ECLI:NL:RBDHA:2022:13727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
09/215115-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag onder invloed van drugs

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 augustus 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt in [plaats 1]. De verdachte reed met een snelheid tussen de 75 en 85 km/u, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 30 km/u gold vanwege wegwerkzaamheden. Hij was onder invloed van cannabis en had geen rijbewijs. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een rioolwerker, die door de verdachte werd geraakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, wat de zwaarste vorm van schuld in het verkeer is. De rechtbank constateerde ook een onherstelbaar vormverzuim, omdat niet duidelijk was waarom transportboeien bij de verdachte waren aangelegd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een rijontzegging van 3 jaar. Daarnaast kreeg hij 2 weken hechtenis voor het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet aan de voorwaarden van zijn voorlopige hechtenis had gehouden, wat leidde tot de opheffing van de schorsing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/215115-22; 96/025532-19 (tul)
Datum uitspraak: 21 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Stas naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 augustus 2022 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met de [locatie 2] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden met een snelheid gelegen tussen de 75 tot 85 km/u terwijl ter plaatse (tijdelijk in verband met werkzaamheden aan de riolering) een maximumsnelheid van 30 km/u gold, althans te rijden met een voor de situatie (veel) te hoge snelheid,
- niet tijdig op te merken dat de weg in zijn rijrichting was afgesloten wegens voornoemde werkzaamheden,
- ( vervolgens) niet tijdig af te remmen en/of tot stilstand te komen en/of tijdig uit te wijken voor één van de daar werkzame rioolwerkers, te weten [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) in botsing te komen met die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een open beenbreuk, breuk in schedel en/of hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij op of omstreeks 25 augustus 2022 te [plaats 1] een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de
Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,6 mg/l bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
3
hij op of omstreeks 25 augustus 2022 te [plaats 1] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met de [locatie 2] ), zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

3.Bewijsbeslissing feit 2 en feit 3

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten 2 en 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze feiten bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer in dit vonnis wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022262187, van de politie-eenheid Den Haag, Dienst Regionale Operationele Samenwerking (DH), Afdeling Infrastructuur (DH), Team Verkeer (DH), met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 143 en 49 ongenummerde pagina’s).
Feit 2 (rijden onder invloed van softdrugs)
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2022;
2. Het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 31 oktober 2022 (p. 125 t/m 128).
3. Een geschrift, te weten een deskundigenrapport van [bedrijf] , op 14 september 2022 opgemaakt en ondertekend door PD [naam 1] , forensisch toxicoloog (p. 132 t/m 134).
Feit 3 (rijden zonder rijbewijs)
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2022;
2. Het proces-verbaal van toetsing aanrijding misdrijf, opgemaakt op 25 augustus 2022 (p. 2 t/m 9).

4.Bewijsbeslissing feit 1

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1. Volgens hem is sprake van de zwaarste vorm van schuld in het verkeer, te weten roekeloosheid.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Overzicht bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 26 oktober 2022 (ongenummerd; integraal);
2. Een geschrift, te weten letselbeschrijving [slachtoffer] , opgemaakt en ondertekend door [naam 2] , Forensisch arts KNMG, op 14 oktober 2022 (ongenummerd; integraal);
3. Een geschrift, te weten de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] , opgemaakt op 6 december 2022, inhoudende:
De gevolgen van het ongeluk zijn tot op heden nog zeer voelbaar. Ik kan nog steeds niet volledig soepel lopen en in mijn hoofd is het nog steeds niet op orde. Ik loop elke dag met een knallende hoofdpijn rond en ben constant moe, waardoor ik nog steeds thuiszit. Ik kan niet tegen fel licht en harde geluiden en als ik naar rechts kijk, zie ik dubbel. Ik vergeet van alles de hele tijd en heb problemen met mijn evenwicht. Ik kan niet autorijden en dus ook nog steeds niet werken en dit zal waarschijnlijk nog maanden duren. Ik heb binnenkort weer een afspraak bij de neuroloog en waarschijnlijk moet ik een revalidatietraject in, met de neuroloog, fysiotherapeut en psycholoog. Het is maar de vraag of het met mijn linkerbeen weer helemaal goedkomt. Er zit nu na drie maanden nog steeds een deuk in mijn linker bovenbeen. Mijn knie is niet meer goed beweegbaar en de enkel is ook nog steeds zwak. Tevens kan ik mijn rechterarm niet meer helemaal strekken.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 december 2022, voor zover inhoudende:
Ik heb een auto-ongeluk veroorzaakt. Ik wilde op 25 augustus 2022 naar huis rijden. Ik ben toch in de auto gestapt, terwijl ik dat niet had moeten doen. Ik was onder invloed. Ik had hasj gerookt een paar uurtjes daarvoor. Ik was aan het rijden en toen hoorde ik een klap. Als ik zou zeggen dat ik de tijdelijke snelheidsborden en de schrikhekken heb gezien, dan zou ik liegen.
5. Het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 31 oktober 2022 (p. 125 t/m 128).
6. Een geschrift, te weten een deskundigenrapport van [bedrijf] , op 14 september 2022 opgemaakt en ondertekend door PD [naam 1] , forensisch toxicoloog (p. 132 t/m 134).
Bewijsoverwegingen
Feitelijke toedracht
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 25 augustus 2022 omstreeks 01:42 in [plaats 1] een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij hij in botsing is gekomen met [slachtoffer] . De verdachte was op dat moment onder invloed van cannabis.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid fors heeft overschreden. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat de verdachte het kruispunt waar het ongeval heeft plaatsgevonden, heeft genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid gelegen tussen de 75 en 85 km/u. In verband met werkzaamheden aan de riolering waren er tijdelijke maatregelen van kracht en was de toegestane maximumsnelheid op dat moment 30 km/u. Op een afstand van ongeveer 100 meter voor de stopstreep van het kruispunt was dit aangegeven door middel van verkeersborden A1 en J16. De verdachte reed ter plekke dus ruim het dubbele van de toegestane snelheid. Ook was de rijbaan in de rijrichting van de verdachte afgesloten en moest het verkeer uitwijken naar de trambaan aan de linkerkant van de rijbaan. Vlak voor de wegafsluiting stonden schrikhekken met daarop verkeersborden C1 (geslotenverklaring) en D2-L (links passeren) duidelijk aangegeven. De verdachte heeft niet tijdig opgemerkt dat er werkzaamheden waren en dat zijn rijrichting was afgesloten. Vervolgens kon hij niet tijdig afremmen, tot stilstand komen en uitwijken voor het slachtoffer, dat daar aan het werk was.
Causaliteit
Aan de verdachte is overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) ten laste gelegd. Op grond van dit artikel is het eenieder die aan het verkeer deelneemt, verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Wat betreft het causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval overweegt de rechtbank dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden zonder het hiervoor beschreven rijgedrag van de verdachte. De forse snelheidsovertreding op een kruispunt waar wegwerkzaamheden plaatsvonden en het vervolgens niet tijdig reageren op het feit dat de rijbaan was afgesloten, hebben ertoe geleid dat de verdachte niet kon uitwijken voor het slachtoffer, waardoor hij met een enorme snelheid tegen hem aan is gebotst.
Dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door het ongeluk stelt de rechtbank vast op grond van de genoemde bewijsmiddelen. Uit de letselbeschrijving volgt dat het slachtoffer een hersenschudding, een breuk van het slaapbeen en een open, gecompliceerde breuk van de linker enkel en het kuitbeen heeft opgelopen. Het slachtoffer is na het ongeluk overgebracht naar het ziekenhuis, waar een operatie en een ziekenhuisopname van vijf dagen noodzakelijk waren. De behandelaar heeft ingeschat dat de herstelduur ten minste drie maanden zou duren. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt echter dat het slachtoffer ten tijde van de terechtzitting nog steeds ernstige lichamelijk klachten had en dat volledig herstel nog maar de vraag is. Het slachtoffer kan niet autorijden, werken en hij zit nog steeds thuis.
Schuld in de vorm van roekeloosheid
De verdachte moet voorts ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. De rechtbank acht met de officier van justitie bewezen dat bij de verdachte sprake is geweest van schuld in de vorm van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld in het verkeer. Zij overweegt daartoe het volgende.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval, ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Dat is het geval als de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) dat opzettelijk heeft gedaan en (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden. Dit is een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk is genoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in die bepaling.
b) In ernstige mate
De rechtbank heeft ook al vastgesteld dat de verdachte ter plekke ruim twee keer zo hard reed dan was toegestaan. Hij reed tussen de 75 en 85 km/u waar een maximumsnelheid van 30 km/u gold. Dit maximum was tijdelijk ingesteld in verband met werkzaamheden aan het riool. In een dergelijk geval mag van de weggebruiker extra oplettendheid en voorzichtigheid worden verlangd. Bovendien reed de verdachte onder invloed van softdrugs. Het THC-gehalte in zijn bloed was hoger dan de toegestane grenswaarde bij enkelvoudig gebruik. Het is algemeen bekend dat cannabis een negatieve invloed op het beoordelingsvermogen en de reactiesnelheid van een bestuurder heeft. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank in het strafdossier onvoldoende bewijs om uit te gaan van gecombineerd gebruik van cannabis en alcohol. Ten slotte sluit de rechtbank haar ogen niet voor het gegeven dat de verdachte in het geheel geen rijbewijs heeft. Dit alles bij elkaar maakt dat de verdachte in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een snelheid die ruim het dubbele is van de toegestane maximumsnelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Zij is verder van oordeel dat de verdachte ook het opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt de rechtbank niet alleen de aanzienlijke snelheidsovertreding, maar ook het gegeven dat de verdachte onder invloed van softdrugs was en geen rijbewijs heeft. Verder heeft de verdachte er volgens zijn eigen verklaring bewust voor gekozen om auto te rijden, ondanks dat hij enkele uren daarvoor had geblowd.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank een zeer gevaarlijke situatie door binnen de bebouwde kom veel te hard rijden – ook zonder middelengebruik – voorzienbaar. Dat zich in dit geval een dergelijke situatie daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen is, waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld in het verkeer, te weten roekeloosheid.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 25 augustus 2022 te [plaats 1] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met de [locatie 2] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- te rijden met een snelheid gelegen tussen de 75 tot 85 km/u terwijl ter plaatse tijdelijk in verband met werkzaamheden aan de riolering een maximumsnelheid van 30 km/u gold,
- niet tijdig op te merken dat de weg in zijn rijrichting was afgesloten wegens voornoemde werkzaamheden,
- vervolgens niet tijdig af te remmen en tot stilstand te komen en tijdig uit te wijken voor één van de daar werkzame rioolwerkers, te weten [slachtoffer] en
- vervolgens in botsing te komen met die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een open beenbreuk, breuk in
deschedel en
eenhersenschudding werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij op 25 augustus 2022 te [plaats 1] een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,6 mg/l bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die stof vermelde grenswaarde;
3
hij op 25 augustus 2022 te [plaats 1] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [locatie 1] (ter hoogte van de kruising met de [locatie 2] ), zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht uit te gaan van eendaadse samenloop van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en de strafoplegging alleen te baseren op het onder 1 ten laste gelegde. Voorts heeft zij bepleit dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat tot strafvermindering moet leiden, omdat niet blijkt dat het aanleggen van transportboeien bij de verdachte op het moment van zijn arrestatie noodzakelijk is geweest. De raadsvrouw heeft verder verzocht om – indien de rechtbank uitgaat van roekeloosheid – bij het bepalen van de hoogte van de straf terughoudendheid in acht te nemen, omdat hiervoor geen algemene oriëntatiepunten bestaan en het begrip ‘roekeloosheid’ ontzettend is verruimd. Daarnaast moet rekening gehouden worden met het feit dat geen sprake is geweest van buitengewoon ongebruikelijk verkeersgedrag en moet acht worden geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsvrouw heeft verzocht om een forse taakstraf op te leggen met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals in het reclasseringsadvies opgenomen, waarvan het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden (bijkomende) straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto door roekeloos rijgedrag een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft de maximumsnelheid ernstig overschreden op een plek waar – duidelijk aangegeven – werkzaamheden plaatsvonden en hij heeft niet opgemerkt dat zijn rijbaan was afgesloten, waarna hij met hoge snelheid tegen het slachtoffer is gebotst dat daar aan het werk was. Daarnaast heeft de verdachte gereden onder invloed van cannabis en was hij niet in het bezit was van een rijbewijs. Door zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte als automobilist onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid en zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd. Dat dit verkeersongeval grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer, blijkt pijnlijk uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Het leven van het slachtoffer en zijn partner is compleet en mogelijk voor een lange tijd veranderd. Het slachtoffer kan nog steeds niet volledig soepel lopen en heeft chronisch last van zijn hoofd. Hij heeft last van zware stemmingswisselingen, hoofdpijn, constante moeheid, dubbelzien, vergeetachtigheid en er zijn problemen met zijn evenwicht. Los van de fysieke gevolgen voor het slachtoffer heeft het hem en zijn partner emotioneel ook zeer geraakt. Dit zal ongetwijfeld ook gelden voor de collega’s van het slachtoffer, die net als hem aan het werk waren en het ongeluk voor hun ogen hebben zien gebeuren.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De bewezen verklaarde feitelijkheden leveren namelijk een zodanig samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de toepasselijke strafbepalingen (artikelen 175 en 176 WVW) in grote mate overeenkomt, namelijk de bescherming van de verkeersveiligheid. Dit betekent dat de rechtbank feit 1 als vertrekpunt zal nemen bij de op te leggen (bijkomende) straf. Feit 3 is een overtreding en zal separaat worden gesanctioneerd.
Vormverzuim
In het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte is opgenomen dat bij de verdachte transportboeien zijn aangelegd. Dit mag volgens artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie uitsluitend gebeuren indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. In het proces-verbaal van aanhouding staat hier niets over. De officier van justitie heeft onder verwijzing naar het strafblad van de verdachte betoogd dat hij in het verleden is veroordeeld voor bezit van vuurwapens en dat die veroordeling het aanleggen van transportboeien rechtvaardigde. De rechtbank gaat hier niet in mee. Daartoe is al redengevend dat op geen enkele wijze is gebleken dat de agenten die de verdachte aanhielden op de hoogte waren van zijn strafblad. Het gebruik van transportboeien bij de verdachte is dus onrechtmatig geweest. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het ten onrechte aanleggen van transportboeien kan een grond voor compensatie in de vorm van strafvermindering opleveren, indien voldoende ernstig nadeel is ontstaan door schending van de lichamelijke integriteit bij de toepassing van dit dwangmiddel (zie HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889). Uit de enkele stelling van de raadsvrouw dat door het ten onrechte aanleggen van transportboeien nadeel voor de verdachte is veroorzaakt in de vorm van schending van zijn lichamelijke integriteit kan dergelijk voldoende ernstig nadeel niet worden opgemaakt. Ook overigens is dat niet gebleken. De rechtbank zal dan ook met een constatering van het vormverzuim volstaan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 1 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed van drugs en drie keer eerder voor het rijden zonder rijbewijs. Die keren is het niet tot een verkeersongeval gekomen. De verdachte was een gewaarschuwd mens. Toch heeft hij er opnieuw voor gekozen om onder invloed achter het stuur te kruipen. Ditmaal wel met een verkeersongeval tot gevolg. De rechtbank weegt dit in sterk strafverzwarende zin mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 22 september 2022 en 1 december 2022. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De verdachte is onlangs verhuisd naar [plaats 2] om los te komen van een negatief sociaal netwerk in de omgeving [plaats 3] waar hij voorheen woonachtig was, maar in de praktijk blijkt dat de verdachte nog steeds veel tijd doorbrengt in zijn oude woonomgeving en hierdoor afspraken mist met hulpverleners in [plaats 2] . Het niet nakomen van afspraken resulteerde in de intentie om de bijzondere voorwaarde ‘meldplicht’ terug te leggen bij de officier van justitie. Aangezien volgens de begeleiders van de verdachte het niet nakomen van afspraken deels komt door onmacht van de verdachte, heeft hij meermaals het voordeel van de twijfel gekregen. Gebleken is dat zijn softdrugsgebruik hardnekkig is en dat een verbod op het gebruik daarvan het toezicht en bijbehorend traject bemoeilijkt. De verdachte is ten tijde van het schorsingstoezicht drie keer gecontroleerd op middelengebruik. De laatste twee gaven een positieve score aan. Er werd geen vermindering geconstateerd. Ondanks het verbod, is de verdachte niet in staat om te stoppen met blowen. De reclassering adviseert bij bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld enkele bijzondere voorwaarden.
Strafmodaliteit en strafmaat
De ernst van de als eendaadse samenloop aangemerkte feiten 1 en 2 en de gevolgen daarvan laten naar het oordeel van de rechtbank maar één conclusie toe: oplegging van een gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Bij het bepalen van de duur van die straffen heeft de rechtbank geen aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, omdat die niet zien op gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid, zijnde de hoogste mate van schuld. Het ligt in de rede om bij roekeloosheid hogere straffen tot uitgangspunt te nemen dan in de oriëntatiepunten is vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie met zijn eis geen recht heeft gedaan aan de ernst van het samenstel van de gedragingen van de verdachte en de pijnlijk duidelijk geworden impact van het verkeersongeval op het slachtoffer. Zij zal dan ook in voor de verdachte nadelige zin van die eis afwijken. De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek en een ontzegging van de rijbevoegd voor de duur van 3 jaren passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf met voorwaarden op te leggen, zoals de reclassering heeft geadviseerd, omdat de verdachte meermaals het voordeel van de twijfel heeft gekregen en hij tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Ten aanzien van feit 3 zal de rechtbank separaat hechtenis voor de duur van 2 weken opleggen, gelet op de recidive. De rechtbank heeft goed gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting blijken. Die leiden echter niet tot een andere uitkomst.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het persoonlijk belang van de verdachte zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang en dat de doelen die met de voorlopige hechtenis worden nagestreefd ook kunnen worden bereikt door het stellen van bijzondere voorwaarden.
9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis wordt opgeheven. Daartoe heeft hij gewezen op het hierboven al besproken reclasseringsadvies en benadrukt dat de verdachte sinds de schorsing meerdere keren positieve urinecontroles heeft gehad. De verdachte heeft zich niet aan de bijzondere voorwaarden gehouden.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de schorsing niet op te heffen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Daarnaast zal de rechtbank de verdachte veroordelen voor een ernstig verkeersfeit. Dit alles maakt dat het persoonlijk belang van de verdachte niet langer zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook opheffen. Dit betekent dat de verdachte zich vanaf vandaag weer in voorlopige hechtenis bevindt.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

10.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 1 november 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 96-025532-19 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 13 juni 2019 voorwaardelijke opgelegde straf, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten en hij zich dus niet aan de algemene voorwaarde heeft gehouden.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 55 en 62 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet
en
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feit 1 en feit 2 tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
3 (drie) JAREN;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 3 tot:
een
hechtenisvoor de duur van
2 (twee) WEKEN;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 13 juni 2019, gewezen onder parketnummer 96/025532-19, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden;
heft opde schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. M.T. Paulides, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2022.