ECLI:NL:RBNHO:2024:6445

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
15/028897-22 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop door alcoholgebruik en snelheidsovertreding

Op 26 januari 2022 vond er in Alkmaar een ernstig verkeersongeval plaats waarbij twee vrouwen om het leven kwamen. De verdachte, bestuurder van een Mercedes AMG C 63 S, reed met een snelheid van 120 kilometer per uur op een weg waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden, wat resulteerde in de fatale aanrijding met een Opel Agila. De verdachte verkeerde bovendien onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 335 microgram per liter, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet lag. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de schuld bestond uit roekeloosheid. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een rijverbod van drie jaar. De uitspraak vond plaats op 27 juni 2024, na een openbare terechtzitting op 13 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/028897-22 (P)
Uitspraakdatum: 27 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. Hobbelink, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 26 januari 2022 te Alkmaar als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Vondelstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met toenemende snelheid die Vondelstraat in te rijden en de snelheid in korte tijd te verhogen naar een niet toegestane, (zeer onverantwoord) hoge snelheid en/of
- niet in staat te zijn om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( met grote impact) op te botsen of aan te rijden tegen een voor hem van rechts, vanuit de Arcadialaan de rijbaan van die Vondelstraat oprijdende personenauto ( [kenteken] ), waardoor de bestuurster, genaamd [slachtoffer 1] , en een inzittende, genaamd [slachtoffer 2] , van die personenauto ( [kenteken] ) werden gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 januari 2022 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig (personenauto, [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Vondelstraat,
- met toenemende snelheid die Vondelstraat is ingereden en die snelheid in korte tijd heeft verhoogd naar een niet toegestane, hoge snelheid en/of
- is opgebotst of aangereden tegen een voor hem van rechts, vanuit de Arcadialaan de rijbaan van die Vondelstraat oprijdende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2
hij op of omstreeks 26 januari 2022 te Alkmaar, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 335 microgram, in elk geval hoger dan
220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, waarbij ten aanzien van het eerste feit roekeloosheid kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval over een korte periode te hard heeft gereden en dat ten aanzien van het alcoholgebruik – niet zijnde een verkeersgedraging als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) – vaststaat dat sprake is van een geringe overschrijding van de grenswaarde. Het over een korte periode met een zeer hoge snelheid rijden kan als enkel verwijt geen schending van de verkeersregels in ernstige mate opleveren. Het rijgedrag van de verdachte kan daarom hooguit als aanmerkelijk onvoorzichtig worden aangemerkt.
Verder heeft de raadsvrouw betoogd dat het alcoholgebruik van de verdachte, nu het gaat om een geringe overschrijding van de grenswaarde, slechts in geringe mate kan worden meegewogen bij de beoordeling van de mate van schuld aan het veroorzaken van het verkeersongeval.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 januari 2022 omstreeks 22:53 uur heeft op de kruising van de Vondelstraat met de Arcadialaan in Alkmaar een verkeersongeval tussen twee personenauto’s plaatsgevonden.
De betreffende kruising is gelegen binnen de bebouwde kom en de in die straat toegestane maximum snelheid bedraagt 50 kilometer per uur. De Vondelstraat bestaat uit één rijbaan per rijrichting en de rijbanen worden door een verhoogde berm van elkaar gescheiden. Aan de rechterzijde van de rijbanen bevindt zich een fietsstrook, die door een onderbroken streep gescheiden is van de rijbanen. De Arcadialaan is een zijstraat van de Vondelstraat waar een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt en die door een uitritconstructie aansluit op de Vondelstraat. Vlak voor de kruising met de Arcadialaan, komend vanuit de richting van het verkeersplein Kooimeer, eindigt de middenberm en wordt de rijbaan van de Vondelstraat in die rijrichting verdeeld in twee rijstroken, één voor linksaf en één voor rechtdoor.
Vanuit de Arcadialaan kwam een Opel Agila voorzien van kenteken [kenteken] aangereden. In dit voertuig zaten [slachtoffer 1] als bestuurder en [slachtoffer 2] als bijrijder. Op enig moment besloot de bestuurder van de Opel Agila de Vondelstraat over te steken. De verdachte reed in een zwarte Mercedes AMG C 63 S voorzien van [kenteken] vanuit het verkeersplein Kooimeer over de Vondelstraat in noordoostelijke richting. [naam] zat als bijrijder naast hem in de auto. Op het kruispunt met de Arcadialaan ontstond een aanrijding met de voor de verdachte van rechts, vanaf de uitritconstructie komende Opel Agila. Als gevolg van het ongeval is [slachtoffer 1] dezelfde dag overleden aan haar verwondingen. [slachtoffer 2] is een dag later overleden.
Op basis van de uitgelezen data van de airbagmodule en de snelheidsanalyse, stelt de rechtbank stelt vast dat de verdachte drie seconden voor het ongeval 100 kilometer per uur reed. Bij een snelheid van 113 kilometer per uur trapte hij het gaspedaal volledig in, waarna hij één seconde voor het ongeval 120 kilometer per uur reed. Hierna zette de verdachte een stevige remming in, waarna hij uiteindelijk met een snelheid van 89 kilometer per uur tegen het voertuig van de slachtoffers botste. De bevindingen van de airbagmodule komen overeen met de door de politie berekende snelheid op basis van natuurkundige wetgeving.
Ten tijde van het ongeval verkeerde de verdachte onder invloed van alcohol. Het resultaat van het bij de verdachte verrichte ademanalyse-onderzoek was 335 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, terwijl maximaal 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht in het verkeer is toegestaan.
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor iemand is gedood, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is veroorzaakt. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van het gedrag van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander op voornoemde wijze is getroffen.
Causaliteit
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van een causaal verband tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval. De verdachte heeft binnen de bebouwde kom de maximumsnelheid zeer fors overschreden en is ter hoogte van de kruising met de Arcadialaan tegen de Opel Agila aangereden. Het moment dat [slachtoffer 1] besloot om op te trekken was daarvoor geschikt: de weg was vrij en zij kon ervan uitgaan dat elk naderend voertuig - als de snelheid daarvan ten hoogste 50 kilometer per uur was - pas na de oversteek zou aankomen. Uit het vermijdbaarheidsonderzoek blijkt dat de botsing niet had plaatsgevonden als de verdachte zich aan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid had gehouden.
Op basis van de schouwverslagen stelt de rechtbank vast dat beide vrouwen als gevolg van de aanrijding op niet natuurlijke wijze zijn komen te overlijden.
Mate van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door de verdachte. Een lichtere mate van schuld is niet voldoende. Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In geval van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal daarom allereerst moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten [1] heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
In het kader van artikel 5a WVW moet de rechtbank beoordelen of de verdachte met het verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid onder g, WVW, uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW ziet alleen op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. In dit verband overweegt de rechtbank dat de verdachte de maximumsnelheid zeer aanzienlijk heeft overschreden door 120 kilometer per uur te rijden op een weg waar 50 kilometer per uur de maximum toegestane snelheid was. De rechtbank acht hierbij van belang dat de verdachte over een relatief korte afstand van 223 meter, vanuit stilstand zijn snelheid naar deze niet toegestane en onverantwoord hoge snelheid heeft verhoogd. Hij heeft dit gedaan terwijl hij met een flauwe bocht in de weg een woonwijk in reed. Bovendien was het ten tijde van het verkeersongeval donker en het zicht daardoor beperkt, terwijl het zicht mede werd belemmerd door de rechts van de Vondelstraat staande bomen. Het verkeersplein Kooimeer, met een kruisend fietspad, noch de Vondelstraat zijn op een dergelijke acceleratie ingericht. Daarbij bleef de verdachte zijn snelheid verhogen tot kort voor het ongeval, wetende dat hij een kruising zou naderen, waarbij hij twee seconden voor het ongeval het gaspedaal nog volledig heeft ingedrukt.
Bovendien reed de verdachte onder invloed van - grofweg - anderhalf maal de toegestane hoeveelheid alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol een negatieve invloed heeft op het beoordelingsvermogen en de reactiesnelheid.
Dit tezamen genomen rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als ook op het in ernstige mate schenden van die regels. De verdachte heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid zeer fors overschreden terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarbij betrekt de rechtbank het gegeven dat de verdachte bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en er bewust van was dat hij binnen de bebouwde kom te hard reed. Daarnaast is de verdachte bewust onder invloed van alcohol in de auto gestapt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door veel te hard, onder invloed van alcohol, te rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die zeer gevaarlijke situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven zijn gekomen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die tot het verkeersongeval hebben geleid, kunnen worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, te weten roekeloosheid. Nu als gevolg van dit verkeersongeval [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven zijn gekomen, acht de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 26 januari 2022 te Alkmaar als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Vondelstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos
- met toenemende snelheid die Vondelstraat in te rijden en de snelheid in korte tijd te verhogen naar een niet toegestane, (zeer onverantwoord) hoge snelheid en
- niet in staat te zijn om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- met grote impact op te botsen tegen een voor hem van rechts, vanuit de Arcadialaan de rijbaan van die Vondelstraat oprijdende personenauto ( [kenteken] ), waardoor de bestuurster, genaamd [slachtoffer 1] , en een inzittende, genaamd [slachtoffer 2] , van die personenauto ( [kenteken] ) werden gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2
hij op 26 januari 2022 te Alkmaar, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 335 microgram, in elk geval hoger dan
220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (335 microgram).
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van vier jaren, met aftrek van de periode dat het rijbewijs van de verdachte al ingevorderd en ingehouden is geweest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd. Hoewel dit aan zijn eigen handelen te wijten is, zal het leven van de verdachte ook nooit meer hetzelfde zijn. De raadsvrouw heeft voorts aandacht gevraagd voor het lange tijdsverloop van de procedure, te weten twee en een half jaar. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een taakstraf op te leggen van 240 uren, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal twee jaren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 26 januari 2022 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW. Als gevolg van het roekeloze rijgedrag van de verdachte zijn de 77-jarige [slachtoffer 1] en de 84-jarige [slachtoffer 2] komen te overlijden. De onomkeerbare gevolgen van het ongeval hebben velen, in het bijzonder de nabestaanden, ernstig geschokt. Door zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte niet alleen onaanvaardbare risico’s voor zichzelf genomen maar tevens de verkeersveiligheid van zijn medeweggebruikers ernstig in gevaar gebracht. Hiermee heeft hij zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met fatale gevolgen. Het leed en het gemis voor de nabestaanden zijn enorm, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen die op de terechtzitting zijn voorgedragen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van 1 mei 2024, op basis waarvan de rechtbank de verdachte aanmerkt als first offender. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 22 mei 2024 door de Reclassering Nederland. Hieruit blijkt dat de reclassering het risico op recidive inschat als laag en adviseert om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, om de verdachte te ondersteunen bij het omgaan met verantwoordelijkheden en het maken van assertieve en adequate keuzes.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft er op de terechtzitting blijk van gegeven te beseffen wat hij aan leed bij de nabestaanden en bekenden van de beide slachtoffers heeft veroorzaakt. Hij heeft verklaard dat hij zich verantwoordelijk voelt voor de grote gevolgen van de aanrijding. De verdachte zal moeten leven met het besef dat hij twee personen heeft doodgereden. Het is de rechtbank duidelijk dat hij dit gevolg nooit gewild heeft.
De op te leggen straf
De rechtbank is ervan bewust dat voor de nabestaanden van beide slachtoffers geen straf in verhouding staat tot de gevolgen van het ongeval en het veroorzaakte leed. Bij de strafoplegging dient de rechtbank voor ogen te houden dat een aan de verdachte op te leggen straf in verhouding dient te staan tot de mate van verwijtbaarheid van zijn verkeersgedrag. Ook de ernst van de gevolgen daarvan kunnen daarbij - zij het echter niet in overwegende mate - een rol spelen.
De rechtbank acht de ernst van het verkeersongeval, de gevolgen hiervan en de mate van verwijtbaarheid van de verdachte zo ernstig dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Naast de op te leggen gevangenisstraf acht de rechtbank een lange ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk.
De rechtbank ziet in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn met vijf maanden, aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank zal hier, anders dan door de reclassering geadviseerd en gelet op hetgeen op de terechtzitting aan de orde is gekomen, geen bijzondere voorwaarden aan verbinden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal echter bepalen dat een deel daarvan, te weten 18 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van drie jaren, met aftrek van de duur dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest. Hiermee wordt niet alleen beoogd de verdachte te doordringen van het feit dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor de andere verkeersdeelnemers, maar ook om die verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 [zesendertig] maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
18 [achttien] maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
2 [twee] jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
3 [drie] jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 juni 2024.

Voetnoten

1.Wet van 6 november 2019 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht in verband met strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag en verhoging van de strafmaxima van enkele ernstige verkeersdelicten met het oog op versterking van de verkeershandhaving, Staatsblad 2019, 413.