ECLI:NL:RBAMS:2024:3050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
13/063176-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid en verkeersdelicten met dodelijke afloop door beginnend bestuurder onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die op 1 maart 2023 in Amsterdam een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met een huurscooter door een voetgangersgebied en negeerde verkeersregels door met een te hoge snelheid en met zijn telefoon in de hand te rijden. Hierdoor heeft hij een fietser, [persoon], aangereden, die ter plaatse aan zijn verwondingen overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos heeft gedragen, wat resulteerde in een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten en werd later aangehouden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar en een rijontzegging van vijf jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.063176.23
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-063176-23
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende en ingeschreven op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.C. van Klaveren, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 1 maart 2023 in Amsterdam:
1. als bestuurder van een bromfiets zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan de bestuurder van een fiets, [persoon] , is overleden;
subsidiair is dit ten laste gelegd als gevaarzetting op de weg;
2. de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat daarbij iemand gewond was geraakt of gedood;
3. als beginnend bestuurder een bromfiets heeft bestuurd onder invloed van alcohol.
De gehele tekst van de tenlastelegging is in
bijlage Ivan dit vonnis opgenomen en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde kan worden bewezen. Verdachte, beginnend bestuurder, heeft bekend dat hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt door met een bromfiets in een voetgangersgebied met een te hoge snelheid dan ter plaatse veilig was te rijden, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en een mobiele telefoon in zijn hand had. Het verkeersongeval waarbij [persoon] werd gedood is aan zijn schuld te wijten en levert een overtreding op van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het verkeersgedrag van verdachte kan tevens worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW, zodat verdachte moet worden veroordeeld voor de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid.
Verdachte heeft daarnaast bekend dat hij de plaats van het ongeval verlaten.
Ten aanzien van feit 3 volgt uit de wetgeschiedenis dat het in artikel 8 WVW omschreven alcoholgehalte niet kan worden gebaseerd op een herberekening van het vermoedelijke alcoholgehalte in het bloed op het moment van de aanrijding, zodat bij een bewezenverklaring moet worden uitgegaan van een alcoholgehalte van 0,81 mg/ ml, zoals is vastgesteld zeven uur na het ongeval.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van overtreding van artikel 6 WVW. Primair voert hij daartoe aan dat de causaliteit tussen de verkeersovertredingen van verdachte en het ongeval niet kan worden vastgesteld. Hij concludeert dat indien verdachte niet onder invloed van alcohol was geweest en met een lagere snelheid had gereden, hij de scooter niet tijdig tot stilstand had kunnen brengen om een aanrijding met de fietser te voorkomen. In zijn pleitnota heeft de raadsman dit standpunt onderbouwd aan de hand van berekeningen en jurisprudentie. Subsidiair stelt de raadsman dat geen sprake was van roekeloos rijgedrag, omdat niet kan worden aangenomen dat verdachte welbewust en opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden.
De raadsman refereert zich voor wat betreft feit 1 subsidiair en feit 2 aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 sluit hij zich aan bij het door de officier van justitie ingenomen standpunt dat enkel het bepaalde alcoholgehalte van 0,81 mg/ml bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
De feitelijke toedracht
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 maart 2023 in de avond tegen 23.00 uur heeft verdachte nadat hij eerst in Rotterdam en daarna op een feest in Amsterdam alcohol had gedronken, een bromfiets, een huurscooter, genomen om naar het Centraal Station te rijden. Rijdend over de Vijzelstraat heeft verdachte via Snapchat een video van de omgeving gemaakt en op enig moment ook zichzelf al pratend gefilmd. Vanaf de Vijzelstraat reed verdachte in de richting van het Muntplein. Gekomen bij het Muntplein sloeg hij rechtsaf de Reguliersbreestraat in, in de richting van het Rembrandtplein. Dit betreft een voetgangerszone met uitzondering van tramverkeer in beide richtingen en waar enkel in de ochtend laden en lossen door motorvoertuigen beperkt is toegestaan, waarbij dan de maximum toegestane snelheid 30 km per uur is. Bij het inrijden van de straat negeerde verdachte bord G7 (zonebord voetpad), dat door hem niet werd opgemerkt. Het was donker, er was straatverlichting en het wegdek was droog. Rijdend over de Reguliersbreestraat heeft verdachte opnieuw met zijn telefoon gefilmd, terwijl hij reed met een snelheid van ongeveer 40 km per uur. Op de stoep rechts, vanuit de rijrichting van verdachte gezien, liepen meerdere voetgangers. Het latere slachtoffer, [persoon] (hierna: [persoon] ), kwam op de fiets uit de richting van het Thorbeckeplein en was gaande in de richting van de Halvemaansteeg. Hij kwam vanuit de rijrichting van verdachte gezien rechts de rijbaan op. Verdachte zag de fietser pas op het laatste moment en kon niet meer tijdig remmen of uitwijken, waarna hij omstreeks 23:17 uur vol tegen de flank van de fietser is gebotst. Ten gevolge van de aanrijding is [persoon] , 73 jaar oud, hard op het wegdek terechtgekomen en ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Verdachte heeft kort daarna de plaats van het ongeval verlaten en is ongeveer vijf uur later in Breda aangehouden. Bijna zeven uur na het ongeval is bij verdachte bloedonderzoek verricht, waarbij een alcoholgehalte van 0,81 mg/ml bloed werd vastgesteld. Uit een herberekening van het NFI blijkt dat de bloedalcoholconcentratie ten tijde van het ongeval moet hebben gelegen tussen 1,51 mg/ml en 2,56 mg/ml, wat neerkomt op zeven tot twaalf keer de toegestane hoeveelheid voor een beginnend bestuurder.
3.3.2.
Beoordeling van feit 1 primair (artikel 6 WVW)
Causaliteit
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW moet in de eerste plaats vast komen te staan dat een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Daarbij gaat het in de kern om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Daarbij hoeven verkeersfouten van het slachtoffer niet aan het aannemen van causaal verband in de weg te staan.
De raadsman heeft de causaliteit betwist door te stellen dat ook indien verdachte met een snelheid van 30 km per uur had gereden en niet onder invloed was geweest van alcohol, hij het ongeval niet had kunnen voorkomen, omdat hem het zicht op het slachtoffer werd ontnomen door voetgangers en hij er niet op bedacht kon zijn dat op de bewuste plek een fietser van rechts de rijbaan op zou komen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en vindt dat de aanrijding in redelijkheid aan de verdachte moet worden toegerekend. Hiervoor zijn twee elementen redengevend. Ten eerste staat vast staat dat verdachte met een bromfiets in een voetgangersgebied reed. In de tweede plaats reed verdachte in dit voetgangersgebied met een snelheid van rond de 40 km per uur. Deze snelheid was veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatse. Er waren op het bewuste tijdstip veel voetgangers in het uitgaansgebied aanwezig. Door met een hoge snelheid aldaar te rijden, heeft verdachte zichzelf de mogelijkheid ontnomen om tijdig te kunnen remmen voor andere verkeersdeelnemers. Onder deze omstandigheden is het redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Dat het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding is overleden staat niet ter discussie.
Schuld
In de tweede plaats moet een verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte hard gereden op een bromfiets in een voetgangerszone, terwijl hij een mobiele telefoon in zijn hand had waarmee hij filmde. Door deze gedragingen van verdachte was de aanrijding van [persoon] onvermijdelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het ongeval aan zijn schuld is te wijten. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties, opklimmend van aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden van welke vorm van schuld sprake is.
Roekeloosheid?
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik ervan in de rechtspraak willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal beoordelen of de verkeersgedragingen van verdachte hier onder vallen.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De geschonden verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere van de in artikel 5a, eerste lid WVW onder a t/m l niet limitatief genoemde ernstige gevaarzettende gedragingen.
In de eerste plaats reed verdachte met een bromfiets in een voetgangersgebied. Hij is langs het zonebord voetpad (G7; bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens - hierna RVV - 1990) gereden dat aan rechterzijde van de Reguliersbreestraat hing. Deze verkeersregel staat niet in de opsomming van artikel 5a, eerste lid WVW, maar kan worden aangemerkt als een verkeersregel van een soortgelijk belang, zoals bedoeld in het eerste lid onder m.
Verdachte had voorafgaand en op het moment van het ongeval zijn mobiele telefoon vast, een gedraging die ingevolge artikel 61a RVV 1990 verboden is en expliciet wordt genoemd in artikel 5a, eerste lid, aanhef en onder k, van de WVW.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte onder invloed was van alcohol niet als overtreding van een afzonderlijke verkeersregel kan worden aangemerkt. In artikel 175, tweede lid WVW staat dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a,
eerste lid WVW, kan worden aangemerkt. Rijden onder invloed is afzonderlijk in artikel 5a, tweede lid, WVW opgenomen en vormt een omstandigheid waaronder het verkeersgevaarlijke gedrag heeft plaatsgevonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag.
Het samenstel van gedragingen van verdachte - het met een aanzienlijke snelheid op een bromfiets door een druk voetgangersgebied rijden met zijn telefoon in de hand - levert een ernstige mate van gevaarzettend gedrag op. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat verdachte in aanzienlijke mate onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij veel had gedronken, dat hij wist dat hij niet meer mocht rijden op een bromfiets en dat hij denkt dat zijn alcoholgebruik invloed heeft gehad op zijn verkeersgedrag. Gelet op de aard en aaneenschakeling van de verkeersovertredingen, begaan onder invloed van een veel te grote inname van alcohol, is de rechtbank, anders dan de raadsman van oordeel dat sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van een verdachte - inclusief voorwaardelijk opzet - moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle andere overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
Opzet op het schenden van de verkeersregels
Verdachte heeft direct voorafgaand aan de aanrijding meerdere verkeersovertredingen begaan. De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid voor veilig verkeer ter plaatse, met in één hand een smartphone en onder invloed van alcohol niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Dit blijkt ook uit de verklaring van verdachte: hij heeft te hard gereden en had niet met zijn telefoon in de hand moeten filmen. Dit waren bewuste keuzes van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet voor wat betreft het rijden in het voetgangersgebied. Het feit dat hij niet bekend was met de omgeving had er toe moeten leiden dat verdachte langzaam zou rijden en alerter zou zijn op de ter plaatse geldende regels. Verdachte wist namelijk wel dat hij verkeerd was gereden en dat hij zich in de avond in het uitgaanscentrum van Amsterdam bevond. Het is aannemelijk dat verdachte indien hij niet had gedronken en zijn snelheid had aangepast, het verkeersbord G7 had opgemerkt. Ook had hij dan mogelijk opgemerkt dat er - behoudens een auto op afstand, die verdachte zelf niet heeft gezien - voornamelijk voetgangers in het gebied aanwezig waren. Onder deze omstandigheden, in samenhang bezien heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een voetgangersgebied zou inrijden.
Opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels
De aard en de ernst van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze zijn verricht en alle overige feiten en omstandigheden van het geval zoals hiervoor omschreven maken dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Verdachte was zich grotendeels bewust van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en heeft deze schending willens en wetens gecontinueerd.
d) Gevaar te duchten
Naar algemene ervaringsregels acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag van verdachte. Dat dit daadwerkelijk het geval was, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij iemand om het leven is gekomen. Het is een enorme klap geweest, zo blijkt ook uit de schade aan de bromfiets van verdachte en de fiets van het slachtoffer. Ook voor andere personen in het voetgangers- en uitgaansgebied, was gevaar te duchten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er – als gevolg van de verkeersgedragingen van verdachte - gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen.
3.3.3.
Beoordeling van feit 2
(verlaten plaats ongeval)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.4.
Beoordeling van feit 3
(het besturen van de bromfiets onder invloed van alcohol)
Verdachte heeft dit feit bekend. De rechtbank volgt de officier van justitie en de raadsman in
hun standpunt dat de herberekening van het NFI van het vermoedelijke alcoholgehalte in het
bloed op het moment van de aanrijding geen onderzoek betreft als bedoeld in artikel 8,
derde lid, aanhef en onder b, van de WVW. De rechtbank gaat daarom uit van het
alcoholpromillage van 0,81 mg/ml dat is vastgesteld bij het bloedonderzoek, iets minder dan
zeven uur na het ongeval.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair
op 1 maart 2023 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmee rijdende over de Reguliersbreestraat, zich zodanig, te weten roekeloos heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander genaamd [persoon] is gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
- verdachte heeft gereden op de Reguliersbreestraat, komende vanaf het Muntplein en gaande in de richting van het Rembrandtplein,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was en
- terwijl verdachte een telefoon in zijn hand hield,
verdachte heeft met een bromfiets gereden over de Reguliersbreestraat, terwijl die weg was aangeduid als voetpad met zone-aanduiding middels bord G7, van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, verdachte heeft gereden met een aanzienlijke snelheid die te hoog was voor veilig verkeer ter plaatse en heeft zich er vervolgens niet tijdig en voldoende van vergewist dat voornoemde weg vrij was van enig (kruisend) verkeer en verdachte heeft de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en verdachte heeft [persoon] niet tijdig opgemerkt die met zijn fiets de Reguliersbreestraat overstak en verdachte is vervolgens tegen die [persoon] aangereden ten gevolge waarvan vorenomschreven [persoon] is overleden, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op de Reguliersbreestraat, op 1 maart 2023 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, (aan) een ander, te weten [persoon] , is gedood, dan wel letsel was toegebracht;
3.
op 1 maart 2023 te Amsterdam, als bestuurder van een bromfiets, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,81 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, en nog geen zeven jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs voor de categorie AM is afgegeven.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Verdachte heeft de feiten bekend. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, kan de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot de wettelijk maximale taakstraf voor de duur van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, en daarnaast tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een rijontzegging voor de duur van vijf jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de proceshouding van verdachte en met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft na zijn aanhouding openheid van zaken gegeven en heeft steeds meegewerkt aan het onderzoek. Het mediation-traject met de nabestaanden is goed verlopen. Zij hebben de excuses van verdachte aanvaard en wensen verdachte toe dat hij zijn leven weer kan oppakken. Verdachte heeft zeer veel spijt van zijn handelen. Na het ongeluk heeft verdachte zich op de achtergrond gehouden en met zijn familie therapie gevolgd. Hoewel niet te vergelijken met het leed van de nabestaanden, heeft het ongeval grote impact gehad op het psychisch welbevinden van verdachte en op zijn sociale leven. In die zin is al in bepaalde mate sprake geweest van vergelding.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft door zijn roekeloze gedrag in het verkeer een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waardoor een ander om het leven is gekomen. Verdachte reed op een deelscooter met een aanzienlijke snelheid over de Reguliersbreestraat, een voetgangersgebied in Amsterdam. Hij maakte tijdens het rijden gebruik van zijn telefoon en verkeerde onder invloed van zeven tot twaalf maal de voor een beginnend bestuurder toegestane hoeveelheid alcohol. Door zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte die avond onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid van hemzelf en zijn medeweggebruikers en zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd.
Door zich zo te gedragen heeft verdachte niet tijdig kunnen anticiperen en reageren op het rijgedrag van zijn medeweggebruikers, terwijl dit wel had gemoeten, waardoor de aanrijding heeft plaatsgevonden. Dit rekent de rechtbank verdachte in ernstige mate aan. Verdachte heeft bovendien, volgens eigen zeggen uit paniek, vrijwel direct de plaats van het ongeval verlaten, zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan. Door het weglopen van verdachte kon hij pas enkele uren nadien worden aangehouden en heeft het bloedonderzoek vertraging opgelopen. Verdachte wist op het moment van het ongeval dat hij teveel alcohol had gedronken en daarom geen bromfiets had mogen besturen. Alles bij elkaar genomen neemt de rechtbank verdachte dit zeer kwalijk.
De onomkeerbare gevolgen van het ongeval hebben in de eerste plaats het slachtoffer en zijn nabestaanden hard getroffen, maar ook de samenleving geschokt. Het leed en het gemis van hun dierbare zijn enorm voor de nabestaanden. De verdachte heeft ter terechtzitting blijk van gegeven te beseffen welk leed hij heeft veroorzaakt. Hij heeft veel spijt van zijn gedragingen en was tijdens de terechtzitting zichtbaar aangegrepen.
Verdachte zal moeten leven met het besef dat hij iemand heeft doodgereden. Het staat buiten kijf dat hij deze gevolgen nooit gewild heeft. Na het mediation-traject, dat voor zowel de verdachte en zijn gezin als de nabestaanden zeer waardevol was, hebben de nabestaanden en verdachte contact gehouden. De houding van de familie van het slachtoffer ten opzichte van verdachte is bewonderenswaardig.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 19 april 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke, ernstige feiten.
Strafoplegging
De rechtbank is zich ervan bewust dat het leed van de nabestaanden door geen enkele straf kan worden weggenomen. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met de ernst van de feiten, kennis genomen van vergelijkbare zaken en van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor overtreding van artikel 6, 7 en 8 WVW. In beginsel schrijven deze oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur voor.
Niettemin is de rechtbank net als de officier van justitie van mening dat bij een zaak als deze, gezien alle omstandigheden van het specifieke geval sprake moet zijn van maatwerk. Het ongeval heeft ook op verdachte veel impact gehad. Het had - en heeft - nog steeds een negatieve impact op zijn welzijn en binnen zijn sociale kringen. Hij heeft zijn studie en leven met inachtneming van de nabestaanden en zelfs op hun verzoek inmiddels weer voor een groot deel opgepakt. De rechtbank houdt hier rekening mee, zo ook dat verdachte per brief en in het mediation-traject zijn oprechte spijt aan de nabestaanden heeft betuigd.
De rechtbank zal daarom afwijken van de bovengenoemde oriëntatiepunten.
Ten aanzien van feit 1 en 3 is sprake van eendaadse samenloop.
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie volgen en aan verdachte opleggen een maximale taakstraf van 240 uur, een maximale rijontzegging voor de duur van vijf jaar en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar. Bij de taakstraf en de ontzegging van de rijbevoegdheid is sprake van aftrek, respectievelijk vanwege een dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht en de periode dat het rijbewijs van verdachte al eerder is ingevorderd en ingehouden geweest.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 175, 176, 179 van de wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 3:
Eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waarbij een ander wordt gedood
en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, derde lid van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderd veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat deze straf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzegt verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor
5 (vijf) jaar.
Bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2024.
[...]