3.3.1.De feitelijke toedracht
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 maart 2023 in de avond tegen 23.00 uur heeft verdachte nadat hij eerst in Rotterdam en daarna op een feest in Amsterdam alcohol had gedronken, een bromfiets, een huurscooter, genomen om naar het Centraal Station te rijden. Rijdend over de Vijzelstraat heeft verdachte via Snapchat een video van de omgeving gemaakt en op enig moment ook zichzelf al pratend gefilmd. Vanaf de Vijzelstraat reed verdachte in de richting van het Muntplein. Gekomen bij het Muntplein sloeg hij rechtsaf de Reguliersbreestraat in, in de richting van het Rembrandtplein. Dit betreft een voetgangerszone met uitzondering van tramverkeer in beide richtingen en waar enkel in de ochtend laden en lossen door motorvoertuigen beperkt is toegestaan, waarbij dan de maximum toegestane snelheid 30 km per uur is. Bij het inrijden van de straat negeerde verdachte bord G7 (zonebord voetpad), dat door hem niet werd opgemerkt. Het was donker, er was straatverlichting en het wegdek was droog. Rijdend over de Reguliersbreestraat heeft verdachte opnieuw met zijn telefoon gefilmd, terwijl hij reed met een snelheid van ongeveer 40 km per uur. Op de stoep rechts, vanuit de rijrichting van verdachte gezien, liepen meerdere voetgangers. Het latere slachtoffer, [persoon] (hierna: [persoon] ), kwam op de fiets uit de richting van het Thorbeckeplein en was gaande in de richting van de Halvemaansteeg. Hij kwam vanuit de rijrichting van verdachte gezien rechts de rijbaan op. Verdachte zag de fietser pas op het laatste moment en kon niet meer tijdig remmen of uitwijken, waarna hij omstreeks 23:17 uur vol tegen de flank van de fietser is gebotst. Ten gevolge van de aanrijding is [persoon] , 73 jaar oud, hard op het wegdek terechtgekomen en ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Verdachte heeft kort daarna de plaats van het ongeval verlaten en is ongeveer vijf uur later in Breda aangehouden. Bijna zeven uur na het ongeval is bij verdachte bloedonderzoek verricht, waarbij een alcoholgehalte van 0,81 mg/ml bloed werd vastgesteld. Uit een herberekening van het NFI blijkt dat de bloedalcoholconcentratie ten tijde van het ongeval moet hebben gelegen tussen 1,51 mg/ml en 2,56 mg/ml, wat neerkomt op zeven tot twaalf keer de toegestane hoeveelheid voor een beginnend bestuurder.
3.3.2.Beoordeling van feit 1 primair (artikel 6 WVW)
Causaliteit
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW moet in de eerste plaats vast komen te staan dat een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Daarbij gaat het in de kern om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Daarbij hoeven verkeersfouten van het slachtoffer niet aan het aannemen van causaal verband in de weg te staan.
De raadsman heeft de causaliteit betwist door te stellen dat ook indien verdachte met een snelheid van 30 km per uur had gereden en niet onder invloed was geweest van alcohol, hij het ongeval niet had kunnen voorkomen, omdat hem het zicht op het slachtoffer werd ontnomen door voetgangers en hij er niet op bedacht kon zijn dat op de bewuste plek een fietser van rechts de rijbaan op zou komen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en vindt dat de aanrijding in redelijkheid aan de verdachte moet worden toegerekend. Hiervoor zijn twee elementen redengevend. Ten eerste staat vast staat dat verdachte met een bromfiets in een voetgangersgebied reed. In de tweede plaats reed verdachte in dit voetgangersgebied met een snelheid van rond de 40 km per uur. Deze snelheid was veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatse. Er waren op het bewuste tijdstip veel voetgangers in het uitgaansgebied aanwezig. Door met een hoge snelheid aldaar te rijden, heeft verdachte zichzelf de mogelijkheid ontnomen om tijdig te kunnen remmen voor andere verkeersdeelnemers. Onder deze omstandigheden is het redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Dat het slachtoffer ten gevolge van de aanrijding is overleden staat niet ter discussie.
Schuld
In de tweede plaats moet een verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte hard gereden op een bromfiets in een voetgangerszone, terwijl hij een mobiele telefoon in zijn hand had waarmee hij filmde. Door deze gedragingen van verdachte was de aanrijding van [persoon] onvermijdelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het ongeval aan zijn schuld is te wijten. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties, opklimmend van aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden van welke vorm van schuld sprake is.
Roekeloosheid?
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik ervan in de rechtspraak willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal beoordelen of de verkeersgedragingen van verdachte hier onder vallen.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De geschonden verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere van de in artikel 5a, eerste lid WVW onder a t/m l niet limitatief genoemde ernstige gevaarzettende gedragingen.
In de eerste plaats reed verdachte met een bromfiets in een voetgangersgebied. Hij is langs het zonebord voetpad (G7; bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens - hierna RVV - 1990) gereden dat aan rechterzijde van de Reguliersbreestraat hing. Deze verkeersregel staat niet in de opsomming van artikel 5a, eerste lid WVW, maar kan worden aangemerkt als een verkeersregel van een soortgelijk belang, zoals bedoeld in het eerste lid onder m.
Verdachte had voorafgaand en op het moment van het ongeval zijn mobiele telefoon vast, een gedraging die ingevolge artikel 61a RVV 1990 verboden is en expliciet wordt genoemd in artikel 5a, eerste lid, aanhef en onder k, van de WVW.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte onder invloed was van alcohol niet als overtreding van een afzonderlijke verkeersregel kan worden aangemerkt. In artikel 175, tweede lid WVW staat dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a,
eerste lid WVW, kan worden aangemerkt. Rijden onder invloed is afzonderlijk in artikel 5a, tweede lid, WVW opgenomen en vormt een omstandigheid waaronder het verkeersgevaarlijke gedrag heeft plaatsgevonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag.
Het samenstel van gedragingen van verdachte - het met een aanzienlijke snelheid op een bromfiets door een druk voetgangersgebied rijden met zijn telefoon in de hand - levert een ernstige mate van gevaarzettend gedrag op. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat verdachte in aanzienlijke mate onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij veel had gedronken, dat hij wist dat hij niet meer mocht rijden op een bromfiets en dat hij denkt dat zijn alcoholgebruik invloed heeft gehad op zijn verkeersgedrag. Gelet op de aard en aaneenschakeling van de verkeersovertredingen, begaan onder invloed van een veel te grote inname van alcohol, is de rechtbank, anders dan de raadsman van oordeel dat sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van een verdachte - inclusief voorwaardelijk opzet - moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle andere overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
Opzet op het schenden van de verkeersregels
Verdachte heeft direct voorafgaand aan de aanrijding meerdere verkeersovertredingen begaan. De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid voor veilig verkeer ter plaatse, met in één hand een smartphone en onder invloed van alcohol niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Dit blijkt ook uit de verklaring van verdachte: hij heeft te hard gereden en had niet met zijn telefoon in de hand moeten filmen. Dit waren bewuste keuzes van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet voor wat betreft het rijden in het voetgangersgebied. Het feit dat hij niet bekend was met de omgeving had er toe moeten leiden dat verdachte langzaam zou rijden en alerter zou zijn op de ter plaatse geldende regels. Verdachte wist namelijk wel dat hij verkeerd was gereden en dat hij zich in de avond in het uitgaanscentrum van Amsterdam bevond. Het is aannemelijk dat verdachte indien hij niet had gedronken en zijn snelheid had aangepast, het verkeersbord G7 had opgemerkt. Ook had hij dan mogelijk opgemerkt dat er - behoudens een auto op afstand, die verdachte zelf niet heeft gezien - voornamelijk voetgangers in het gebied aanwezig waren. Onder deze omstandigheden, in samenhang bezien heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een voetgangersgebied zou inrijden.
Opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels
De aard en de ernst van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze zijn verricht en alle overige feiten en omstandigheden van het geval zoals hiervoor omschreven maken dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Verdachte was zich grotendeels bewust van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en heeft deze schending willens en wetens gecontinueerd.
d) Gevaar te duchten
Naar algemene ervaringsregels acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag van verdachte. Dat dit daadwerkelijk het geval was, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij iemand om het leven is gekomen. Het is een enorme klap geweest, zo blijkt ook uit de schade aan de bromfiets van verdachte en de fiets van het slachtoffer. Ook voor andere personen in het voetgangers- en uitgaansgebied, was gevaar te duchten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er – als gevolg van de verkeersgedragingen van verdachte - gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen.
3.3.4.Beoordeling van feit 3
(het besturen van de bromfiets onder invloed van alcohol)
Verdachte heeft dit feit bekend. De rechtbank volgt de officier van justitie en de raadsman in
hun standpunt dat de herberekening van het NFI van het vermoedelijke alcoholgehalte in het
bloed op het moment van de aanrijding geen onderzoek betreft als bedoeld in artikel 8,
derde lid, aanhef en onder b, van de WVW. De rechtbank gaat daarom uit van het
alcoholpromillage van 0,81 mg/ml dat is vastgesteld bij het bloedonderzoek, iets minder dan
zeven uur na het ongeval.