als die de bocht maar kan nemen.
We kwamen de bocht in en we zagen zware sporen op de weg en roken rubber. Ik zag sporen in de berm. Mijn man zag de auto een stuk verder op zijn kop liggen.
4. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Midden en West Brabant, district Breda, proces-verbaalnummer PL202K//08-120210, d.d. 4 mei 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie (dossierpagina's 40-42 van het proces-verbaal met nummer PL202K/08-006147), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Op 3 mei 2008 heb ik omstreeks 17.00 uur een flesje bier genuttigd bij café [A] in Etten-Leur. Omstreeks 21.55 uur ben ik met mijn personenauto, een blauwe Audi A 3, wederom naar het café [A] gegaan. Ik zag dat [betrokkene 1] (Het hof begrijpt: [betrokkene 1]) al in het café aanwezig was. Ik heb aldaar vier à vijf flesjes bier genuttigd. Ik sprak met [betrokkene 1] af om naar Breda te gaan om daar een biertje te nuttigen.
Ik ben vervolgens in mijn auto gestapt. Ik ben achter het stuur gaan zitten. Ik zag dat [betrokkene 1] naast mij kwam zitten op de bijrijderstoel. Ik heb op dat moment mijn gordel niet om gedaan. Ik zag dat [betrokkene 1] zijn gordel ook niet om had. Ik wist op dat moment dat ik te veel gedronken had om een auto te besturen. Ik ben vanuit Etten-Leur richting de Rijksweg A58 gereden en de Rijksweg A58 op gereden, richting Breda. Ik reed met een snelheid van ongeveer 150 à 160 km per uur in de richting van Breda. Wij waren onderweg met elkaar aan het praten. Wij waren druk met elkaar in gesprek. Ik reed een bocht in terwijl ik dacht dat we rechtdoor reden. Ik zag en voelde dat mijn personenauto in een slip raakte en om zijn as heen draaide. Ik voelde kort hierop twee of drie klappen. Ik zag dat mijn personenauto op zijn kop lag en tot stilstand was gekomen. Ik zag dat [betrokkene 1] een grote snee in zijn hoofd had. Hij lag tegen mij aan met zijn gezicht naar beneden. [Betrokkene 1] maakte een borrelend geluid.
Ik weet dat het gebruik van alcohol invloed heeft op het besturen van een voertuig.
5. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 november 2010 voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het is juist dat ik op 4 mei 2008 te Breda het verkeersongeval heb veroorzaakt waardoor mijn vriend, [betrokkene 1], is overleden. Ik weet dat op de weg waarop het gebeurde een maximumsnelheid van 120 km per uur was toegestaan en dat de adviessnelheid 90 km per uur was. Ik heb harder gereden. Ik heb niet op de kilometerteller gekeken. Ik wist dat alcohol invloed op de rijvaardigheid heeft."
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het uit de bewijsmiddelen blijkende handelen van de verdachte als roekeloos dient te worden aangemerkt, alzo als de hoogste mate van schuld.
Het hof baseert dit oordeel op de vaststelling in het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (PL206C/08-120210) dat verdachte met een bochtsnelheid die mogelijk boven de 188 km per uur moet hebben gelegen, althans met een veel te hoge snelheid door de bocht naar links van de verbindingsweg, die na de bocht overgaat in de oprit naar de Rijksweg A16, heeft gereden. Weliswaar gold voor dit weggedeelte een maximumsnelheid van 120 km, maar ter plaatse werd op duidelijke zichtbare borden een snelheid van 90 km geadviseerd. Verdachte heeft aldus tevens de vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate overtreden. Daarbij komt dat de verdachte volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep in gesprek was met zijn naast hem gezeten vriend, het latere slachtoffer en zich daarbij regelmatig tot hem wendde in plaats van volledig op de weg te zijn geconcentreerd. Dit alles terwijl verdachte tevens verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 (onder invloed van alcohol). Verdachte heeft aldus welbewust onaanvaardbare risico's genomen en is daarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan uitgegaan dat deze risico's zich niet zouden realiseren."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat te dezen sprake is van schuld in de vorm van roekeloosheid.
3.2. Het primair tenlastegelegde is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.1. Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005/252).
3.3.2. Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 22 mei 2012, LJN BU2016, NJ 2012/488).
3.4. Voor zover het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door de omstandigheid dat de verdachte in gesprek was met zijn passagier en zich daarbij regelmatig tot die passagier wendde, te betrekken in zijn bewijsmotivering, faalt het. Uit hetgeen in 3.3 is vooropgesteld, volgt dat het bij de bewezenverklaring van roekeloosheid aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Zolang is voldaan aan de eis dat de tenlastelegging voldoende feitelijke betekenis heeft, is het niet noodzakelijk dat al deze omstandigheden in de tenlastelegging zijn opgenomen.
3.5. Voor zover het middel klaagt dat het Hof zijn oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd is het - in het licht van hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld - terecht voorgesteld. De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, doordat hij na het gebruik van alcoholhoudende drank met een snelheid die mogelijk boven de 188 km per uur heeft gelegen, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende advies- en maximumsnelheid, door de bocht naar links heeft gereden, en dat hij in gesprek was met zijn passagier en zich daarbij regelmatig tot die passagier wendde zonder volledig op de weg te zijn geconcentreerd, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte - zoals hem primair eveneens is tenlastegelegd - "in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend" heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 4 december 2012.