ECLI:NL:RBGEL:2024:1766

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
05.172900.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens roekeloosheid in het verkeer met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die op 11 februari 2023 in Westendorp een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid tussen de 118 en 133 kilometer per uur op een weg waar de maximumsnelheid 60 kilometer per uur was. Het ongeval vond plaats op de Smoddedijk, waar de verdachte frontaal tegen een boom botste. In de auto zaten drie inzittenden, van wie er twee, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], om het leven kwamen, terwijl [slachtoffer 3] ernstig letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks waarschuwingen van inzittenden om rustiger te rijden, met hoge snelheid en zonder de nodige voorzichtigheid had gereden, wat leidde tot het dodelijke ongeval. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen voor schadevergoeding behandeld, waarbij aanzienlijke bedragen zijn toegewezen voor zowel materiële schade als smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/172900-23
Datum uitspraak : 29 maart 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
raadsvrouw: mr. J.C.H. Pronk, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Westendorp, in de gemeente Oude IJsselstreek, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Buulsdijk,
roekeloos, althans zeer dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl hij beginnend bestuurder was en/of
- terwijl hij ter plaatse zeer bekend was en/of
- terwijl hij met het door hem bestuurde motorrijtuig een Y-kruising met de
Smoddedijk naderde en/of op welke kruising de door hem bereden weg, de Buulsdijk, met een knik/afbuiging naar rechts (vanuit de rijrichting van verdachte) overgaat in, althans kruist met, de Smoddedijk en/of
- terwijl de totale breedte van de rijbaan van de Smoddedijk ter plaatse (na voornoemde kruising) ongeveer 3 meter is en/of
- terwijl het ter plaatse (op de Smoddedijk) donker en/of onverlicht was en/of
- terwijl deze weg aan weerszijden was geflankeerd door een bomenrij,
- bij het naderen en/of het oprijden van voornoemde kruising en/of de Smoddedijk in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig zodanig geregeld dat hij in staat was
dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde kruising kon overzien en waarover deze vrij waren en/of
- heeft gereden met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 118 en 133 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- het door hem bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of onvoldoende onder controle heeft gehouden dan wel kunnen houden en/of
- is op de Smoddedijk met het door hem bestuurde motorrijtuig (rechts) van de weg geraakt/gereden en/of is tegen een zich in de berm bevindende boom gebotst,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) werden gedood en/of een ander (te weten [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Westendorp, in de gemeente Oude IJsselstreek, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),daarmede rijdende over de weg, de Buulsdijk,
- terwijl hij beginnend bestuurder was en/of
- terwijl hij ter plaatse zeer bekend was en/of
- terwijl hij met het door hem bestuurde motorrijtuig een Y-kruising met de Smoddedijk naderde en/of op welke kruising de door hem bereden weg, de Buulsdijk, met een knik/afbuiging naar rechts (vanuit de rijrichting van verdachte) overgaat in, althans kruist met, de Smoddedijk en/of
- terwijl de totale breedte van de rijbaan van de Smoddedijk ter plaatse (na voornoemde kruising) ongeveer 3 meter is en/of
- terwijl het ter plaatse (op de Smoddedijk) donker en/of onverlicht was en/of
- terwijl deze weg aan weerszijden was geflankeerd door een bomenrij,
- bij het naderen en/of het oprijden van voornoemde kruising en/of de Smoddedijk in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig zodanig geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde kruising kon overzien en waarover deze vrij waren en/of
- heeft gereden met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 118 en 133 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- het door hem bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of onvoldoende onder controle heeft gehouden dan wel kunnen houden en/of
- is op de Smoddedijk met het door hem bestuurde motorrijtuig (rechts) van de weg geraakt/gereden en/of is tegen een zich in de berm bevindende boom gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 februari 2023 heeft omstreeks 19.00 uur een ongeval plaatsgevonden op de Smoddedijk te Westendorp, gemeente Oude IJsselstreek. Op die weg reed verdachte als bestuurder van een personenauto komende uit de richting van de Buulsdijk. Verdachte botste op de Smoddedijk frontaal tegen een boom. In dit voertuig bevonden zich voorts als inzittenden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Als gevolg van dit ongeval zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] komen te overlijden en heeft [slachtoffer 3] letsel opgelopen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De officier van justitie gaat daarbij uit van de hoogste schuldgradatie, te weten roekeloosheid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de zwaarste vorm van schuld, roekeloosheid, niet bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het proces-verbaal van de Forensische Opsporing Verkeer blijkt dat het ongeval circa 70 meter na een flauwe bocht naar rechts plaatsvond. De breedte van de rijbaan bedroeg circa 3 meter. Aan weerszijden van de rijbaan waren grasbetonblokken geplaatst met een breedte van circa 0.4 meter. Naast de grasbetonblokken was aan weerszijden van de rijbaan een grasberm met bomenrij. Het tijdstip van melding van het ongeval was 19.01 uur. Het tijdstip van zonsondergang 17:46 uur. In de directe omgeving was geen straatverlichting aanwezig. Aan de rechterzijde van de berm zagen verbalisanten twee bandensporen, waarvan het rechter bandenspoor eindigde bij de rechter achterband van de Volkswagen. Het afbuigende bandenspoor eindigde onder de auto. De boom waartegen de auto was gebotst stond gemeten vanaf de voorbumper circa 1,3 meter in de auto. De toegestane maximumsnelheid op de Buulsdijk en de Smoddedijk bedraagt 60 km p/u. [3]
De forensische opsporing heeft aan de hand van camerabeelden in het dossier snelheidsberekeningen gedaan. De uitkomsten daarvan zijn passend bij de gemiddelde snelheid die werd berekend op circa 27 meter voor het botspunt, minimaal 118 km/u en maximaal 133 km p/u. [4]
De datum van eerste uitgifte van het rijbewijs van verdachte is 8 juni 2021. Verdachte is een beginnend bestuurder. [5] Verdachte heeft bij de politie verklaard vaker op de Smoddedijk te hebben gereden [6] .
[getuige 1] woont op de [adres 2] in Westendorp, ongeveer op 500-600 meter van de plaats van het ongeval. [getuige 1] heeft verklaard dat hij op zaterdag 11 februari 2023 omstreeks 19.00 uur buiten liep en een auto aan hoorde komen. Het geluid van de auto trok zijn aandacht. Toen [getuige 1] keek, zag hij de auto naderen vanaf de Doetinchemseweg de Buulsdijk op. Aan het geluid te horen, ging de auto hard en reed hij hoog in de toeren. De auto reed richting de Smoddedijk. Getuige ging naar binnen, waarna hij plotseling een geluid hoorde. Dat was nog geen minuut later. Toen hij weer naar buiten ging, zag hij in de bocht van de Buulsdijk naar de Smoddedijk een auto staan met alarmlichten aan. [7]
Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 11 februari 2023 met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij verdachte in de auto zat. Verdachte was de bestuurder. Vanaf de parkeerplaats bij de Action in Varsseveld reed verdachte al snoeihard. [slachtoffer 3] schatte de snelheid binnen de bebouwde kom van Varsseveld al vanaf het begin 80 kilometer per uur, mogelijk nog harder. Met hoge snelheid reed verdachte naar de Buulsdijk. Bij de T-kruising Buulsdijk/Tuitstraat gaf verdachte vol gas. [slachtoffer 3] zei tegen verdachte “rijd rustig pik”. Hij joeg als een gek. Vervolgens reden ze de Smoddedijk op richting Terborg. De snelheid was heel hoog, [slachtoffer 3] schat zo’n 120 kilometer per uur. [slachtoffer 3] zag dat ze met hoge snelheid een flauwe bocht naar rechts op de Smoddedijk naderden. In de bocht verloor verdachte de macht over het stuur. [slachtoffer 3] zag een boom op de Volkswagen afkomen waar ze keihard tegenaan botsten.
[slachtoffer 3] is met de traumahelicopter naar het ziekenhuis gebracht en heeft daar vier operaties ondergaan. Hij had een gaatje in zijn lever, vocht in zijn longen, nierletsel, een klaplong en zijn ribben en één ruggenwervel waren gebroken. In zijn darmen zat een scheur van ongeveer drie centimeter en zijn milt is verwijderd. Hij heeft nu platen in zijn rug. [8] Uit het proces-verbaal van de politie blijkt voorts dat bij [slachtoffer 3] sprake was van ernstig trauma aan het onderlichaam en diverse botbreuken. [9]
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, als beginnend bestuurder van een personenauto, heeft gereden met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 118 en 133 kilometer per uur, op een weg waar de maximum toegestane snelheid 60 kilometer per uur bedroeg. Uit de verklaring van [slachtoffer 3] volgt dat verdachte gedurende langere tijd te hard reed. Daarbij had hij zijn voertuig onvoldoende onder controle, nu hij op de Smoddedijk rechts van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen.
Gevolgen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn als gevolg van het ongeval komen te overlijden.
Ten aanzien van het letsel van [slachtoffer 3] overweegt de rechtbank dat zijn letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. Uit zijn eigen verklaring blijkt dat hij onder andere vier keer geopereerd is, letsel aan zijn lever, nieren en darmen had (als gevolg waarvan een deel van zijn darmen is verwijderd) en dat zijn milt is verwijderd. Verder waren zijn ribben en één rugwervel gebroken. Ook uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat bij [slachtoffer 3] sprake was van ernstig trauma aan het onderlichaam en diverse botbreuken. Dit letselbeeld wordt verder ondersteund door een door de benadeelde partij [slachtoffer 3] overgelegd bericht van de huisarts van 15 april 2023, waarin een overzicht van de specialistenberichten tot die datum is opgenomen. Uit het specialistenbericht van 21 februari 2023 volgt dat er sprake is van een multitrauma op 11 februari 2023 met onder andere de volgende letsels: miltlaceratie gr 5 wv miltextirpatie, nierlaceratie gr 4 beiderzijds, factuur costa 7 tm 11 links met pneumothorax beiderzijds, colonlaceratie t.p.v. flexura hepatica wv resectie en Typ B2 Th12-L1 fractuur w.v. posterieure fixatie op 16-02. [10]
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Een enkel moment van onoplettendheid is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte, zoals hiervoor weergegeven, het ongeval hebben veroorzaakt en de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval.
Roekeloosheid
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of, zoals de officier van justitie heeft betoogd, deze schuld is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid, WVW. Roekeloosheid is de zwaarste gradatie van schuld. Hiervan is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat de verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen, die hebben geleid tot het ongeval, (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
de verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan één van de in artikel 5a WVW (niet-limitatief) genoemde gedragingen, te weten het overschrijden van de maximumsnelheid.
in ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft gedurende langere tijd (langer dan een enkel moment) één van de belangrijke verkeersregels fors geschonden. Zo was sprake van een overschrijding van de maximumsnelheid van maar liefst (minstens) 58 km p/u; verdachte reed dus met een snelheid die (minstens) twee keer zo hoog was als ter plaatse was toegestaan. Dit gebeurde op een smalle weg, na een flauwe bocht en met bomen aan weerszijden. Op het moment van het ongeval was het bovendien donker terwijl verdachte op een onverlichte weg reed. Door op die locatie onder de genoemde omstandigheden veel te hard te rijden, heeft verdachte grote risico’s genomen en ernstig verkeersgevaarlijk gedrag vertoond. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van de verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Indien vast komt te staan dat verdachte een of meer verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en verdachte dus onaanvaardbare risico’s heeft genomen, levert dit gedrag bijna per definitie het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op. Ook kan het, over een langere afstand, fors overschrijden van de maximumsnelheid niet anders dan opzettelijk worden uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de genoemde gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Daarbij neemt de rechtbank ook in ogenschouw dat verdachte door [slachtoffer 3] voorafgaand aan het ongeluk nog aangesproken is op zijn rijgedrag (de snelheid waarmee hij reed). Ook dit heeft verdachte er echter niet toegebracht om zijn snelheid aan te passen en rustiger te gaan rijden.
gevaar te duchten
Om te kunnen vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
Door met een personenauto als beginnend bestuurder op een onverlichte smalle weg, met aan weerszijden bomen, en waar de maximumsnelheid 60 km p/u bedraagt, te rijden met een snelheid van tussen de 118 en 133 kilometer per uur, is het voorzienbaar dat hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 februari 2023 te Westendorp, in de gemeente Oude IJsselstreek
, in elk geval in Nederland,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Buulsdijk,
roekeloos,
althans zeer dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of
onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl hij beginnend bestuurder was en
/of
- terwijl hij ter plaatse zeer bekend was en
/of
- terwijl hij met het door hem bestuurde motorrijtuig een Y-kruising met de
Smoddedijk naderde en
/ofop welke kruising de door hem bereden weg, de Buulsdijk, met een knik/afbuiging naar rechts (vanuit de rijrichting van verdachte) overgaat in, althans kruist met, de Smoddedijk en
/of
- terwijl de totale breedte van de rijbaan van de Smoddedijk ter plaatse (na voornoemde kruising) ongeveer 3 meter is en
/of
- terwijl het ter plaatse (op de Smoddedijk) donker en
/ofonverlicht was en
/of
- terwijl deze weg aan weerszijden was geflankeerd door een bomenrij,
- bij het naderen en
/ofhet oprijden van voornoemde kruising en
/ofde Smoddedijk in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig zodanig geregeld dat hij in staat was
dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en
/ofvoornoemde kruising kon overzien en waarover deze vrij waren en
/of
- heeft gereden met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 118 en 133 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en
/of
- het door hem bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en
/ofonvoldoende onder controle heeft gehouden
dan wel kunnen houdenen
/of
- op de Smoddedijk met het door hem bestuurde motorrijtuig (rechts) van de weg
isgeraakt
/geredenen
/oftegen een zich in de berm bevindende boom
isgebotst,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor
anderen (genaamd[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2]
)werden gedood en
/of een ander (te wetenaan[slachtoffer 3]
)zwaar lichamelijk letsel
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan verdachte een werkstraf op te leggen met toepassing van het jeugdstrafrecht. Mocht de rechtbank tot dit laatste niet overgaan, dan is een voorwaardelijk verzoek gedaan om als nog een reclasseringsadvies op te laten maken. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen, maar deze in voorwaardelijke vorm op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 11 februari 2023 als bestuurder van een personenauto door roekeloos rijgedrag een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waarbij hij met hoge snelheid tegen een boom is gebotst. Bij verdachte in de auto zaten drie personen.
De 17-jarige [slachtoffer 1] en de 16-jarige [slachtoffer 2] overleefden deze aanrijding niet. De toen 17-jarige [slachtoffer 3] heeft ernstig letsel opgelopen. De foto’s en sporen na het ongeval geven een huiveringwekkend beeld van de impact die het ongeval heeft gehad. Het gaat om een zeer ernstig feit met onomkeerbare gevolgen. Het leed en gemis moet voor de nabestaanden en vrienden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enorm zijn. Geen enkele straf zal dit verdriet voor hen kunnen verzachten. Dit hebben zij ter zitting treffend verwoord in hun verklaringen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 3] en de toelichting die ter terechtzitting is gegeven hoe ingrijpend en beangstigend het ongeval voor het hem is geweest. Zijn leven zal nooit meer hetzelfde zijn. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij door zijn gevaarlijke verkeersgedrag een groot aantal mensen zoveel pijn, angst en schade heeft toegebracht. Daarnaast heeft hij met zijn handelen in meer algemene zin de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Voor verdachte, andere verkeersdeelnemers en de samenleving als geheel moet duidelijk zijn dat dergelijk risicovol gedrag in het verkeer onaanvaardbaar is.
Persoon van verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld. Uit het dossier blijkt wel dat er over verdachte in het politiesysteem in 2022 twee meldingen staan in verband met (gevaarlijk) rijgedrag. Verder heeft de rechtbank oog voor de omstandigheid dat verdachte jong is, ook zelf ernstige verwondingen aan het ongeval heeft overgehouden en dat hij dit ongeval en de gevolgen daarvan de rest van zijn leven met zich mee zal dragen.
Ten aanzien van het verzoek om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren, maar nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht kan doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Anders dan door de verdediging is verzocht, ziet de rechtbank (met de officier van justitie) – in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan – geen grond als bedoeld in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht om tot toepassing van het jeugdsanctierecht over te gaan. Verdachtes leeftijd (20 ten tijde van het ongeval), zijn houding en vaardigheden, en met name de aard en de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het feit is begaan geven geen reden af te wijken van de hoofdregel van berechting volgens het meerderjarigenstrafrecht. Om diezelfde reden zal de rechtbank ook het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging afwijzen. De rechtbank zal verdachte dus berechten conform het meerderjarigenstrafrecht.
Strafmaat
Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede vanuit een oogpunt van vergelding en generale preventie, gelet op de hiervoor genoemde ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank acht het van belang een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat dit boven het hoofd van verdachte blijft hangen met als doel hem ervan te weerhouden weer de fout in te gaan.
Daarnaast zal de rechtbank, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Verdachte moet ervan doordrongen worden dat hij zijn verkeersgedrag moet aanpassen. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid is daarnaast vanuit het oogpunt van generale preventie, en gelet op het feit dat deze doorgaans ook wordt opgelegd in zaken die qua ernst vergelijkbaar zijn met deze zaak, passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 jaar opleggen. Mocht hij in die periode toch gaan rijden, dan hangt hem dus nog het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf boven het hoofd.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Juridische kaders
Affectieschade
De vergoeding van affectieschade is een vorm van smartengeld voor naasten van slachtoffers. Deze kunnen schadevergoeding krijgen als het slachtoffer is overleden of ernstig en blijvend letsel heeft. In de voorliggende zaak is één vordering ingediend die ziet op vergoeding van affectieschade (van benadeelde partij [benadeelde 3] ), betreffende het tweede genoemde geval, namelijk waarin sprake zou zijn van ernstig en blijvend letsel. Het hieronder weergegeven kader is daarom beperkt tot de wettelijke vereisten voor die vorm van affectieschade.
Naasten van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel kunnen zich als benadeelde partij voegen in het strafproces ter zake van een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder b, BW. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon, waarmee men een affectieve band heeft, ernstig en blijvend gewond raakt. Om in aanmerking te komen voor vergoeding van affectieschade moet er worden voldaan aan drie vereisten:
- er moet sprake zijn van een naaste van het slachtoffer,
- er moet een causaal verband bestaan tussen het misdrijf en het letsel, en
- er moet sprake zijn van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel.
Schokschade
In zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) heeft de Hoge Raad onder andere het volgende overwogen over de vergoeding van schokschade:
“Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna onder 3.7 nader omschreven.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is – zoals hiervoor in 3.4 reeds overwogen – beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, kan een secundair slachtoffer ook, als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en 6:108 lid 1 in verbinding met artikel 6:108 lid 3 BW (‘affectieschade’). In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.”
In zijn arrest van 31 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1495) heeft de Hoge Raad verder overwogen (rechtsoverweging 2.4.2) dat het oordeel dat een vordering tot vergoeding van schokschade uitsluitend toewijsbaar is als ‘precies’ kan worden vastgesteld welk deel van het geestelijk letsel kan worden aangemerkt als schokschade en welk deel als affectieschade, miskent dat de rechter bij samenloop van deze vormen van schade aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moet afwegen in hoeverre hij bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van schokschade rekening houdt met affectieschade. Dat een precieze afbakening tussen deze vormen van schade doorgaans niet mogelijk zal zijn, staat er dus niet aan in de weg dat de rechter schattenderwijs vaststelt welk bedrag als vergoeding van schokschade voor toewijzing in aanmerking komt.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met het strafbare feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 127,79 aan materiële schade en € 7.500,00 aan schokschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de schokschade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is.
De verdediging heeft betoogd, bij wijze van gebaar naar het slachtoffer, de gevorderde bedragen voor materiële schade zoals gevorderd toe te kennen en daarnaast een bedrag van € 1.500 toe te kennen voor immateriële schade dan wel schokschade zoals gevorderd. De rest van de vordering kan dan niet-ontvankelijk worden verklaard nu de behandeling ervan een onevenredige belasting voor het strafproces is.
De verdediging heeft verzocht de proceskosten niet toe te kennen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten kosten ter vaststelling van de schade en reiskosten niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn (verder) voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 127,79 kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd, waarbij zijn vriend [slachtoffer 2] het primaire slachtoffer is. Ook is de vordering ter terechtzitting toegelicht. Uit de overlegde stukken blijkt dat buiten deze strafzaak [slachtoffer 3] nog geen uitkering vanwege immateriële schade heeft ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat hij in de auto aanwezig was ten tijde van het ongeluk. Hij heeft daarover verklaard dat hij helemaal onder het bloed van de anderen zat, hij getuige is geweest van het overlijden van één van de inzittenden en vervolgens in het ziekenhuis is geconfronteerd met zijn ernstig gewonde beste vriend die later in zijn bijzijn is overleden. Hij is op deze wijze in feite twee keer geconfronteerd met (de ernstige gevolgen van) het ongeval. Voldoende onderbouwd is, dat dit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten PTSS. Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.500,00.
Verdachte is vanaf 11 februari 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van proceskosten. Het gaat hierbij om het opstellen van de schadevergoedingsvordering en inhoudelijke zitting/pleidooi.
Deze kosten zullen gelet op de hoogte van de toegekende schadebedragen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 2 punten en daarmee € 678,00 toewijsbaar.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] (de stiefvader van [slachtoffer 1] ) heeft in verband met het strafbare feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.072,57 aan materiële schade en € 7.500,00 aan smartengeld (schokschade), telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de schokschade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is.
De verdediging heeft betoogd, bij wijze van gebaar naar de nabestaande, de gevorderde bedragen voor materiële schade zoals gevorderd toe te kennen en daarnaast een bedrag van € 1.500 toe te kennen voor immateriële schade dan wel schokschade zoals gevorderd. De rest van de vordering kan dan niet-ontvankelijk worden verklaard nu de behandeling ervan een onevenredige belasting voor het strafproces is. De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren waar het gaat om toekomstige kosten.
De verdediging heeft verzocht de proceskosten niet toe te kennen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten kosten ter vaststelling van de schade en reiskosten niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn (verder) voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 302,57 kan worden toegewezen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van het deel van de vordering dat betrekking heeft op toekomstige kosten eigen risico (2024 en 2025) in verband met psychologische behandelingen (€ 770,-). Deze post is onvoldoende onderbouwd, aangezien het toekomstige kosten betreft waarvan de hoogte op dit moment onvoldoende vaststaat. Onderzoek naar de gegrondheid van deze post levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting toegelicht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij buiten deze strafzaak om reeds een vergoeding van € 20.000,- heeft ontvangen vanwege affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat hij in het mortuarium onverhoeds met het stoffelijk overschot van zijn stiefdochter is geconfronteerd. Gesteld is dat hij daarbij slecht werd voorbereid en onvoldoende werd begeleid. Hij werd geconfronteerd met het verwonde gezicht van [slachtoffer 1] en het met glasscherven bedekte stoffelijk overschot van zijn stiefdochter. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Dit is voldoende onderbouwd. Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Bij het bepalen van de hoogte van het schadebedrag betrekt de rechtbank dat de benadeelde partij reeds een vergoeding voor affectieschade heeft ontvangen. Verder heeft de rechtbank gekeken naar de schadevergoedingsbedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend. Alles overwegend zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.000,00. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Verdachte is vanaf 11 februari 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van proceskosten. Het gaat hierbij om het opstellen van de schadevergoedingsvordering en inhoudelijke zitting/pleidooi.
Deze kosten zullen gelet op de hoogte van de toegekende schadebedragen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 2 punten en daarmee € 678,00 toewijsbaar.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] (de moeder van [slachtoffer 1] ) heeft in verband met het strafbare feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.036,20 aan materiële schade en € 7.500,00 aan smartengeld (schokschade), telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de schokschade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is.
De verdediging heeft betoogd, bij wijze van gebaar naar de nabestaande, de gevorderde bedragen voor materiële schade zoals gevorderd toe te kennen en daarnaast een bedrag van € 1.500 toe te kennen voor immateriële schade dan wel schokschade zoals gevorderd. De rest van de vordering kan dan niet-ontvankelijk worden verklaard nu de behandeling ervan een onevenredige belasting voor het strafproces is.
De verdediging heeft verzocht de proceskosten niet toe te kennen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten kosten ter vaststelling van de schade niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn (verder) voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 266,20 kan worden toegewezen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van het deel van de vordering dat betrekking heeft op toekomstige kosten eigen risico (2024 en 2025) in verband met psychologische behandelingen (€ 770,00). Deze post is onvoldoende onderbouwd, aangezien het toekomstige kosten betreft waarvan de hoogte op dit moment onvoldoende vaststaat. Onderzoek naar de gegrondheid van deze post levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting toegelicht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij buiten deze strafzaak om reeds een vergoeding van € 20.000,00 heeft ontvangen vanwege affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat zij in het mortuarium onverhoeds met het stoffelijk overschot van haar dochter is geconfronteerd. Gesteld is dat zij daarbij slecht werd voorbereid en onvoldoende werd begeleid. Zij werd geconfronteerd met het verwonde gezicht van [slachtoffer 1] en het met glasscherven bedekte stoffelijk overschot van haar dochter. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten PTSS. Dit is voldoende onderbouwd. Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Bij het bepalen van de hoogte van het schadebedrag betrekt de rechtbank dat de benadeelde partij reeds een vergoeding voor affectieschade heeft ontvangen. Verder heeft de rechtbank gekeken naar de schadevergoedingsbedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend. Alles overwegend zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.000,00. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Verdachte is vanaf 11 februari 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van proceskosten. Het gaat hierbij om het opstellen van de schadevergoedingsvordering en inhoudelijke zitting/pleidooi. Ook wordt verzocht om een vergoeding toe te kennen voor het voeren van een gesprek met de officier van justitie.
Deze kosten zullen gelet op de hoogte van de toegekende schadebedragen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 2 punten en daarmee € 678,00 toewijsbaar. Het gesprek met de officier van justitie is geen proceshandeling en komt daarmee niet voor vergoeding in aanmerking.
[benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] (de moeder van [slachtoffer 3] ) heeft in verband met het strafbare feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 304,23 aan materiële schade en € 23.500,00 aan smartengeld (schokschade en affectieschade), telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de schokschade en de affectieschade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is.
De verdediging heeft betoogd, bij wijze van gebaar naar het slachtoffer, de gevorderde bedragen voor materiële schade zoals gevorderd toe te kennen en daarnaast een bedrag van € 1.500 toe te kennen voor immateriële schade (schokschade of affectieschade zoals gevorderd). De rest van de vordering kan dan niet-ontvankelijk worden verklaard nu de behandeling ervan een onevenredige belasting voor het strafproces is.
De verdediging heeft verzocht de proceskosten niet toe te kennen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten kosten ter vaststelling van de schade en de reiskosten niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn (verder) voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 304,23 kan worden toegewezen.
Affectieschade
Hiervoor is reeds overwogen aan welke vereisten een vordering tot affectieschade moet voldoen, wil zij door de rechtbank kunnen worden toegewezen: er moet sprake zijn van een naaste van het slachtoffer, er moet een causaal verband bestaan tussen het misdrijf en het letsel en er moet sprake zijn van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel.
Aan de eerste twee vereisten is voldaan. De benadeelde partij is de moeder van slachtoffer [slachtoffer 3] en daarmee naaste in de zin van de wet. Ook is er een causaal verband tussen het bewezen verklaarde misdrijf en het letsel van het slachtoffer. Onvoldoende onderbouwd is evenwel dat ook aan het derde vereiste is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de geschiedenis van de totstandkoming van de wettelijke regeling omtrent affectieschade wordt ingegaan op de vraag wanneer letsel dusdanig is, dat dit een schadevergoeding aan de naaste rechtvaardigt. Het moet gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin het letsel niet alleen een ommezwaai in het leven van het slachtoffer betekent, maar ook in dat van zijn naasten. Als richtsnoer is een functiestoornis van 70 procent genoemd. Ook kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties van ernstige karakter- en gedragsveranderingen, het verlies van het vermogen tot spreken, ernstige afasie of aantasting van de geheugenfunctie, of letsels die ertoe leiden dat de gekwetste volledig of nagenoeg volledig afhankelijk wordt van intensieve hulp en zorg, waardoor de mogelijkheid van het onderhouden van een privéleven ernstig wordt verstoord. Het vereiste dat het ernstige letsel blijvend moet zijn, betekent dat het vooruitzicht ontbreekt dat de letselgevolgen na verloop van tijd verminderen, althans in die mate dat het letsel niet meer als ernstig valt aan te merken.
De rechtbank overweegt dat de drempel voor het toekennen van affectieschade hoog is. De stukken die ter onderbouwing van de vordering zijn overgelegd zijn onvoldoende om te kunnen beoordelen of die hoge drempel wordt gehaald. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat er bij het primaire slachtoffer (benadeelde partij [slachtoffer 3] ) sprake is van een functiestoornis van 70 procent of meer (in de schade-onderbouwing wordt gesproken over blijvende invaliditeit van de gehele persoon van 15%). Dat er sprake is van een ernstige karakter- of gedragsverandering van [slachtoffer 3] acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd gelet op de stukken die in het dossier zitten. Ook staat in de stukken dat er nog geen sprake is van een medische eindtoestand. Het is daardoor dus ook nog niet duidelijk of er sprake is van blijvend (psychisch) letsel bij [slachtoffer 3] , in de hiervoor bedoelde betekenis.
Nu de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd is, zal de benadeelde partij, voor zover de vordering ziet op vergoeding van affectieschade, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schokschade
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting toegelicht. Uit de overlegde stukken blijkt dat er buiten deze strafzaak nog geen uitkering vanwege immateriële schade heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat zij haar zoon in het ziekenhuis zag, direct na de operatie. Op die manier werd zij onverhoeds geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het ongeluk van haar zoon, het levensbedreigende interne letsel, het grote litteken op zijn buik en het ernstige rugletsel. Daarbij was haar zoon in coma en lag hij aan de slangen. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, zoals blijkt uit de overgelegde stukken. Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Bij het bepalen van de hoogte van het schadebedrag betrekt de rechtbank schadevergoedingsbedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.500,00,00. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Verdachte is vanaf 11 februari 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van proceskosten. Het gaat hierbij om het opstellen van de schadevergoedingsvordering en inhoudelijke zitting/pleidooi. Ook wordt een punt gevraagd voor een gesprek met de officier van justitie.
Deze kosten zullen gelet op de hoogte van de toegekende schadebedragen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 2 punten en daarmee € 542,00 toewijsbaar. Het gesprek met de officier van justitie is geen proceshandeling en komt daarmee niet voor vergoeding in aanmerking.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar;
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen (hierna genoemd) van de volgende bedragen aan materiële schade en smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [slachtoffer 3] € 7.627,79februari 2023
2. [benadeelde 1] € 6.302,57februari 2023
3. [benadeelde 2] € 6.266,20februari 2023
4. [benadeelde 3] € 4.804,23februari 2023
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op:
o [slachtoffer 3]
€ 678,00
o [benadeelde 1]
€ 678,00
o [benadeelde 2]
€ 678,00
o [benadeelde 3]
€ 542,00
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen tot vergoeding van materiële schade/smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 3] € 7.627,79dagen
2. [benadeelde 1] € 6.302,57dagen
3. [benadeelde 2] € 6.266,20dagen
4. [benadeelde 3] € 4.804,23dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.H. Steenweg (voorzitter), mr. J.M. Breimer en mr. T.M.A. Arts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2024.
mr. Steenweg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023065730, gesloten op 6 juli 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 6-10; verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 15 maart 2024; proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer PD-onderzoek, p. 20.
3.Proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer PD-onderzoek, p. 20, 25 en 38.
4.Proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer, p. 47.
5.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 8.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 100.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 108.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 111-112.
9.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 10.
10.Een ander schriftelijk bescheid, te weten een brief van Drs. [huisarts] , huisarts, van 15 april 2023.