3.4.1De bewijsmiddelen
Op 25 januari 2020 omstreeks 0.20 uur hebben twee verbalisanten op de rijksweg A4 bij Den Hoorn Zh (de rechtbank begrijpt: Zuid-Holland), gemeente Midden-Delflandlinks ter hoogte van hectometerpaal 57.3 tijdens een lasersnelheidscontrole geconstateerd dat een personenauto van het merk [auto] met een snelheid van 235 kilometer per uur reed, waar 100 kilometer per uur was toegestaan.Direct hierna hebben de verbalisanten de achtervolging ingezet. Tijdens de achtervolging hebben de verbalisanten het volgende waargenomen.
De [auto] reed continu op rijstrook 1 en had een fors snelheidsverschil met het overige verkeer. Op een gegeven moment naderde de [auto] langzamer rijdend verkeer op de rijbaan en de remlichten van de [auto] gingen vervolgens door een harde remming snel knipperen.
Het interventievoertuig van de verbalisanten reed met een snelheid boven de 200 kilometer per uur en de [auto] kwam niet dichterbij. Eén van de verbalisanten heeft hierop de optische en geluidssignalen en het stoptransparant aangezet. De [auto] liep nog steeds uit, terwijl de verbalisanten reden met een snelheid van 240 kilometer per uur (geijkt 224 kilometer per uur en gecorrigeerd 217 kilometer per uur), waar 100 kilometer per uur was toegestaan. Ter hoogte van de oprit van de [straatnaam] reed meer verkeer en de [auto] moest wederom fors remmen voor langzamer rijdend verkeer. De remlichten gingen wederom snel knipperen. Voorts stuurde de [auto] van rijstrook 1 zonder richting aan te geven in één keer door naar rijstrook 5 en nam hierbij de uitrit naar de [straatnaam] te Rijswijk. Daarna accelereerde de [auto] weer en liep fors uit op het interventievoertuig van de verbalisanten. De [auto] haalde met een snelheidsverschil van minimaal 50 kilometer per uur ten opzichte van het overige verkeer rechts van de blokmarkering vijf of zes voertuigen in. Hierna reed de [auto] door richting de kruising met de [straatnaam] , waar het verkeerslicht voor de [auto] rood licht uitstraalde. Op dat kruispunt naderde ook ander verkeer komende vanuit de richting van Rijswijk en gaande in de richting van Delft. De [auto] remde wederom zeer krachtig en de remlichten van de [auto] gingen weer snel knipperen. Ook brak de achterkant van het voertuig uit. Het verkeer van links reed het kruisingsvlak op en een bestuurder van een auto op het kruisingsvlak deed een noodremming om een aanrijding met de [auto] te voorkomen. De [auto] accelereerde direct weer fors en liep uit op het interventievoertuig van de verbalisanten. De verbalisanten en de [auto] reden inmiddels in de bebouwde kom van Rijswijk, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold.
De [auto] bleef uitlopen en bij de verkeerslichten bij de kruising met de [straatnaam] te Rijswijk negeerde de [auto] zonder snelheid te minderen op die kruising het rode verkeerslicht. De [auto] bleef met 160 kilometer per uur (geijkt 151 kilometer per uur, gecorrigeerd 146 kilometer per uur) uitlopen. Op de boordsnelheidsmeter van het interventievoertuig zag de verbalisant dat de [auto] 180 kilometer per uur (geijkt 169 kilometer per uur, gecorrigeerd 163 kilometer per uur) reed en dat de [auto] nog steeds uitliep. De [auto] negeerde wederom zonder snelheid te verminderen met een geijkte snelheid van boven de 169 kilometer per uur bij de kruising met het [straatnaam] het rode verkeerslicht. Ter hoogte van het [… 2] , waar een duikertje in de weg zit, kwam de [auto] los en de bestuurder verloor hierbij bijna de macht over het stuur. De [auto] reed door naar de kruising van de [straatnaam] te Delft, waar rechts bij het rode verkeerslicht voetgangers en fietsers stonden te wachten. De [auto] sloeg rechtsaf de [straatnaam]
in en daarbij deed een fietser een stap achteruit. De [auto] reed de bocht te hard in en de bestuurder verloor de macht over het stuur. Het voertuig gleed door naar links en kwam met de linker velgen hard tegen de trottoirband. De [auto] accelereerde direct weer en reed door in de richting van de [straatnaam] en sloeg rechtsaf de [straatnaam] op. Hier stopte de [auto] .De bestuurder van de [auto] bleek de verdachte te zijn.
Na nader onderzoek naar de [auto] die door de verdachte werd bestuurd, bleek dat deze auto is voorzien van zogenoemde pulserende remlichten. Deze pulserende remlichten worden geactiveerd bij een noodremming, waarbij het rempedaal zo krachtig wordt ingetrapt dat de boordcomputer van de auto de inschatting maakt dat de verwachte remvertraging door achteropkomende verkeer niet als zodanig kan worden ingeschat.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat hij op 25 januari 2020 met ongeveer 235 kilometer per uur over de snelweg A4 heeft gereden, terwijl 100 kilometer per uur was toegestaan. Toen hij op een gegeven moment zag dat hij werd achtervolgd door de politie, raakte hij in paniek en heeft hij doelbewust geprobeerd te ontkomen aan de politie, waarbij hij heeft gereden met snelheden ver boven de maximum toegestane snelheid. Ook heeft hij verklaard dat het mogelijk is dat hij diverse malen hard heeft geremd, onder andere toen hij een afslag moest nemen. Toen hij de afslag nam, is hij van vier rijstroken gewisseld zonder richting aan te geven en heeft hij diverse auto’s rechts ingehaald. De verdachte heeft voorts verklaard dat het klopt dat hij een aantal malen door rood is gereden en dat hij binnen de bebouwde kom met een snelheid van over de 160 kilometer per uur heeft gereden, waar 50 kilometer per uur was toegestaan. Uiteindelijk is hij in de [straatnaam] gestopt omdat hij zelf ook vond dat zijn rijgedrag gevaarlijk was.
3.4.2Het oordeel van de rechtbank over het primair ten laste gelegde (verkeersgevaarlijk gedrag)
Het primair ten laste gelegde feit is toegesneden op artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). De rechtbank moet in dat verband beoordelen of de verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Artikel 5a WVW 1994 is een nieuwe bepaling, die in werking is getreden op 1 januari 2020. Wat de betekenis is van de in die bepaling opgenomen begrippen, is dan ook nog niet in de rechtspraak uitgemaakt. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van dit feit kijken naar de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5a WVW 1994.
a. De verkeersregels
De verdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden. Daarbij gaat het volgens de officier van justitie om:
- voortdurend met een veel te hoge snelheid rijden en de maximum toegestane snelheid in aanzienlijke mate overschrijden;
- meermalen zeer dicht achter een ander voertuig rijden;
- meermalen door rood licht rijden;
- meermalen gevaarlijk inhalen en rechts inhalen.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte die gedragingen inderdaad heeft verricht, met uitzondering van het meermalen zeer dicht achter een ander voertuig rijden. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisanten en aan hetgeen zij hebben gerelateerd in hun proces-verbaal van bevindingen. De verdachte heeft deze gedragingen ook grotendeels bekend.
De vraag is vervolgens of deze gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW 1994. In dat artikel is een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De gedragingen van de verdachte zijn in voornoemd artikel uitdrukkelijk afzonderlijk vermeld, met uitzondering van de gedragingen “voortdurend rijden met een veel te hoge snelheid” en “rechts inhalen”.
Het “voortdurend met een veel te hoge snelheid rijden” kan echter in samenhang worden bezien met de gedraging “de maximum toegestane snelheid in aanzienlijke mate overschrijden” en is daarom ook aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW 1994.
Met betrekking tot het “rechts inhalen” overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 11, vierde lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bestuurders die zich rechts van een blokmarkering bevinden, bestuurders die zich links van deze markering bevinden, rechts mogen inhalen. Het “rechts inhalen” vond in dit geval plaats ter hoogte van een blokmarkering en is daarom op zichzelf niet in strijd met de verkeersregels. De rechtbank zal de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Wel kan het rechts inhalen van vijf of zes voertuigen met een snelheidsverschil van minimaal 50 kilometer per uur gekwalificeerd worden als “gevaarlijk inhalen”, een gedraging die in artikel 5a WVW 1994 uitdrukkelijk is genoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels.
De tussenconclusie is dan ook dat de verdachte de verkeersregels heeft geschonden door voortdurend met een veel te hoge snelheid te rijden en de maximum toegestane snelheid in aanzienlijke mate te overschrijden, meermalen door rood licht te rijden en door een aantal voertuigen gevaarlijk in te halen.
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels.Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c. Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden, gelet op de verklaring van de verdachte dat hij, nadat hij zag dat de politie hem achtervolgde, doelbewust heeft geprobeerd aan de politie te ontkomen en daarbij diverse verkeersovertredingen heeft begaan. Daarin ligt een bewuste keuze besloten.
Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten volgens de wetgever de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van de verdachte eruit dat hij voortdurend met een veel te hoge snelheid heeft gereden en de maximum toegestane snelheid in aanzienlijke mate heeft overschreden, meermalen door rood licht heeft gereden en een aantal voertuigen gevaarlijk heeft ingehaald. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d. Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag. De verdachte heeft over een lange afstand voortdurend veel te hard gereden en daarbij een aantal keren een rood verkeerslicht genegeerd. Er waren daarbij telkens andere verkeersdeelnemers aanwezig, zoals blijkt uit het proces-verbaal. Deze waren mogelijk niet bedacht op een verkeersdeelnemer die zó hard reed en het rode verkeerslicht negeerde. Door zo hard te rijden en door rood te rijden kan dan ook een zeer gevaarlijke situatie ontstaan. Dat die zeer gevaarlijke situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit de bewijsmiddelen: een voertuig moest een noodstop maken toen de verdachte met veel te hoge snelheid een rood verkeerslicht negeerde en een fietser moest een stap achteruit zetten, toen de verdachte met een veel te hoge snelheid een bocht nam. De rechtbank acht daarom bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
De rechtbank acht daarmee het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.