ECLI:NL:RBNNE:2023:1715

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
18.313275.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 15-jarige verdachte voor roekeloos rijden en veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 15-jarige verdachte die verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk verkeersongeval op 13 februari 2022 in Assen. De verdachte, die zonder rijbewijs reed, veroorzaakte het ongeval door roekeloos rijgedrag, waarbij hij met een snelheid tussen de 90 en 105 km/u reed op een weg waar de maximumsnelheid 70 km/u was toegestaan. Het ongeval resulteerde in de dood van een inzittende, genaamd [slachtoffer], die op dat moment 19 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate had geschonden en dat zijn gedrag roekeloos was, wat leidde tot de fatale afloop. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder de snelheid van de auto en de omstandigheden van het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. Daarnaast werd hem een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden, die ook een schadevergoeding vorderden. De vordering tot schadevergoeding werd toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 31.658,90 aan de vader van het slachtoffer, [naam 3].

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.313275.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 april 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 13 februari 2022 te Assen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Europaweg-Noord, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, te weten:
  • het rijden van een motorrijtuig (een personenauto) zonder dat aan hem door dedaartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig (personenauto) behoorde en/of
  • ( vervolgens) het meermalen zijn snelheid niet zo regelen dat hij zijn voertuig tot stilstand konbrengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
  • ( vervolgens) het rechts, althans gevaarlijk, inhalen van een personenauto en/of
  • ( vervolgens) rijden met een snelheid van tenminste 90 km/u, terwijl de maximumsnelheid van 70 km/u gold en/of
  • ( vervolgens) het in strijd met artikel 78 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 deverplichte rijrichting op het voorsorteervak voor linksaf niet te volgen en/of als gevolg waarvan de door hem, verdachte, bestuurde personenauto in botsing is gekomen met een verhoogde middengeleider, waarna de personenauto in botsing is gekomen met meerdere (drie) bomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2022 te Assen als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Europaweg-Noord, te weten:
  • het rijden van een motorrijtuig (een personenauto) zonder dat aan hem door de daartoe bevoegdeautoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig (personenauto) behoorde en/of
  • ( vervolgens) het meermalen zijn snelheid niet zo regelen dat hij zijn voertuig tot stilstand konbrengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
  • ( vervolgens) het rechts, althans gevaarlijk, inhalen van een personenauto en/of
  • ( vervolgens) rijden met een snelheid van tenminste 90 km/u, terwijl de maximumsnelheid van 70 km/u gold en/of
  • ( vervolgens) het in strijd met artikel 78 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 deverplichte rijrichting op het voorsorteervak voor linksaf niet te volgen en/of als gevolg waarvan de door hem, verdachte, bestuurde personenauto in botsing is gekomen met een verhoogde middengeleider, waarna de personenauto in botsing is gekomen met meerdere (drie) bomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd, met dien verstande dat sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Primair voert de raadsman hiertoe aan dat verdachte ontkent op het moment van het ongeval de bestuurder van de auto te zijn geweest. Subsidiair voert de raadsman aan dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Dit nu slechts de hoge snelheid die kennelijk werd gereden en het door onbekende oorzaak rechtdoor rijden van de ongevalsauto kunnen worden aangemerkt als gedragingen die het causaal verband vormen met het verkeersongeval. Deze gedragingen kunnen niet de conclusie dragen dat de bestuurder de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, dat hij dat met enige vorm van schuld heeft gedaan en dat daardoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Van roekeloosheid of een (zeer) aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid was geen sprake.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 13 april 2023 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Het klopt dat ik op 13 februari 2022 auto heb gereden op het moment dat [naam 1] bij ons in de auto zat. Ik heb toen harder gereden dan toegestaan. Nadat we [naam 1] hadden afgezet zouden we naar de McDonalds in Assen gaan. Nadat we zijn weggereden hebben [slachtoffer] en ik niet meer van plaats gewisseld. Onderweg naar de McDonalds is het ongeluk gebeurd. Na het ongeluk heb ik bij [naam 2] in de auto gezeten en mijn vader gebeld.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 4 juli
2022, opgenomen op pagina 53 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2022038947 d.d. 20 juli 2022, inhoudend als relateringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 13 februari 2022 hebben wij nader onderzoek ingesteld naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaats vond op de Europaweg Noord, gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Assen. Het tijdstip van de aanrijding was circa 20:45 uur.
De bestuurder reed met het voertuig, merk Peugeot, over de rijbaan van de Europaweg Noord, komende uit de richting van de Europaweg West, en gaande in de richting van de Europaweg Oost. Ter hoogte van de afslag naar de Esakkerweg reed de bestuurder met het voertuig over het voorsorteervak bestemd voor verkeer linksaf. Door onbekende oorzaak reed de bestuurder met het voertuig rechtdoor, de verhoogde middengeleider op. Hierna kwam het voertuig in de middenberm terecht, tekende een rolspoor af en botste met de linker voorzijde tegen een boom. Hierbij ontstond schade aan zowel de boom als aan de linker voorzijde van het voertuig. Vervolgens botste het voertuig met de rechter zijde tegen een tweede boom. Hierbij brak het rechter voorwiel met een deel van de ophanging van het voertuig af. Het rechter voorwiel en bijbehorende ophanging kwam hierdoor op het wegdek terecht. Het rechter voorscherm en de rechter voordeur werden naar binnen ontzet. Tevens werd de rechter A-stijl naar binnen gedrukt en kwam het dak, met name aan de rechter voorzijde, naar binnen. Als gevolg van deze forse impact kreeg het voertuig een heftige rotatie waarbij het voertuig met de achterzijde rechtsom draaide (met de wijzers van de klok). Tijdens deze draaiing en verplaatsing botste het voertuig met de linker achterzijde tegen een derde boom. Het voertuig kwam hierna op zijn dak te liggen en gleed nog enkele meters door om vervolgens, gezien zijn rijrichting, in de linker berm tot stilstand te komen. Het voertuig lag hier met de voorzijde in de richting van de Europaweg Noord in zijn eindpositie. Als gevolg van dit ongeval is een van de inzittenden op het wegdek terecht gekomen en ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. Een tweede inzittende raakte lichtgewond.
Het voertuig verkeerde in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Peugeot.
Wij verbalisanten troffen een witte schoen, merk Nike, type Air, vastgeklemd in de voetenruimte van de passagiersstoel. Deze schoen zat klem tussen de middenconsole en de door de aanrijding vervormde bodemplaat. Tevens zagen wij dat het overleden slachtoffer geen schoenen aan had.
Gezien de vervorming van het voertuig aan de rechterzijde het grootst is, is het zeer aannemelijk dat het overleden slachtoffer op de passagiersstoel had gezeten ten tijde van het ongeval. Dit mede omdat de tweede inzittende slechts licht letsel had. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de persoon welke op de passagiersstoel had gezeten, licht letsel had. Het rechter voorportier was immers fors naar binnen ontzet, en het dak was ter hoogte van de passagiersstoel naar binnen gedrukt.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Snelheid & Impactanalyse d.d. 22 juni2022, opgenomen op pagina 87a e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relateringen van verbalisant [verbalisant 3] , operationeel specialist A forensische opsporing (gespecialiseerd in snelheid en impactanalyse):
Vraagstelling: Onderzoek naar de gereden snelheid van betrokkenvoertuig, de Peugeot 207 voorzien van het kenteken [kenteken] .
Conclusie: Botssnelheid bij de 2e boom van de Peugeot lag mogelijk tussen de 90 en 105 km/u.
4.
Een ander schriftelijk bescheid, te weten een schouwverslag, als los document gevoegd bijvoornoemd dossier, d.d. 14 februari 2022 opgemaakt door drs. H. Snijders, forensisch geneeskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Cliënt: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] -2003.
Datum/tijd schouw: 13-02-2022, 21:50 uur.
Plaats van overlijden: Openbare weg, te Assen.
Schatting hoelang dood: 1 uur.
Evaluatie: Inzittende [de rechtbank begrijpt: bovengenoemde cliënt, [slachtoffer] was inzittende] van auto die over de kop is gevlogen en daarvoor 3 bomen ramde. Is uit de auto geslingerd en had al bij aankomst een hartstilstand. Had beiderzijds een haemathorax en een nekfractuur en andere letsels.
Conclusie: onnatuurlijk overlijden ten gevolge van een auto-ongeval.
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 april 2022,opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relateringen van verbalisant [verbalisant 4]:
Op 29 maart 2022 contact opgenomen met [naam 3] , vader van het dodelijke slachtoffer [slachtoffer] , dit omdat er een tweetal schoenen in het wrak van de verongelukte Peugeot 207 met kenteken [kenteken] zijn aangetroffen. In het wrak is, aan de bijrijderskant en vast geklemd linksonder het dashboardkastje een linkerschoen aangetroffen. De rechterschoen lag achter in het wrak, voor de achterbank en achter de bestuurdersstoel. Beide schoenen zijn wit van kleur en van het merk Nike, maat 41.
Verdachte [verdachte] is na het ongeval vervoerd naar het UMC te Groningen.
Daar zijn de door hem gedragen schoenen in beslag genomen.
Aan vader [slachtoffer] gevraagd of de witte Nike schoenen van zijn zoon [slachtoffer] waren. Vader [naam 3] vertelde dat hij wist dat [slachtoffer] witte Nike sportschoenen had.
Op 4 april 2022 ontving ik, verbalisant, via een emailbericht van vader [naam 3] het navolgende bericht:
[naam 4] , de vriendin van [slachtoffer] , geeft aan dat de witte Nike schoenen van [slachtoffer] zijn.

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 juni 2022, opgenomen op pagina 239 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 1] :

Op 13 februari 2022, om 20.11 uur, heb ik [slachtoffer] en [verdachte] ontmoet bij de Caro van Eyckrotonde in Assen. Ik ben achterin gaan zitten en [slachtoffer] is achter het stuur gestapt en is gaan rijden. We zijn een beetje gaan rondrijden. In de buurt van de Rondgang, het winkelcentrum, is [slachtoffer] gestopt. [slachtoffer] en [verdachte] zijn allebei uitgestapt en daar zijn ze van plek gewisseld. [verdachte] is vanaf dat punt verder gaan rijden. [verdachte] is als bestuurder naar het tankstation gereden, heeft getankt en reed daarna weer als bestuurder terug naar de wijk Kloosterveen. De rijstijl van [verdachte] was heftig. Het was vooral stoer doen en indruk maken. Hij reed wel heel erg hard. Hard door de bocht heen. Ik werd echt wel bang hiervan. Ik heb zelfs nog geschreeuwd: " [verdachte] , ga zachter, zachter!" en "Ik wil nog niet dood, ik wil geen ongeluk!", of woorden van gelijke strekking. Vooral vanaf het tankstation terug naar Kloosterveen reed [verdachte] echt heel erg hard. Vanaf de rondweg is [verdachte] linksaf de Maria Montessoriweg opgereden. Op dat moment reed er al een auto voor ons. Deze auto reed de normale snelheid. [verdachte] wilde deze auto inhalen, maar dat is daar niet echt mogelijk. Verderop, in de laatste bocht, vlak voor de Caro van Eyckrotonde kon [verdachte] deze auto inhalen en deed dit ook. Hij heeft toen echt met een hoge snelheid ingehaald. Ik ben bij de Caro van Eyckrotonde uit de auto gestapt. [verdachte] heeft eerst de hele rotonde gereden en toen hebben ze mij afgezet. Nadat ze mij afgezet hadden zijn ze direct weggereden. [verdachte] was op dat moment nog steeds de bestuurder. Ik weet zeker dat er niet gewisseld is van bestuurder toen ik was uitgestapt. Ze zijn niet uitgestapt ofzo. Ze zijn direct weggereden. Ik hoorde nog dat ze met piepende banden wegreden. In de tijd dat ze daar stonden hebben ze niet kunnen wisselen. [verdachte] heeft hele lange krullen. Echt een volle bos krullen. [slachtoffer] had kortere, stevigere krullen, maar niet zo vol en zo lang als de krullen van [verdachte] .
U houdt mij voor dat verdachte heeft verklaard dat hij mij heeft afgezet aan de Hildegard van Bingenweg, een rotonde verderop. Hij moet zich vergist hebben. Het was de rotonde die ik net noemde. Dat is ook veel logischer, want daar is de bushalte en dat is ook vlakbij de woning van [naam 5] . Bij die andere rotonde is geen bushalte.

7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 februari 2022, opgenomen op pagina 207 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 2] :

Op 13 februari 2022 reed ik samen met mijn vriendin [naam 6] in een grijze Fiat 500. Ik zat achter het stuur. Vanaf Kloosterveen reden we over een weg de wijk uit. Op een gegeven moment kwam een auto vanaf de Montessoriweg. Daar zit een grote rotonde. Ik zag een grijze Peugeot rijden op de rotonde. Dat ging met piepende banden. Dit was net na 20:30 uur. We reden op een gegeven moment op de Montessori weg. Ik zag dat die Peugeot op een gegeven moment bij een bushalte stopte. Dit zag ik in mijn achteruitkijkspiegel. De auto is daar even gestopt. Op de Montessori weg reed deze Peugeot weer heel dicht achter mij, hij begon als het ware te drukken door dicht achter mij te gaan rijden. Even verder kwamen we bij een bruggetje, op die brug werd ik door die Peugeot rechts ingehaald. Dit gebeurde via het voorsorteervak voor rechtsaf. Ik reed op dat moment op het vak voor linksaf. Bij de verkeerslichten zag ik dat de bestuurder van de Peugeot zijn auto naar links stuurde. Ik zag dat de bestuurder voor mij ging staan. Door de ramen van de auto zag ik dat de bestuurder van de grijze Peugeot een dikke bos krullen boven op zijn hoofd had. Ik zag dat deze bos krullen boven de hoofdsteun uit kwam. Deze bestuurder zat aan de linker zijde van de auto en achter het stuur. Het verkeerslicht stond op dat moment op rood, we hebben daar ongeveer 20 seconden stil gestaan. Ik kon daar goed zien dat de bestuurder een dikke bos krullen had.
Op een gegeven moment werd het licht groen, we reden toen linksaf de Europaweg op. De grijze Peugeot reed met hoge snelheid weg. Nog voor de volgende verkeerslichten werd ik via de linker baan ingehaald door een rode Alfa Romeo. Ik zag dat de beide auto's van mij af reden. Bij de stoplichten zag ik dat beide auto's op dezelfde rijbaan reden. Volgens mij reed de grijze Peugeot voorop en reed de rode Alfa er achteraan. Op een gegeven moment reden ze op een lijn, ik bedoel daarmee dat ze ongeveer naast elkaar reden, het verkeerslicht van die kruising was toen groen, ik zag dat beide auto's door reden. Dit ging met hoge snelheid. In ieder geval met een veel hogere snelheid dan die van mij. Ik reed op dat moment ongeveer 70 km/h. Dat is ook de snelheid die je daar mag rijden. De beide auto's verdwenen uit het zicht.
Ik ben toen verder gereden over de Europaweg. Op een gegeven moment komen we door een lange bocht, na deze bocht zag ik een auto op de kop liggen en dacht meteen dat het de grijze Peugeot was. Ook zag ik dat er een jongen voor de Peugeot lag. De Peugeot lag in de berm aan de linkerkant van de weg en de jongen lag half op de rijbaan en half in de berm.
Op een gegeven moment zag ik die jongen met de bos krullen lopen. Dit was net nadat ik was gestopt. Ik zag dat zijn hoofd en handen onder het bloed zaten. Ik heb toen tegen [naam 6] gezegd: "Dat is die jongen die reed", ik herkende hem als bestuurder van de grijze Peugeot, dit weet ik zeker omdat ik zijn grote bos krullen meteen herkende. Ik heb de jongen aangesproken en tegen hem gezegd dat hij in mijn auto moest gaan zitten. De jongen is toen op de bestuurdersstoel gaan zitten. De jongen gaf aan dat hij last van zijn rug en benen had, hij heeft toen even in de auto gezeten. Hij heeft toen met mijn telefoon zijn vader gebeld.
Op een gegeven moment zei ik tegen de jongen: "Jij reed toch, jij zat toch achter het stuur". Ik hoorde dat die jongen toen zei: "Dit mag je niet vertellen". Ik begreep dit niet en vond dit gek. Ik ben er van overtuigd dat deze jongen reed.

8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 februari 2022, opgenomen op pagina 214 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 6] :

Op 13 februari 2022 was ik samen met mijn vriendin [naam 2] . We zijn vanaf Kloosterveen naar de Europaweg gereden. [naam 2] reed op dat moment. Dit was ongeveer om 20.30 uur. We reden richting de Montessoriweg in Kloosterveen. Deze weg komt uit op de Europaweg. Daar viel het op dat een auto heel dicht achter ons reed. Dit was een donker grijze auto. We kwamen bij een verkeerslicht waar je links en rechtsaf kunt. De donker grijze auto reed vlak achter ons. Kort voor de stoplichten is een mini rotonde en na die rotonde haalde de donker grijze auto ons in en ging voor ons staan op het vak voor linksaf. Ik zag door de ramen van de auto heen dat het haar van de bestuurder boven de hoofdsteun uitstak, ik zag dat hij een dikke bos krullen boven op zijn hoofd had, deze staken boven de hoofdsteun uit. De jongen was een getinte jongen en ik dacht toen dat die jongen een jaar of 17 was.
Na de verkeerslichten gingen we linksaf de Europaweg op, die donker grijze auto was al een stuk voor ons uit. Ik zag dat de donker grijze auto door het groene licht van de volgende verkeerslichten reed. Op de Europaweg, voor deze verkeerslichten werden we ingehaald door een rode Alfa Romeo. De beide auto's reden beide met hoge snelheid. Ik kon op een gegeven moment de beide auto's niet meer zien. Na nog een verkeerslicht en een rotonde komen we in een lange bocht naar rechts. Na deze bocht zag ik de donker grijze auto die ons heeft ingehaald op de kop liggen. Ik zag dat er een jongen achter het wrak lag. De jongen lag op de rijbaan.
Opeens stond er een jongen. Ik herkende deze jongen als de bestuurder van de grijze auto. Ik herkende hem aan zijn bos met krullen. Ik zag dat zijn hoofd onder het bloed zat. [naam 2] en ik zijn naar hem toe gelopen en hebben hem gevraagd of hij in de auto zat, of we wat konden doen, of hij pijn had. Hij zei meteen: ‘ik zat achterin’. Verder zei hij dat hij last van zijn rug en later ook van zijn arm had.
De jongen die in [naam 2] haar auto heeft gezeten is voor mij voor 99.9% dezelfde jongen die de grijze auto bestuurde toen we door hen werden ingehaald. Ook heb ik een foto gezien van [slachtoffer] , die stuurde zijn broer aan [naam 2] . Ik zag dat [slachtoffer] er heel anders uitzag, in ieder geval zijn haar. Maar over wie de bestuurder van de donker grijze auto was ben ik zeker, met name door zijn haar.

9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 februari 2022, opgenomen op pagina 228 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 7] :

Op 13 februari 2022 reed ik in een rode Alfa Romeo. Ik heb een kameraad, [naam 8], uit Kloosterveen opgehaald. We zijn toen via de rondweg, de Maria Montessoriweg naar de Europaweg-West gereden. Vlak voor de kruising met de Europaweg West ligt een rotonde. Ik hoorde later van twee meisjes, die in een Fiat 500 reden, dat de jongens van de gecrashte auto hen via de rechter baan hebben ingehaald en toen voor hen is gestopt voor de verkeerslichten. Ik heb dat ook gezien, ik zag dat ze op het laatst bij die kruising richting aangaven naar links en toen voor de meisjes in de Fiat 500 zijn gaan staan. Ik stopte daar bij die verkeerslichten achter de Fiat 500. Vervolgens werden de verkeerslichten groen en zijn we linksaf de Europaweg-West opgereden.
Vervolgens reden we richting de kruising met de Maria in Campuslaan, daar reden die jongens voor mij en reed de Fiat achter mij. Daarna kwamen we bij de kruising waar de speeltuin Ballorig zit. Ik reed daar op de rechterbaan, het verkeerslicht stond op rood. Ik reed langzaam naar de stilstaande auto van die jongens toe. Die stonden al stil voor het rode verkeerslicht, op het moment dat het licht groen werd stuurde ik mijn auto naar de linkerbaan en ben die auto voorbij gereden. Daarna reed ik richting een rotonde, daar reed die auto dicht achter mij. Ik werd als het ware opgeduwd. De auto zat zo dicht achter mij dat ik last had van de koplampen. Na de rotonde komt een lange bocht naar rechts. De weg wordt daarna gescheiden door een middenberm. Daar is dan ook een uitvoegstrook, ik zag dat de die jongens eerst afstand namen en daarna naar links gingen en dat die auto op de uitvoegstrook ging rijden. Dit ging met hoge snelheid, zelfs zo hoog dat ik werd ingehaald door die auto. Ik zag dat de auto te snel reed om de bocht te halen, dat is een haakse bocht, ik zag dat de auto uiteindelijk rechtdoor de middengeleider opklapte en de lucht invloog. Toen dat gebeurde reed de auto een halve auto lengte voor mij, ik reed als het ware rechts naast deze auto.
Ik zag dat de auto door de middenberm reed en een boom raakte. Ik zag dat de auto op de kop lag, de auto lag half in de middenberm en half op de weg aan de andere kant van de weg.

Bewijsoverweging

Feiten en omstandigheden
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 februari 2022 heeft, omstreeks 20:45 uur, op de Europaweg Noord te Assen, ter hoogte van de afslag Esakkerweg, een ernstig, eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden. Inzittenden van de auto waren verdachte en [slachtoffer] . Ten gevolge van dit ongeval is [slachtoffer] overleden. Verdachte is lichtgewond geraakt.
Voorafgaand aan het ongeval hebben verdachte en [slachtoffer] , rond 20:15 uur die avond, getuige [naam 1] opgehaald bij de Caro van Eyckrotonde. Na wat rond te hebben gereden en te hebben getankt, is [naam 1] ongeveer 20 minuten later bij dezelfde rotonde weer afgezet. Via de Maria Montessoriweg zijn verdachte en [slachtoffer] vervolgens naar de Europaweg gereden. Bij de stoplichten zijn ze linksaf geslagen, de Europaweg op. Zo’n 2,5 km verder op de Europaweg, reed de auto over het voorsorteervak voor de afslag naar de Esakkerweg en is toen rechtdoor gereden, de middenberm op. Gelet op de verklaring van verdachte dat ze onderweg waren naar de McDonalds, een afslag verder, stelt de rechtbank vast dat het niet de bedoeling van verdachte was om op die plek linksaf te slaan en dat hij derhalve via het voorsorteervak een auto op de hoofdrijbaan probeerde in te halen. Het voertuig reed op dat moment zeer waarschijnlijk met een snelheid tussen de 90 en 105 km/u. De auto is in de middenberm met de linkervoorzijde tegen een boom gebotst. Vervolgens botste het voertuig met de rechterzijde tegen een tweede boom. Hierbij brak het rechtervoorwiel met een deel van de ophanging van het voertuig af. Het rechtervoorscherm en de rechtervoordeur werden naar binnen ontzet, de rechter A-stijl werd naar binnen gedrukt en het dak kwam, met name aan de rechterzijde, naar binnen. Als gevolg van deze forse impact kreeg het voertuig een heftige rotatie waarbij het voertuig met de achterzijde rechtsom draaide. Tijdens deze draaiing botste het voertuig met de linker achterzijde tegen een derde boom. Het voertuig kwam hierna op zijn dak te liggen en gleed nog enkele meters door om vervolgens in de berm aan de andere kant van de weg tot stilstand te komen.
Daderschap
Verdachte stelt dat hij op het moment van het ongeval niet de bestuurder van de auto was. Hij erkent te hebben gereden op het moment dat [naam 1] bij hen in de auto zat, maar zegt na het afzetten van [naam 1] , bij de rotonde van plek te hebben gewisseld met [slachtoffer] .
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen komt de rechtbank echter tot de conclusie dat niet [slachtoffer] , maar verdachte de bestuurder was op het moment van het ongeval.
In de eerste plaats verklaart [naam 1] dat verdachte bestuurder bleef nadat zij was afgezet.
Verdachte en [slachtoffer] hebben niet van plek gewisseld en zijn direct weggereden, zo verklaart zij. Kort daarna, bij de stoplichten om de Europaweg op te rijden, hebben getuigen [naam 2] en [naam 6] gezien dat de bestuurder van de Peugeot, waar verdachte en [slachtoffer] in zaten, een dikke bos krullen had. Deze omschrijving past bij het signalement - en dan in het bijzonder de haardracht - van verdachte, en niet bij het signalement van [slachtoffer] . Bovendien herkennen zij verdachte even later op de plaats van het ongeval als de bestuurder van de Peugeot, terwijl verdachte tegen getuige [naam 2] zegt dat zij niet mag vertellen dat hij de bestuurder was. De stoplichten waar [naam 2] en [naam 6] verdachte als bestuurder van de Peugeot hebben gezien bevinden zich voorts op de route van de Caro van Eyckrotonde - waar [naam 1] is uitgestapt - naar de plaats van het ongeval. Verdachte heeft zelf verklaard dat er op die route geen bestuurderswissel meer heeft plaatsgevonden, hetgeen ook niet aannemelijk is gelet op de korte afstand en rijtijd tussen de stoplichten en de plaats van het ongeval.
De rechtbank wordt bovendien in haar conclusie dat verdachte de bestuurder was ten tijde van het ongeval gesterkt doordat het gelet op de vervorming aan de passagierszijde van de auto zeer onwaarschijnlijk is dat de persoon die op de passagiersstoel heeft gezeten, slechts licht letsel heeft opgelopen. Gelet op het lichte letsel van verdachte en de letsels van [slachtoffer] die tot zijn dood hebben geleid, acht de rechtbank het veel aannemelijker dat verdachte op de bestuurdersstoel heeft gezeten en [slachtoffer] op de passagiersstoel. Hier komt nog bij dat er na het ongeval een schoen van [slachtoffer] is aangetroffen, vastgeklemd tussen de voetenruimte en het dashboard aan de passagierszijde van de auto. Ook dat gegeven ondersteunt de conclusie dat [slachtoffer] aan de passagierskant heeft gezeten.
Gelet op vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte op het moment van het ongeval de bestuurder van de auto was.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is geweest. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Verdachte is, terwijl hij niet beschikte over een rijbewijs, met een forse overschrijding van de maximumsnelheid door een bestuurdersfout de controle over de auto kwijtgeraakt. Verdachte heeft immers geprobeerd via een voorsorteervak voor verkeer naar links een auto op de hoofdrijbaan in te halen. Het voorsorteervak is daar niet voor bestemd en bij uitstek te kort voor een dergelijke inhaalmanoeuvre. Ten gevolge hiervan is de auto een middengeleider opgereden en in de middenberm in botsing geraakt met drie bomen. Daarmee is er sprake van causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval.
In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Bij de beoordeling van de mate van schuld heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat per 1 januari 2020 de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ in werking is getreden. Aan het tweede lid van artikel 175 WVW, waarin de strafbaarstelling van artikel 6 WVW staat, is de begripsbepaling van roekeloosheid toegevoegd, waarbij wordt teruggegrepen op artikel 5a WVW. Daarmee wordt feitelijk het toepassingsbereik van het begrip roekeloosheid verbreed. Van roekeloosheid is nu in ieder geval sprake wanneer het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet in dat kader beoordelen of verdachte met het gedrag dat tot het verkeersongeval heeft geleid (a) de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. Ernstige schending verkeersregels
Artikel 5a WVW ziet alleen op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Als ernstige mate van schending van de verkeersregels wordt in artikel 5a WVW onder andere genoemd: gevaarlijk inhalen en het overschrijden van de maximumsnelheid.
Verdachte reed op het moment van het ongeval tussen de 90 km/u en 105 km/u waar een maximumsnelheid van 70 km/u was toegestaan. Daarnaast was hij bezig met een gevaarlijke inhaalmanoeuvre door via het voorsorteervak voor linksaf in te halen, terwijl het voorsorteervak te kort was om die manoeuvre af te kunnen maken. Bovendien was verdachte ten tijde van het ongeval 15 jaar oud zodat hij reed zonder te beschikken over een rijbewijs. Door deze combinatie van gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet gericht zijn geweest op zowel het schenden van de verkeersregels, alsook op het in
ernstige mateschenden van de verkeersregels. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake was van dergelijk opzet, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft als 15-jarige een auto bestuurd zonder over een geldig rijbewijs te beschikken en heeft geprobeerd met hoge snelheid een andere auto in te halen via een voorsorteervak, terwijl het voorsorteervak niet bedoeld is voor het inhalen van ander verkeer en daarom voorzienbaar was dat het voorsorteervak te kort was om de inhaalmanoeuvre af te kunnen maken. Temeer nu de snelheid van de auto te hoog was om de afslag naar links alsnog te kunnen halen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit handelen – zonder aanwijzingen voor het tegendeel – bezwaarlijk anders dan als 'opzettelijk' worden beschouwd. Dit geldt temeer nu verdachte niet alleen op het moment van het ongeval maar gedurende de hele rit die avond zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond. Hij heeft met hoge snelheid ingehaald in een bocht; hij heeft de auto van [naam 2] rechts ingehaald om vervolgens net op tijd voor het stoplicht voor de ingehaalde auto tot stilstand te komen; hij heeft meerdere malen heel dicht achter andere auto’s gereden en heeft gedurende de hele rit veel te hard te gereden. Volgens getuige [naam 1] , die bij verdachte in de auto heeft gezeten die avond, was verdachte stoer aan het doen en wilde hij indruk maken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie ondersteunt dat verdachte met opzet de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat gevaarlijke situaties kunnen ontstaan door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Het verkeersgedrag is reeds op zichzelf gevaarlijk en is des te gevaarlijker omdat verdachte niet beschikte over een rijbewijs en derhalve over geen tot zeer weinig ervaring beschikte als bestuurder van een motorvoertuig. Gelet op deze combinatie van factoren was het zonder meer voorzienbaar dat er gevaarlijke situaties konden ontstaan, hetgeen door de rampzalige afloop van de rit nog eens wordt onderstreept.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden door zeer gevaarlijk rijgedrag als bedoeld in artikel 5a WVW. Daarmee kan op grond van het tweede lid van artikel 175 WVW worden vastgesteld dat sprake is van roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank acht daarmee een zwaardere vorm van schuld bewezen dan de officier van justitie.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 februari 2022 te Assen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Europaweg-Noord, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos rijgedrag, te weten:
  • het rijden van een motorrijtuig (een personenauto) zonder dat aan hem door de daartoe bevoegdeautoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig (personenauto) behoorde en
  • zijn snelheid niet zo regelen dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstandwaarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
  • gevaarlijk inhalen van een personenauto en
  • rijden met een snelheid van tenminste 90 km/u, terwijl de maximumsnelheid van 70 km/u gold en
  • het in strijd met artikel 78 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de verplichterijrichting op het voorsorteer vak voor linksaf niet te volgen, als gevolg waarvan de door hem, verdachte, bestuurde personenauto in botsing is gekomen met een verhoogde middengeleider, waarna de personenauto in botsing is gekomen met meerdere bomen, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de
Kinderbescherming; en
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – gepleit voor een afdoening zoals voorgesteld door de Raad voor de Kinderbescherming, te weten een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf. Een dergelijke afdoening is passend en komt tegemoet aan het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 april 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 13 februari 2022 een ernstig eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt waardoor [slachtoffer] van (net één dag) 19 jaar om het leven is gekomen. Verdachte heeft zonder rijbewijs met veel te hoge snelheid gereden en zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond. De rechtbank is gekomen tot het bewijs van de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, roekeloosheid.
Verdachte heeft door zijn handelen diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . De moeder van [slachtoffer] heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring, die ter terechtzitting is voorgelezen, op invoelbare wijze verwoord wat het verlies voor haar en haar gezin betekent en dat hun leven nooit meer hetzelfde zal zijn. Ook uit de door de huisarts van het gezin opgestelde brief blijkt hoe groot de impact van het verlies nog dagelijks is voor het gezin en hoe moeilijk het is om verder te leven met deze enorme pijn. In de brief wordt daarnaast beschreven dat de houding van verdachte en zijn vader, die de schuld van het ongeluk bij [slachtoffer] leggen en geen spijt of medeleven hebben getoond, het verwerken van het verlies des te moeilijker heeft gemaakt. De rechtbank neemt verdachte dat ten zeerste kwalijk. Verdachte heeft niet alleen geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, hij wil ook de familie van [slachtoffer] doen geloven dat [slachtoffer] zelf het ongeluk heeft veroorzaakt. Daarbij kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte in die houding beïnvloed is door zijn vader.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf deze impact ongedaan kan maken, laat staan dat zij de pijn en het verdriet door het overlijden van [slachtoffer] kan wegnemen. Er zal echter wel een strafrechtelijke reactie moeten volgen, waarbij ook in sterke mate rekening gehouden dient te worden met de jonge leeftijd van verdachte.
Verdachte was ten tijde van het ongeval 15 jaar en had dus geen rijbewijs. Uit het dossier komt voorts het beeld naar voren dat verdachte vaker rijdt zonder rijbewijs. Zo zou hij voorafgaande aan het ongeval vaker auto hebben gereden en is hij drie maanden voor het ongeval aangetroffen op een scooter waarbij hij is gevlucht voor de politie. Daarnaast wordt verdachte er op dit moment van verdacht dat hij na het ongeluk, in augustus 2022, wederom scooter heeft gereden zonder rijbewijs. Eén en ander geeft een zeer zorgelijk beeld over verdachtes normen ten aanzien van verkeersregels en zijn normbesef in het algemeen. Bij verdachte ontbreekt – ondanks het ongeluk – kennelijk nog steeds het besef hoe gevaarlijk en onverantwoord het is om zonder rijbewijs deel te nemen aan het verkeer.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming volgt dat verdachte, afgezien van het delictgedrag, ook op andere gebieden grensoverschrijdend en impulsief gedrag heeft laten zien. Er is al langere tijd sprake van (gedrags)moeilijkheden en verdachte lijkt te beschikken over geringe probleemoplossende vaardigheden. Eerdere hulpverleningstrajecten hebben geen effect gehad en er zijn grote zorgen over het functioneren van verdachte. Er worden risicofactoren gezien binnen het gezin en in de houding van verdachte. De grootste risicofactoren worden gezien op de punten school, vrije tijd, financiën en relaties. Verdachte gaat al langere tijd niet naar school en heeft geen zinvolle dagbesteding. De kans op herhaling wordt op matig tot hoog geschat. Om de kans op herhaling te verkleinen is het belangrijk dat verdachte weer gaat participeren in de maatschappij op een manier die past bij zijn leeftijd. Meewerken aan dagbesteding en coaching/training acht de Raad voor de Kinderbescherming dan ook belangrijke voorwaarden. Daarnaast heeft verdachte passende hulpverlening nodig gericht op het versterken van zijn sociale en probleemoplossende vaardigheden, om te voorkomen dat hij opnieuw in problematische situaties terecht komt. Het is dan ook wenselijk dat er zicht komt op de persoonlijkheid van verdachte, mogelijke belemmeringen en zijn geestelijke gezondheid, middels diagnostisch onderzoek. Tenslotte adviseert de Raad voor de Kinderbescherming ITB Criem als bijzondere voorwaarde op te nemen om zo hulpverlening binnen het gezin van de grond te krijgen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf. De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangegeven zich te kunnen vinden in dit plan van aanpak alsmede de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Gelet op de aard en ernst van het feit, het schuldverwijt dat verdachte wordt gemaakt, zijn houding en het fatale gevolg van het ongeval, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke jeugddetentie, maar is ook een onvoorwaardelijk deel geboden. Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op de grote zorgen die bestaan rondom het functioneren en de ontwikkeling van verdachte, van groot belang dat verdachte de juiste hulp en begeleiding krijgt en zo snel mogelijk weer gaat deelnemen aan de maatschappij. De rechtbank zal daarom de voornoemde bijzondere voorwaarden koppelen aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen jeugddetentie. Daarbij is het de bedoeling dat de bijzondere voorwaarden bovendien zullen bijdragen aan het verkleinen van de kans op herhaling.
Alleen een onvoorwaardelijke jeugddetentie gecombineerd met een voorwaardelijk deel met daarbij bijzondere voorwaarden doet echter nog onvoldoende recht aan de ernst van het feit zodat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – daarnaast een forse werkstraf op zal leggen, hetgeen ook bij zal kunnen dragen aan het verdachte opnieuw laten participeren in de maatschappij. De rechtbank acht het van belang te benadrukken dat het in het belang van verdachte en zijn toekomst is dat het gezin van verdachte hem steunt in de uitvoering van de bijzondere voorwaarden en waar nodig daaraan meewerkt.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf van 120 uren opleggen.
De rechtbank zal daarbij bevelen dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daartoe overweegt de rechtbank dat er, zoals gezegd, aanwijzingen zijn dat verdachte vaker rijdt zonder rijbewijs en dat ook na het ongeluk weer heeft gedaan zodat er een reëel gevaar bestaat dat verdachte weer een ongeluk veroorzaakt.
Tenslotte zal de rechtbank, gelet op de aard van het feit en omdat verdachte vaker heeft gereden zonder rijbewijs, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen, bromfietsen daaronder begrepen. De rechtbank zal de duur daarvan bepalen op drie jaren, zodat de ontzegging doorloopt na de 18e verjaardag van verdachte. Hij kan dan ook geen rijbewijs behalen zolang de ontzegging voortduurt.

Benadeelde partij

[naam 3] , vader van het slachtoffer, heeft zich, mede namens de moeder van het slachtoffer, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.783,90 ter vergoeding van materiële schade en
€ 26.875,- ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de vordering goed is onderbouwd, de vordering voor toewijzing gereed ligt en heeft zich verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:1258), op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu de vordering de dag voor de inhoudelijke behandeling pas is ingediend. Daardoor is de verdediging niet in staat geweest om een onderbouwd standpunt te formuleren en is er geen sprake van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De vordering is voorts dusdanig complex dat de behandeling van de zaak voor langere tijd zou moeten worden aangehouden om de vordering met verdachte te kunnen bespreken en een standpunt te kunnen formuleren, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel de vordering zeer kort voor de inhoudelijke behandeling van de zaak is ingediend, is de vordering naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig complex dat deze korte indieningstermijn tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden. De hoogte van het gevorderde schadebedrag maakt dat niet anders. De rechtbank acht de benadeelde partij dan ook ontvankelijk in de vordering.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2022.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z, 77za en 77aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte,
groot 3 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich na het onherroepelijk worden van de uitspraak op uitnodiging meldt bij deStichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen van voornoemde instelling;
dat veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en daaruit voortvloeiende behandeling, indien enzolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
dat veroordeelde meewerkt aan ambulante begeleiding, training of coaching, zolang dejeugdreclassering dit nodig acht;
dat veroordeelde meewerkt aan (het opbouwen van) passende dagbesteding en/of scholing;
dat veroordeelde meewerkt aan de maatregel van Toezicht en Begeleiding, waarvan drie maandenzullen bestaan uit de maatregel van ITB Criem, met de mogelijkheid van eenmalige verlenging met drie maanden, en dat veroordeelde zich daarna gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat, gedurende de proeftijd, noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepenvoor de tijd van drie jaren.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 31.658,90(zegge: éénendertigduizend zeshonderdachtenvijftig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2022.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] , te betalen een bedrag van € 31.658,90 (zegge: éénendertigduizend zeshonderdachtenvijftig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2022. Dit bedrag bestaat uit € 4.783,90 aan materiële schade en € 26.875,- aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.A.M. Wolters en mr. H. Hanssen-Telman, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2023.
Mr. H. Hanssen-Telman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.