ECLI:NL:RBNHO:2023:7751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
15.268008.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor roekeloos rijgedrag met verkeersongeval

Op 8 augustus 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 oktober 2020 betrokken was bij een ernstig verkeersongeval in Heemstede. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft zich roekeloos gedragen door met een veel te hoge snelheid een bocht te nemen, waardoor hij de controle over het voertuig verloor en tegen een boom botste. Dit resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een inzittende, die een breuk in de derde lendenwervel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet, en dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De rechtbank sprak de verdachte gedeeltelijk vrij van het rijden onder invloed van lachgas, omdat niet kon worden bewezen dat hij ten tijde van het ongeval onder invloed was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, samen met een taakstraf van honderd uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn aanstaande vaderschap en zijn werk als timmerman.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.268008.20 (P)
Uitspraakdatum: 8 augustus 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juli 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Heemstede als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Heemsteedse Dreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door -na voorafgaand gebruik van lachgas- roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane zodanig hoge snelheid en/of bij een bocht naar rechts de controle over het motorrijtuig kwijt te raken en/of in de linker berm van de weg met grote impact op te botsen of aan te rijden tegen een boom, waardoor aan een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig (genaamd [benadeelde] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van de 3e lendewervel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Heemstede als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de
Heemsteedse Dreef, met een niet toegestane zodanig hoge snelheid dat hij in een bocht naar rechts de controle over het door hem bestuurde voertuig is kwijtgeraakt en in de linker berm van die weg is opgebotst of aangereden tegen een boom, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of te Heemstede en/of te Haarlem als bestuurder van een voertuig, (personenauto, kenteken [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten lachgas, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, waarbij zij voor feit 1 primair tot de conclusie komt dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet (WVW) 1994, moet worden aangemerkt. Voorts kan het letsel van [benadeelde] als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De raadsman betwist dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van lachgas. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het rijgedrag van de verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloos en ook niet als zeer, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. De verdachte heeft slechts, gelet op zijn vaardigheden als beginnend bestuurder, de bocht verkeerd ingeschat door met een te hoge snelheid die bocht te nemen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair:
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van lachgas. Hoewel er aanwijzingen zijn dat de verdachte ook kort voor het ongeval nog lachgas heeft gebruikt, kan dit uit de bewijsmiddelen niet objectief worden vastgesteld, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 1 primair
Feiten en omstandigheden
Op 18 oktober 2020 om ongeveer 02:40 uur vond een ernstig verkeersongeval plaats op de Heemsteedse Dreef, binnen de bebouwde kom van Heemstede. De verdachte is met zijn voertuig met hoge snelheid uit de bocht gevlogen en is vervolgens met hoge snelheid tegen een boom in de middenberm van voornoemde weg gebotst. Als gevolg van het ongeval heeft bijrijder [benadeelde] een breuk in de derde lendenwervel opgelopen. Ter plaatse geldt een maximum snelheid van 50 km per uur.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verdachte aanzienlijk te hard heeft gereden. Uit de analyse van de verkeersregelinstallatie op de kruising van de Cruquiusweg met de Heemsteedse Dreef, kort voor de bocht, blijkt dat de verdachte deze kruising kort voor het ongeval is gepasseerd met een snelheid van tussen de 91 en 100 km per uur. Uit het proces-verbaal onderzoek plaats ongeval blijkt dat de snelheidsmeter van de betrokken personenauto vaststond op ongeveer 70 km per uur, waardoor de vermoedelijke snelheid op het moment van het botsen tegen de boom waarschijnlijk nog minimaal 70 km per uur bedroeg. Getuige [getuige] spreekt over het “voorbij schieten” van de auto met “zeer hoge snelheid”. De verdachte zelf tot slot heeft ter zitting verklaard:
“Ik ken die bocht. Met 100 km/u door die bocht is zelfs voor een nuchtere bestuurder lastig.”
Voorts blijkt uit het dossier dat de verdachte ruim een uur vóór het ongeval door verbalisanten is staande gehouden omdat de verdachte met hoge snelheid en slingerend over dezelfde Heemsteedse Dreef binnen de bebouwde kom van Heemstede reed. De verbalisanten hebben hierbij waargenomen dat de auto abrupt van rijstrook wisselde en hierbij een paal van de wegversmalling net niet raakte, waardoor een aanrijding werd voorkomen. De verbalisanten moesten met een snelheid van 120 km per uur rijden om het voertuig van de verdachte bij te halen. Bij het passeren van het voertuig van de verdachte zagen de verbalisanten dat de verdachte een opgeblazen ballon aan zijn mond had. Na de staande houding verklaarde de verdachte dat hij lachgas aan het gebruiken was tijdens het rijden. Aan de verdachte is door de verbalisanten op dat moment aangezegd dat een mededeling zoals bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) zal worden gedaan. De verdachte mocht vervolgens zijn weg vervolgen met de mededeling dat hij geen lachgas meer mocht gebruiken.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde (6 WVW)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen schuld heeft aan het ongeval, zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. De verdachte is met veel te hoge snelheid uit de bocht gevlogen en als gevolg daarvan met zijn voertuig tegen een boom aangereden.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in de juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk tot roekeloos, dat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Daarbij is van belang dat de wetgever met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ het begrip roekeloosheid nader heeft ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan heeft willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid en elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid WVW.
Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
De rechtbank moet in het kader van artikel 5a WVW beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daarvoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De verkeersregels
Vastgesteld is dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
In ernstige mate
Het geïntroduceerde artikel 5a WVW ziet alleen op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte en alle omstandigheden van het geval. De verdachte heeft als beginnend bestuurder de ter plaatse geldende maximumsnelheid binnen de bebouwde kom zeer fors overschreden, terwijl hij een uur eerder staande was gehouden wegens het (slingerend) rijden met zeer hoge snelheid, terwijl hij lachgas inhaleerde. De verdachte heeft op dat eerdere moment tegenover de verbalisanten verklaard zijn lesje te hebben geleerd. Nog geen uur later vindt het ongeluk plaats. Dit samenstel van gedragingen maakt dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als ook op het in ernstige mate schenden van die regels. De verdachte heeft de ter plaatse geldende maximum snelheid zeer fors overschreden. De rechtbank is van oordeel dat het overschrijden van de toegestane snelheid in die mate, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan.
Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijk uit het feit dat de verdachte met zijn voertuig met hoge snelheid tegen een boom is aangereden, waarbij de verdachte en bijrijder [benadeelde] letsel hebben opgelopen.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. De rechtbank concludeert dan ook met de officier van justitie en anders dan de raadsman, dat de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval heeft gehad, te weten roekeloosheid.
Tijdelijke verhindering in de normale uitoefening van de bezigheden
De passagier van de verdachte, [benadeelde] , liep als gevolg van het ongeval een breuk in zijn derde lendenwervel op. Uit de medische verklaring blijkt dat [benadeelde] niet is geopereerd maar als gevolg van de breuk drie weken lang een korset heeft moeten dragen, waarbij de geschatte hersteltijd 3-12 maanden bedroeg. [benadeelde] heeft daardoor niet kunnen werken. De rechtbank gaat er vanuit dat hierdoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van normale bezigheden van [benadeelde] is ontstaan.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair:
hij op 18 oktober 2020 te Heemstede als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Heemsteedse Dreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, met een niet toegestane zodanig hoge snelheid en bij een bocht naar rechts de controle over het motorrijtuig kwijt te raken en in de linker berm van de weg met grote impact tegen een boom aan te rijden, waardoor aan een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig (genaamd [benadeelde] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
hij op 18 oktober 2020 te Hoofddorp en Heemstede als bestuurder van een voertuig, (personenauto, kenteken [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten lachgas, waarvan hij wist, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel is toegebracht dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte te veroordelen tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd is geweest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Bij haar strafeis heeft de officier van justitie gelet op de ernst van het feit, de oriëntatiepunten, de straffen die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd en de justitiële documentatie van de verdachte.
Bij het formuleren van haar eis heeft de officier van justitie ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn doel voorbij schiet. De raadsman heeft verzocht om, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, een passende straf op te leggen, waarbij ook rekening gehouden wordt met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft zijn leven op orde. Hij is timmerman en heeft zijn rijbewijs nodig om naar de werkplek te komen en voor het vervoer van zijn gereedschap en materialen. Bovendien wordt hij in januari vader van zijn eerste kind.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich als bestuurder van een auto roekeloos gedragen. Hij bestuurde een auto waarmee hij de ter plaatse toegestane maximum snelheid fors overschreed, waardoor hij in een bocht de controle over zijn voertuig verloor en met hoge snelheid tegen een boom is aangereden. Hierbij is hijzelf maar ook zijn bijrijder gewond geraakt. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij bovengenoemd levensgevaarlijk verkeersgedrag heeft vertoond. Dit geldt des te meer nu de verdachte een uur eerder ook al door de politie was staande gehouden naar aanleiding van het het vertonen van soortgelijk verkeersgedrag waarbij hij slingerend met fors te hoge snelheden reed, terwijl hij tijdens het rijden, via een ballon, lachgas inhaleerde. Verdachte heeft bij de staande houding tegen de agenten gezegd dat hij het niet meer zou doen en er echt van had geleerd.
Door zijn gedrag heeft de verdachte laten zien dat hij zich niets aantrekt van de verkeersregels, de verkeersveiligheid en van aanwijzingen die hem zijn gegeven door de politie. Door zijn levensgevaarlijke verkeersgedrag heeft de verdachte niet alleen zijn eigen leven in de waagschaal gesteld, maar ook dat van anderen, waaronder zijn vriend. Ter terechtzitting heeft de verdachte weliswaar spijt betuigd, maar heeft hij ook verklaard dat hij een “doorrijder” is en dat hij iemand is die 90 rijdt waar je 80 mag. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte ook nu nog de ernst van zijn handelen niet volledig lijkt in te zien en recent nog een strafbeschikking heeft gekregen vanwege het overtreden van de maximumsnelheid.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 27 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte voor het rijden zonder rijbewijs is veroordeeld. Voorts blijkt uit dat Uittreksel dat de verdachte, na het terugontvangen van zijn rijbewijs in deze zaak, een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen in verband met een forse snelheidsovertreding. De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 24 juli 2023 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte zijn leven op orde heeft en dat de persoonlijke omstandigheden geen aanknopingspunten vormen voor het opstellen van een plan van aanpak. De kans op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag. Interventies of toezicht worden niet geïndiceerd geacht.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 29 oktober 2020, nu de verdachte op die dag voor het eerst is gehoord door de politie. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt op 8 augustus 2023, gewezen. De redelijke termijn is daarom met ruim 10 maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat niet anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank hiermee rekening gehouden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met name vanwege het tijdsverloop en de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het ongeval niet langer op zijn plaats is. Wel zal een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van honderd uren moet worden opgelegd.
Tenslotte acht de rechtbank het passend en geboden om aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd is geweest. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten een jaar, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan eveneens een proeftijd verbinden van twee jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan gevorderd door de officier van justitie, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat de verdachte zich ten tijde van het ongeval of kort daarvoor heeft schuldig gemaakt aan de strafverzwarende omstandigheid van het rijden onder invloed van een middel zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 WVW.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
6, 8, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 primair tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 (twee) jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf van
1 (één) jaar,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G. van Roest, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2023.