ECLI:NL:GHAMS:2024:1198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
23-001772-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat leidde tot een ernstig verkeersongeval op 18 september 2021 in Obdam. De verdachte reed met een snelheid tussen de 92 en 102 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 30 km/u was. Tijdens het rijden kwam hij op de linkerhelft van de weg terecht en botste frontaal tegen een overstekende fietser, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken onderbeen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat het aan zijn schuld te wijten was dat het ongeval had plaatsgevonden. De advocaat-generaal stelde dat het gedrag van de verdachte niet als roekeloos kon worden gekwalificeerd, maar het hof kwam tot de conclusie dat er wel degelijk sprake was van roekeloosheid, gezien de hoge snelheid en de omstandigheden van het ongeval. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een taakstraf op van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001772-23
datum uitspraak: 30 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-253326-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 18 september 2021 te Obdam, gemeente Koggenland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mazda CX5 voorzien van kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, Dorpsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid te rijden, dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was en/of
- ( met die snelheid) naar links te sturen en/of met het door hem bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer en/of stoep terecht te komen, althans onvoldoende rechts te houden en/of
- ( vervolgens) (met grote impact) tegen een voor hem kruisende/overstekende fietser te botsen of aan te rijden,
waardoor de fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiairhij op of omstreeks 18 september 2021 te Obdam, gemeente Koggenland als bestuurder van een voertuig (personenauto, Mazda CX5 voorzien van kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Dorpsstraat,
- met een niet toegestane en/of (zeer onverantwoord) hoge snelheid dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was en/of
- ( met die snelheid) naar links heeft gestuurd en/of met het door hem bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer en/of stoep terecht is gekomen, althans onvoldoende rechts heeft gehouden en/of
- ( vervolgens) (met grote impact) is opgebotst en/of aangereden tegen een voor hem kruisende/overstekende fietser (genaamd [slachtoffer] )
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Inleiding
De verdachte heeft op 18 september 2021 op een drukke zaterdagochtend als bestuurder van een personenauto op de Dorpsstraat in Obdam gereden met een snelheid (tussen de 92 en 102 km/u) die ongeveer driemaal hoger was dan was toegestaan (maximaal 30 km/u). Met zijn personenauto is hij op de linkerhelft van de weg gekomen, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer. Daar is hij frontaal tegen een overstekende fietser aangereden, waarna de fietser ten val is gekomen en zwaar gewond is geraakt.
Standpunten partijen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde bewezenverklaard kan worden. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte te hard heeft gereden binnen de bebouwde kom en dat dit een zeer gevaarlijk situatie heeft opgeleverd. Naar de opvatting van de advocaat-generaal is geen sprake van roekeloos rijgedrag, maar van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het onder 1 primair ten laste gelegde naar links sturen, althans onvoldoende rechts houden, en daardoor terechtkomen op de linkerrijstrook niet bewezen kan worden verklaard. De verdachte is kort voor de aanrijding uitgeweken naar links om een botsing met de overstekende fietser te voorkomen en is op de linker weghelft terechtgekomen waar hij de fietser alsnog heeft aangereden. Het ging om een uitwijkmanoeuvre om een botsing te voorkomen en niet om het overtreden van een verkeersregel.
De raadsman heeft verder naar voren gebracht dat ook de onder feit 1 primair ten laste gelegde roekeloosheid niet bewezen kan worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar te hard heeft gereden maar dit niet voldoende is om te spreken van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Oordeel hof
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het aan de schuld van de verdachte te wijten is dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat ten gevolge van dit ongeval een fietser zwaar gewond is geraakt. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Artikel 175 lid 2 WVW 1994 bepaalt dat bij overtreding van artikel 6 WVW 1994 er sprake is van een strafverzwarende omstandigheid indien de schuld bestaat in roekeloosheid. Van roekeloosheid is in elk geval sprake als het gedrag tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994. Van overtreding van artikel 5a WVW 1994 is sprake indien de verdachte opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat in ernstige mate de verkeersregels zijn geschonden en daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Als zodanig verkeersgedrag kan onder meer, volgens artikel 5a lid 1 sub g WVW 1994, het overschrijden van de maximumsnelheid worden aangemerkt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte direct voorafgaand aan het verkeersongeval heeft gereden met een snelheid van tussen de 92 en 102 km/u. De verdachte heeft de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 km/u dus in zeer ernstige mate overschreden. Het hof is van oordeel dat dit rijden met een veel te hoge snelheid door de verdachte opzettelijk is gedaan. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij wist dat hij (veel) te hard reed; naar zijn zeggen dacht hij tussen de 60 en 80 km/u te hebben gereden, terwijl hij bekend was met de maximumsnelheid ter plaatse van 30 km/u. Door bewust zo (veel te) hard te rijden en zich niet om zijn precieze snelheid te bekommeren, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij, zoals is vastgesteld, feitelijk tussen de 92 en 102 km/u reed.
Door het verkeersgedrag van de verdachte was levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten. De verdachte reed immers omstreeks kwart over elf ’s morgens door de drukke Dorpsstraat binnen de bebouwde kom van Obdam. Waar de verdachte reed zijn aan de Dorpsstraat winkels gelegen. Het was druk met andere (zwakkere) verkeersdeelnemers, waaronder ook fietsende kinderen. Op het deel van de Dorpsstraat waar de verdachte reed komt onder meer de zijweg uit van waaruit de fietser is overgestoken die door de verdachte is aangereden. Door met deze snelheid te rijden, schiep de verdachte een groot risico dat ofwel hij een andere weggebruiker niet tijdig zou kunnen opmerken, ofwel hijzelf niet tijdig zou worden opgemerkt. Dat gevaar heeft zich verwezenlijkt. De overstekende fietser, die niet kon anticiperen op het rijgedrag van de verdachte en door hem is aangereden, heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een breuk van haar onderbeen.
Het hof komt tot het oordeel dat het gedrag van de verdachte kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994, en komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde roekeloosheid. In zoverre volgt het hof niet de advocaat-generaal en wordt het verweer van de raadsman verworpen. In lijn met het betoog van de raadsman, zal het hof het uitwijken naar links niet bewezen verklaren als onderdeel van het roekeloze verkeersgedrag.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 18 september 2021 te Obdam, gemeente Koggenland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mazda CX5 voorzien van kenteken [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, Dorpsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos:
- met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid te rijden, dat hij niet in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was en - vervolgens met grote impact tegen een overstekende fietser te botsen, waardoor de fietser (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderbeen, werd toegebracht.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 220 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte en zijn raadsman hebben verzocht geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen, omdat de verdachte werkzaam is als glaszetter en hij zijn werkzaamheden zonder rijbewijs niet kan uitvoeren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 18 september 2021 een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Op de betreffende zaterdagochtend reed hij met zijn auto door de Dorpsstraat in Obdam, waar op dat moment veel mensen op straat waren. Van de verdachte had, zeker onder die omstandigheden, voorzichtigheid mogen worden verwacht bij het besturen van de auto. De verdachte heeft daarentegen met een zeer onverantwoord hoge snelheid gereden. Door dit roekeloze rijgedrag is hij in botsing gekomen met een fietser. De verdachte heeft de verkeersveiligheid zeer ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. De verdachte heeft aan het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging acht geslagen op de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten. In een situatie waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld aan het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, nemen de oriëntatiepunten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 2 jaren als uitgangspunt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte van 8 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een verkeersmisdrijf of een ander strafbaar feit is veroordeeld. Daarnaast heeft het hof kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 4 mei 2023. Uit dit rapport volgt dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt, geen pro-criminele houding heeft en maatschappelijk geaccepteerde doelen nastreeft. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij spijt heeft van zijn handelen en heeft hij laten blijken dat hij aangedaan is door de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande zal het hof afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en acht het hof een taakstraf en een (deels) voorwaardelijke rijontzegging gelijk aan de door de rechtbank opgelegde straf en maatregel passend en geboden.
Het hof ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen reden om te volstaan met een geheel voorwaardelijke rijontzegging. Het bewezen verklaarde feit is daarvoor te ernstig.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. R. Kuiper en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van Eijck van Heslinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2024.