ECLI:NL:RBOBR:2022:6046

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
01/046407-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 23 december 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 oktober 2020 in Eindhoven een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een motorfiets, reed met een snelheid van circa 131 km/uur binnen de bebouwde kom, waar de maximumsnelheid 50 km/uur was. Dit leidde tot een aanrijding met een motorscooter, bestuurd door een ander, die zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen, maar sprak hem vrij van roekeloosheid omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de verkeersregels in ernstige mate had geschonden. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van het ongeval voor zowel de verdachte als het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.046407.21
Datum uitspraak: 23 december 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] 1996,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 november 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Eindhoven, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets (Yamaha)), daarmee rijdende over de weg, de Dr. Berlagelaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de dr. Berlagelaan (komende uit de richting van de Barrierweg en gaande in de richting van de kruising met de Hendrik Staetslaan) gereden met een snelheid van (circa) 131 km/uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/uur, en bij het naderen van en/of ter hoogte van het kruisingsvlak met de de Hendrik Staetslaan zijn snelheid niet zodanig geminderd en/of geregeld en/of zijn voertuig niet (steeds) voldoende onder controle gehad en/of gehouden dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg en/of de kruising kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor verdachte met zijn motorfiets tegen een overstekende en/of voor hem van rechts komende motorscooter (Piaggio) is gebotst/gereden
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een klapvoet (voetheffersparese),
- een of meerdere klauwtenen,
- een of meerdere sensibiliteitsstoornissen in diens (linker)voet,
- een of meerdere kaakfracturen en/of
- blijvend letsel aan diens linkerpols en/of heup,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerdwet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Eindhoven als (beginnend) bestuurder van een voertuig (motorfiets (Yamaha)), daarmee rijdende op de weg, de Dr. Berlagelaan, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door (op de dr. Berlagelaan) te rijden met een snelheid van (circa) 131 km/uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/uur, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als (beginnend) bestuurder van een voertuig (motorfiets (Yamaha)), daarmee
rijdende op de weg, de dr. Berlagelaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immmers heeft verdachte rijdende over de dr. Berlagelaan (komende uit de richting van de Barrierweg en gaande in de richting van de kruising met de Hendrik Staetslaan) gereden met een snelheid van (circa) 131 km/uur, althans met een (veel)hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/uur, en bij het naderen van en/of ter hoogte van het kruisingsvlak met de de Hendrik
Staetslaan zijn snelheid niet zodanig geminderd en/of geregeld en/of zijn voertuig niet (steeds) voldoende onder controle gehad en/of gehouden dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg en/of de kruising kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor verdachte met zijn motorfiets tegen een overstekende en/of voor hem van rechts komende motorscooter (Piaggio) is gebotst/gereden;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

De formele voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing

Inleiding
Op 11 oktober 2020 heeft in Eindhoven omstreeks 12:30 uur op het kruisingsvlak van de Dr. Berlagelaan met de Hendrik Staetslaan een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een door verdachte bestuurde motorfiets (Yamaha) en een door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) bestuurde motorscooter (Piaggio). Beide personen hebben bij dit ongeval ernstig letsel opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Wat de mate van schuld betreft heeft de officier van justitie zich, met verwijzing naar artikel 175 tweede lid jo. artikel 5a eerste lid Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), op het standpunt gesteld dat vanwege de veel te hoge snelheid waarmee verdachte heeft gereden sprake is van roekeloosheid.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair, het subsidiair en het meer subsidiair ten laste gelegde.
Voor wat betreft het primair ten laste gelegde is aangevoerd, dat verdachte wel degelijk heeft geremd en dus niet met een snelheid van 120 tot 131 km/uur tegen [slachtoffer] is gebotst. Daarmee wordt betwist dat verdachte de laatste 44.09 meter zo hard heeft gereden als uit het VOA rapport blijkt en kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag op het moment van het ongeluk. Verder is ook geen sprake van andere gedragingen die maken dat verdachte een verwijt gemaakt kan worden. Verdachte reed op een voorrangsweg en mocht er in beginsel op vertrouwen dat hij voorrang zou krijgen. [slachtoffer] is niet gestopt en het kruispunt opgereden zonder verdachte voorrang te verlenen. Door zo te handelen heeft [slachtoffer] plotseling en op voor verdachte geenszins te verwachten wijze gehandeld. Verdachte valt hier geen verwijt te maken en dient dus te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van schuld aan het ontstaan van het verkeersongeval.
Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde is aangevoerd dat verdachte een enkele verkeersfout heeft gemaakt door over een stuk van een voorrangsweg te hard te rijden. Deze verkeersfout is onvoldoende voor een veroordeling voor artikel 5a WVW, omdat hieruit niet blijkt dat de verkeersregels in ernstige mate zijn overtreden.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging met verwijzing naar ECLI:NL:HR:2015:215 aangevoerd dat verdachte erop mocht vertrouwen dat hem voorrang zou worden verleend.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in hiervoor bedoelde zin.
Bewijsmiddelen
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn vanwege de leesbaarheid van dit vonnis opgenomen in een bij dit vonnis gevoegde en daarvan deel uitmakende bewijsbijlage.
Snelheid
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte over de Dr. Berlagelaan heeft gereden met een snelheid van circa 131 km/uur, zijnde meer dan het dubbele van de toegestane maximumsnelheid van 50 km/uur en dat bij het naderen van het kruisingsvlak met de Hendrik Staetslaan zijn snelheid niet zodanig heeft geminderd dat hij - kortgezegd - zijn voertuig tijdig kon stoppen.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte kort voor het ongeval heeft geremd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank geenszins gebleken. In dat kader merkt de rechtbank op dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij, toen hij hem (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) langzaam zag aankomen, hij zijn snelheid iets heeft verhoogd en dat hij toen ineens de weg op reed. Verdachte zou naar eigen zegen niet hebben geprobeerd uit te wijken, omdat daar geen tijd meer voor was. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat deze verklaring niet juist is en hij juist vol heeft geremd. Deze latere verklaring van verdachte is echter in strijd met zijn eerste verklaring en wordt bovendien niet ondersteund door overige informatie uit het dossier. Zo verklaren bijvoorbeeld de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die verdachte aan zagen komen rijden, niet over een remactie van verdachte. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank de latere verklaring van verdachte dan ook niet geloofwaardig.
In aanvulling daarop merkt de rechtbank nog het volgende op. Tussen de plek waar verdachte met circa 131 km/uur (zijnde 36,4 meter per seconde) uit beeld van de camera verdwijnt en het botspunt zit slechts 44,09 meter. Zelfs al zou verdachte - zoals door de verdediging is aangevoerd - direct na het uit beeld verdwijnen zijn begonnen met remmen en de laatste 44,09 meter dus een lagere snelheid hebben gehad dan circa 131 km/uur, dan nog was de beginsnelheid van verdachte zodanig hoog dat een forse botsing binnen een fractie van seconden zou plaatsvinden.
. Dat de snelheid van verdachte direct voorafgaand en tijdens de botsing hoe dan ook erg hoog is geweest wordt overigens ook bevestigd door hetgeen getuigen [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] verklaren, de schade van de betrokken voertuigen en de vaststelling dat verdachte en [slachtoffer] na de botsing ruim 25 meter verderop terecht zijn gekomen.
Naast het feit dat verdachte feitelijk gezien veel te hard heeft gereden, was de door verdachte gereden snelheid gelet op de situatie ter plaatse ook volstrekt niet passend om veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen. Op het moment dat verdachte met een snelheid van rond de 131 km/uur reed bevond hij zich namelijk letterlijk binnen de bebouwde kom van Eindhoven. Het was midden op de dag, een moment waarop er doorgaans, veel andere en ook meer kwetsbare, weggebruikers op de weg aanwezig zijn. Daarnaast bevat de betreffende weg, de Dr. Berlagelaan, veel zijwegen en kruisingen die onder andere toegang geven tot woonwijken. Er staan bomen, geparkeerde auto’s en huizen langs de Dr. Berlagelaan die het zicht aan verkeersdeelnemers (kunnen) ontnemen. Verder loopt er een fietspad parallel aan deze weg en zijn er voetgangersoversteekplaatsen op de kruising met de Hendrik Staetslaan waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Hierdoor betrof het geen kruising die voor eenieder even overzichtelijk was.
Verdachte was ook bekend met de weg en dus met de situatie ter plaatse. Dit heeft er echter niet toe geleid dat verdachte zijn snelheid heeft aangepast.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard [slachtoffer] voorafgaand het ongeval te hebben waargenomen. Hij kon de kruising overzien en het uitzicht was voor hem vrij en onbelemmerd. Verdachte was zich er dus van bewust dat er daadwerkelijk andere verkeersdeelnemers aanwezig waren.
Gelet op het bovenstaande had verdachte zich er rekenschap van moeten geven dat hij voor zijn medeweggebruikers een zeer gevaarlijke situatie creëerde. Door met een snelheid van rond de 131 km/uur te rijden nam verdachte een groot risico dat ofwel hij een andere weggebruiker niet tijdig zou kunnen opmerken ofwel hijzelf niet tijdig zou worden opgemerkt. Dit risico heeft zich ook verwezenlijkt nu [slachtoffer] , die in principe voorrang aan verdachte moest verlenen, door de hoge snelheid van verdachte niet tijdig op de situatie heeft kunnen anticiperen. Immers, indien verdachte zich had gehouden aan de maximale snelheid, dan had [slachtoffer] langer de tijd gehad om verdachte waar te nemen en hem voorrang te verlenen.
Met een snelheid van circa 131 km/u was het voor verdachte en [slachtoffer] niet alleen minder goed mogelijk te anticiperen op gebeurtenissen in het verkeer, ook neemt de kans op een ongeval met zeer ernstige gevolgen toe bij een dergelijke, zeer grove snelheidsoverschrijding.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem kan worden toegerekend.
Mate van schuld
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 WVW, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Schuld is hier ten laste gelegd als roekeloosheid, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
Bij het bepalen van de mate van schuld dient de rechtbank, gezien het standpunt van de officier van justitie, allereerst de vraag te beantwoorden of sprake is van schuld in de vorm van roekeloosheid. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever met ingang van 1 januari 2020 het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden.
Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW.
In artikel 5a WVW 1994 staat: “het is een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.”. De rechtbank moet dus beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
a. a) De verkeersregels
De verdachte heeft de maximumsnelheid (fors) overschreden. Daarmee is sprake van schending van een verkeersregel. Dit verkeersgedrag wordt als zodanig ook genoemd in artikel 5a lid 1 sub g WVW.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
De memorie van toelichting geeft op verschillende plekken voorbeelden van verkeersgedrag waaraan moet worden gedacht: “wanneer een verdachte tijdens het rijden zijn mobiele
telefoon vasthoudt, de maximumsnelheid aanzienlijk overschrijdt, rode lichten negeert en zich op de verkeerde weghelft begeeft, terwijl zeer goed voorstelbaar was dat een (dodelijk) ongeval kon plaatsvinden”; “wanneer een automobilist onder invloed van ruim boven de toegestane hoeveelheid alcohol slingerend over de weg rijdt met een ruime overschrijding van de maximumsnelheid en daarbij onvoldoende rechts houdt”; “het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan”. [1]
Uit deze voorbeelden wordt duidelijk dat het in beginsel om meerdere gedragingen moet gaan waardoor meerdere verkeersregels ernstig zijn geschonden terwijl daarvan levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte in elk geval enkele seconden binnen het camerabeeld van 54,39 meter circa 131 km/u heeft gereden waar maximaal 50 km/u was toegestaan. Hoewel dat op zichzelf een ernstige overschrijding is, kan de rechtbank – bij gebreke van nadere informatie daarover – niet vaststellen dat verdachte een dergelijk hoge snelheid over een lange afstand of tijd heeft gereden. Ook is niet gebleken van overtreding van andere verkeersregels of ander (bijkomstig) verkeersgevaarlijk gedrag tijdens of voorafgaand aan het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden vastgesteld dat sprake is van schending van verkeersregels in ernstige mate. Gelet op deze conclusie zal verdere bespreking van de hierboven genoemde bestanddelen onder c en d achterwege blijven.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van gedrag dat voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a eerste lid WVW, kan middels de koppelbepaling van artikel 175 tweede lid WVW niet tot een bewezenverklaring van roekeloosheid worden gekomen. De rechtbank is van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW.
Wel is de rechtbank van oordeel dat met het rijden van meer dan de dubbele toegestane snelheid afgezet tegen de feitelijke situatie ter plaatse waarmee verdachte ook bekend was, sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag zoals onder primair impliciet meer subsidiair ten laste gelegd.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt aan de hand van de medische informatie uit het dossier vast dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval een klapvoet (voetheffersparese), klauwtenen, sensibiliteitsstoornissen in zijn linkervoet en letsel aan zijn pols en heup heeft opgelopen.
Hoewel er in de medische informatie aanwijzingen zijn te vinden van kaakletsel, is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk dat sprake is van een of meerdere kaakfracturen. De rechtbank zal daarom partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging
[slachtoffer] is een paar uur na het ongeval geopereerd en heeft ten gevolge van het ongeval geruime tijd in het ziekenhuis moeten verblijven. Hij zal de rest van zijn leven medicatie moeten slikken vanwege het verwijderen van zijn milt. Ter terechtzitting is gebleken dat hij inmiddels volledig arbeidsongeschikt is verklaard. Uit het namens het slachtoffer op de zitting uitgeoefende spreekrecht volgt dat het slachtoffer ruim twee jaren na het ongeval nog altijd kampt met (pijn)klachten.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het opgelopen letsel door het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr oplevert.
Eigen schuld
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij vindt dat [slachtoffer] (ook) fout is omdat hij verdachte geen voorrang heeft verleend.
De rechtbank deelt die visie niet en zal daar bij de beoordeling van deze zaak dan ook geen rekening mee houden. Los van het feit dat eventuele medeschuld aan de zijde van het slachtoffer schuld aan de zijde van de verdachte in beginsel niet opheft, [2] mocht verdachte rijdende over een voorrangsweg er niet zondermeer op vertrouwen dat het verkeer dat deze voorrangsweg kruist, voor hem de doorgang vrijlaat of tijdig vrij maakt. [3] [slachtoffer] hoefde er immers niet op te rekenen dat verdachte binnen de bebouwde kom met een dergelijke hoge snelheid voorbij zou rijden. Het feit dat verdachte [slachtoffer] de kruising langzaam heeft zien naderen had hem voorts juist tot grotere voorzichtigheid moeten nopen.
Beginnend bestuurder
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij als beginnend bestuurder heeft deelgenomen aan het verkeer. Verdachte heeft bij de politie verklaard sinds 2013 in het bezit te zijn van een rijbewijs en vanaf 17 december 2019 te beschikken over een motorrijbewijs (zware categorie).
Afhankelijk van de leeftijd ten tijde van het behalen van het rijbewijs en de categorie waarvoor het rijbewijs is behaald, geldt een periode van 5 of 7 jaren als beginnend bestuurder. Deze periode geldt eenmalig. Door het later behalen van een rijbewijs van een andere categorie wordt iemand niet opnieuw beginnend bestuurder.
Uit het dossier leidt de rechtbank af, dat aan verdachte op 17 december 2019 een rijbewijs is afgegeven voor de categorieën A, A1, A2, AM, B en BE.
De rechtbank acht het gelet op deze veelheid aan categorieën (waaronder die voor een zware motorfiets), die bovendien niet allemaal gelijktijdig behaald kunnen zijn, niet aannemelijk dat dit een rijbewijs van eerste afgifte betreft.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van verdachte dat hij sinds 2013 een rijbewijs heeft. Daarvan uitgaande was verdachte ten tijde van het strafbare feit geen beginnend bestuurder en, zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van de in het primair ten laste gelegde zinssnede “beginnend” bestuurder.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 oktober 2020 te Eindhoven, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets (Yamaha)), daarmee rijdende over de weg, de Dr. Berlagelaan,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de dr. Berlagelaan (komende uit de richting van de Barrierweg en gaande in de richting van de kruising met de Hendrik Staetslaan) gereden met een snelheid van (circa) 131 km/uur, met een veel hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/uur, en bij het naderen van van het kruisingsvlak met de Hendrik Staetslaan zijn snelheid niet zodanig geminderd dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde voertuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg en de kruising kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor verdachte met zijn motorfiets tegen een overstekende en voor hem van rechts komende motorscooter (Piaggio) is gebotst/gereden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een klapvoet (voetheffersparese),
- meerdere klauwtenen,
- sensibiliteitsstoornissen in diens linkervoet,
- letsel aan diens pols en heup,

werd toegebracht.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 200 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motortuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
In geval van bewezenverklaring heeft de verdediging verzocht geen onvoorwaardelijke straf op te leggen. De belangrijkste reden hiervoor zijn het tijdsverloop, de gevolgen van het ongeval voor verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag op 11 oktober 2020 een zeer ernstig verkeersongeval in de bebouwde kom van Eindhoven veroorzaakt. Verdachte heeft de maximumsnelheid zeer fors overschreden. Hij is rijdende op een voorrangsweg met veel te hoge snelheid een kruising opgereden en heeft een overstekende motorscooter aangereden.
Door zijn gedrag in het verkeer heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Zijn gedrag heeft tot een ongeval geleid, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft diep en onherstelbaar leed toegebracht aan [slachtoffer] en ingrijpende veranderingen aangericht in zijn leven. Op de zitting is namens [slachtoffer] indringend en treffend verwoord dat het ongeval een grote impact heeft gehad, zowel psychisch als lichamelijk, voor hem en zijn omgeving.
Gelet op de ernst en de gevolgen van de bewezenverklaarde feit en de verwijtbare omstandigheden waaronder de feit heeft plaatsgevonden, is een straf zonder meer gerechtvaardigd.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten voor strafoplegging. Deze oriëntatiepunten nemen in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg door een aanmerkelijke verkeersfout tot uitgangspunt een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende 6 maanden.
De rechtbank houdt in er het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte zelf ook ernstig is getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit in die zin
dat hij bij het ongeval zelf ook ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat hij tot op heden zijn werkzaamheden niet volledig heeft kunnen hervatten.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een taakstraf voor de duur van 120 uren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op aard en ernst van het feit, tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen moet volgen. Hiermee wordt beoogd verdachte in te scherpen dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor hemzelf en andere verkeersdeelnemers. De rechtbank acht in beginsel een ontzegging van de bevoegdheid voor de duur van 6 maanden passend en geboden.
Vanwege het feit dat verdachte door het opgelopen letsel lange tijd geen motorijtuig heeft kunnen besturen, de lange tijd die is verstreken sedert het ongeval en nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, zal de rechtbank deze ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal bij deze voorwaardelijke bijkomende straf een proeftijd vaststellen van twee jaar en daaraan koppelen de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank legt hiermee een lichtere straf op dan door de officier van justitie gevorderd. Dit heeft te maken met het feit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van roekeloosheid.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wetboek van Strafrecht
6, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en bijkomende straf:
- een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en A.I. Sarantoudis, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2022.

Voetnoten

1.Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid verkeersdelicten, Kamerstukken II, 2018/19, 35086, 3, p. 6, 8, 11 en 12.
2.Hof 's-Hertogenbosch 29-10-2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:AN8706
3.HR 25 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6452.