4.3.2De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 juni 2021 onder invloed van alcohol en cocaïne een auto heeft bestuurd, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. De rechtbank baseert het bewijs hiervoor mede op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting dat hij alcohol én cocaïne had gebruikt.
Voor wat betreft feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Het onder 1 ten laste gelegde feit is toegesneden op artikel 5a WVW. De rechtbank moet in dat verband beoordelen of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank zal bij de beoordeling van dit feit kijken naar de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van het genoemde artikel.
a. De verkeersregels
- vrijspraak op onderdelen
Met de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte tijdens het rijden een mobiele telefoon heeft vastgehouden of handelingen heeft verricht met die telefoon. Verdachte heeft verklaard dat hij telefoneerde terwijl de telefoon in de carkit zat en uit het dossier blijkt niet van feiten of omstandigheden die dit weerspreken. Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de ter zitting getoonde beelden van Google maps, niet bewezen dat verdachte tijdens het inhalen van andere auto’s een doorgetrokken streep heeft overschreden, nu op die beelden geen doorgetrokken streep op de Huijbergsebaan te zien is. Voor deze gedragingen, die onderdeel uitmaken van de tenlastelegging onder feit 1, zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
-
Bewezenverklaarde gedragingen
De rechtbank acht de volgende ten laste gelegde gedragingen wel bewezen:
-
het éénmaal op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft van de Huijbergsebaan terecht komen.
De rechtbank gaat daarbij voor het bewijs uit van de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] dat dit gebeurde op het moment dat de verbalisanten met hun voertuig de auto van verdachte, die hen tegemoet kwam rijden, naderden en verdachte volgens hun verklaringen met hoge snelheid voor de helft op de weghelft van het voertuig van de verbalisanten reed waarbij voor een frontale botsing werd gevreesd. Hierdoor moest [verbalisant 2] als bestuurder een ruk aan zijn stuur geven om een aanrijding met de auto van verdachte te voorkomen, waarbij het voertuig door die stuurbeweging met twee wielen in de berm (met een rij bomen) terecht kwam.
-
een langere periode/afstand met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid rijden.
De rechtbank gaat daarbij voor het bewijs uit van een ter plaatse geldende toegestane snelheid van maximaal 80 kilometer per uur en de verklaring van verdachte ter zitting dat hij 100 kilometer per uur reed.
-
meermalen met een hoge snelheid slingerend inhaalmanoeuvres verrichten.
De rechtbank gaat daarbij voor het bewijs uit van de verklaringen van beide genoemde verbalisanten dat zij zagen dat verdachte op een slingerende manier tweemaal voertuigen inhaalde. Verbalisant [verbalisant 1] voegde hieraan nog toe dat dat inhalen met een hoge snelheid gebeurde. Deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als “gevaarlijk inhalen”.
De vraag is of deze gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW. In dat artikel zijn een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het tegen de verkeersrichting inrijden, het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid en het gevaarlijk inhalen worden uitdrukkelijk in het eerste lid van het artikel genoemd.
Het geconstateerde meermalen met een hoge snelheid slingerend inhalen, kan ook worden aangemerkt als het overtreden van verkeersregels van soortgelijk belang als de in artikel 5a WVW uitdrukkelijk genoemde regels, welke regels in de restcategorie onder artikel 5a, eerste lid onder m WVW zijn opgenomen.
De tussenconclusie is dan ook dat de verdachte de hierboven bewezenverklaarde verkeersregels in het kader van WVW heeft geschonden.
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Volgens de wetgever gaat het daarbij bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden en overige feiten in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW – de mate waarin de verdachte onder invloed verkeerde van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen.
Vast staat dat het verweten verkeersgevaarlijk gedrag gebeurde, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid WVW.
Het gaat dan om het gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl de verdachte zodanig onder invloed was van alcohol dat de in zijn bloed gemeten waarde ruim drie en een half keer (1,84) zo hoog was als de toegestane waarde (0.50). Met name het forse gebruik van alcohol en dat in combinatie met het gebruik van cocaïne acht de rechtbank in dit verband zeer kwalijk.
Nu vaststaat dat sprake is van een aaneenschakeling van gevaarlijke verkeersovertredingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c. Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Niet vereist is dat het opzet van verdachte was gericht op het gevolg, namelijk dat door het in ernstige mate schenden van de verkeersregels levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en het samenstel van de hiervoor al omschreven gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder hij deze gedragingen heeft verricht, kan worden afgeleid dat hij opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De rechtbank neemt hierbij ten eerste in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij te hard reed omdat hij haast had om thuis te komen. Verder neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en cocaïne.
Voor dit laatste geldt dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan en dat dit de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. Door die verminderde rijvaardigheid bestaat een aanmerkelijke kans dat een bestuurder ook andere verkeersregels schendt. De verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest, aangezien dit feiten van algemene bekendheid zijn.
Door tijdens het rijden een telefoongesprek te voeren met zijn toenmalige echtgenote, waarbij ruzie ontstond, zoals verdachte heeft verklaard, terwijl hij te hard reed en onder invloed was van alcohol en drugs, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij ook andere verkeersregels zou schenden, zoals het min of meer van de weg drukken van de politieauto door gedeeltelijk op de weghelft van het tegemoet komend verkeer te rijden en daarnaast het slingerend inhalen van andere auto’s.
De verdachte heeft dus ook opzet – in voorwaardelijk zin – gehad op het in ernstige mate schenden van die verkeersregels.
d. Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank vindt het voorzienbaar dat (levens)gevaarlijke situaties konden ontstaan als gevolg van het rijgedrag van verdachte. Dat zo’n situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan blijkt uit de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1]
die met hun voertuig de auto van verdachte, die in tegengestelde richting reed, naderden, waarbij verdachte met hoge snelheid voor de helft op de weghelft van het voertuig van de verbalisanten reed. Hierdoor moest [verbalisant 2] als bestuurder een ruk aan zijn stuur geven om een frontale aanrijding met de auto van verdachte te voorkomen, waarbij het voertuig door die stuurbeweging met twee wielen in de berm (met een rij bomen) terecht kwam.
De rechtbank acht dus bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
Nu aan alle delictsbestanddelen van art. 5a WVW is voldaan, zal ook het onder 1 ten laste gelegde bewezen worden verklaard.