Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01586
Zitting19 juni 2023
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene],
verzoeker in cassatie,
(hierna ook: betrokkene),
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
de officier van justitie in het arrondissementsparket Amsterdam,
verweerder in cassatie,
niet verschenen.
In deze Wvggz zaak wordt geklaagd dat de rechtbank in strijd met art. 6:1 Wvggz en recente uitspraken van de Hoge Raad (HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2016 en 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:59) betrokkene niet heeft gehoord. Daarnaast zou de rechtbank een stoornis en ernstig nadeel hebben aangenomen zonder actuele (medische) informatie en zonder dat duidelijk is waar die informatie vandaan komt.
1.Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) op 30 december 2022, heeft de officier van justitie ten aanzien van betrokkene verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van 6 maanden.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 januari 2023 in het gebouw van de rechtbank. De rechtbank heeft de advocaat van betrokkene en de psychiater gehoord.
1.3
Bij beschikking van 20 januari 2023 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend tot en met 20 juli 2023 en daarbij – voor zover in cassatie van belang– als volgt overwogen.
“2.1. Betrokkene is niet ter zitting verschenen. De advocaat heeft verzocht om de zaak aan te houden. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Ter zitting is gebleken dat de aangetekende brief volgens de ‘Track & Trace’ gegevens van PostNL bij betrokkene thuis is bezorgd en dat ervoor is getekend. Daarnaast blijkt uit het dossier dat betrokkene de deur niet opendoet voor zijn familie en de hulpverleners. Ook heeft betrokkene tot tweemaal toe niet open gedaan voor de onafhankelijke psychiater die hem in het kader van deze procedure geprobeerd heeft te onderzoeken. De rechtbank heeft op grond hiervan vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, waarop de mondelinge behandeling zonder zijn aanwezigheid is voortgezet. Bij aanhouding van het verzoek is niet de verwachting dat betrokkene zich tijdens een volgende mondelinge behandeling wel zal laten horen.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van psychotisch toestandsbeeld in het kader van middelengebruik (amfetamine). De rechtbank is van oordeel dat het middelengebruik van betrokkene van zodanige ernst is dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend wordt beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte nadeel niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis zijn nadeelvolle daden overwegend beheerst. Betrokkene is in enkele jaren fors afgegleden. Hij veroorzaakt overlast in de thuissituatie door onder andere ’s nachts te schreeuwen, spullen naar beneden te gooien en in het trappenhuis te urineren. Daarnaast isoleert hij zich, heeft hij financiële problemen en lukt het de hulpverlening al een jaar niet om bij hem binnen te komen. Er is in het verleden meerdere keren geprobeerd om betrokkene te behandelen voor zijn verslaving, maar deze behandelingen zijn niet van grond gekomen vanwege aanhoudende middelengebruik en toenemende achterdocht. De zus en moeder van betrokkene maken zich zorgen. Betrokkene heeft sinds februari vorig jaar een curator. De lasten van betrokkene zijn hoger dan zijn inkomsten waardoor zijn spaargeld maandelijks minder wordt en zijn woning mogelijk verkocht zal moeten worden. Er dreigt dus dakloosheid. De rechtbank begrijpt dat er eerst geprobeerd gaat worden om het gesprek aan te gaan met betrokkene en gekeken zal worden of hij medicatie wil innemen. Als dit niet gelukt, zal worden overgegaan tot een opname.
2.3.
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- ernstige verwaarlozing;
- ernstige psychische schade;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.”
1.4
Namens betrokkene is tijdig [1] cassatie ingesteld van voormelde beschikking van 20 januari 2023. De officier van justitie heeft geen verweer in cassatie gevoerd.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel bevat vier onderdelen . In de toelichting op de onderdelen wordt verwezen naar een processtuk in een klachtenprocedure [2] en feiten [3] van na de datum van de bestreden beschikking van 20 januari 2023. Dit is in strijd met het bepaalde in art. 419 lid 2 jo 429 lid 2 Rv, dat de feitelijke grondslag van een cassatiemiddel slechts kan worden gevonden in de bestreden uitspraak en in de stukken van het geding. Ik laat deze stukken daarom bij de behandeling van de klachten buiten beschouwing. Het middel voldoet op sommige onderdelen ook niet aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv, voornamelijk omdat de vereiste bepaaldheid en precisie waaraan cassatieklachten moeten voldoen, ontbreken (zie bijv. onderdeel IV). [4]
2.2
Onderdeel Iis gericht tegen rov. 2.1 en klaagt dat de rechtbank betrokkene het meest fundamentele recht om gehoord te worden over een verzoek tot vrijheidsbeneming, sedert de beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Winterwerp uit 1979 in strijd met art. 5 lid 1 jo. 6 lid 1 EVRM jo. art. 6:1 Wvggz heeft onthouden, althans is onbegrijpelijk dat de rechtbank betrokkene niet gehoord heeft, althans is een en ander onvoldoende gemotiveerd.
2.3
Het onderdeel licht toe dat uit de beschikking blijkt dat de advocaat van betrokkene gevraagd heeft om aanhouding van de behandeling en daarbij geciteerd heeft de uitspraken van 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2016 en van 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:59 beide met betrekking tot de hoorplicht van art. 6:1 lid 1 en 3 Wvggz. Volgens het onderdeel heeft de rechtbank niet vastgesteld dat de handtekening op de ‘Track & Trace’ gegevens van PostNL de handtekening van betrokkene is. Betrokkene was niet op de hoogte van het feit dat hij was opgeroepen om gehoord te worden in een procedure waarvan de gegevens hem eveneens onbekend waren (1.1). In de medische verklaring is ook een verklaring van een buurvrouw geciteerd waaruit zou blijken dat zij brieven leest van betrokkene en het postvak open is. Hieruit zou volgen dat iedereen die daar woont of daar langs komt post kan zien en eventueel voor post kan tekenen. Het is volgens het onderdeel de vraag hoe de rechtbank ervan uit is gegaan dat betrokkene heeft getekend voor ontvangst van een oproep (1.2). Ook zou de rechtbank niet hebben vastgesteld dat betrokkene aanwezig was in de periode dat hij de deur niet open heeft gedaan voor familie, hulpverleners en voor de onafhankelijke psychiater (1.3).
2.4
De oproep- en hoorplicht van art. 6:1 Wvggz is reeds een aantal keer in cassatie aan de orde geweest, dus ik schets kort het rechtskader alvorens ik tot behandeling van de klachten overga. [5]
2.5
In art. 6:1 lid 1 Wvggz is als hoofdregel bepaald dat de rechter de betrokkene dient te horen, tenzij de betrokkene niet in staat is of bereid is zich te doen horen. Voor het oordeel dat betrokkene behoorlijk is opgeroepen, behoeft de rechter niet te onderzoeken of de oproeping hem daadwerkelijk heeft bereikt, maar of de oproeping heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wettelijke eisen. [6] Het antwoord op de vraag of de oproeping de betrokkene heeft bereikt althans redelijkerwijs moet hebben bereikt, is wel relevant voor de beoordeling of bij betrokkene de bereidheid ontbreekt om zich te laten horen. [7]
2.6
Als de betrokkene niet ter zitting verschijnt, kan de oproeping rechtsgeldig zijn geschied, dus voldaan zijn aan de oproepingsvereisten van art. 261 jo 272 Rv, maar kan daaruit nog niet direct de conclusie worden getrokken dat betrokkene niet in staat of bereid is zich te doen horen. In de parlementaire geschiedenis van art. 6:1 lid 1 Wvggz is benadrukt dat:
“(…) de rechter betrokkene moet horen tenzij deze dat niet wil of daartoe niet in staat is. De rechter moet zich er persoonlijk van vergewissen of betrokkene al dan niet gehoord wil worden. Het moet de rechter zelf zijn die vaststelt dat betrokkene niet kan of wil gehoord worden, desnoods ter plekke, maar niet tevoren op basis van de mededeling van iemand anders of een schriftelijke verklaring van betrokkene waarvan de rechter niet weet hoe die tot stand is gekomen. (…)” [8]
2.7
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad gaat het hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet zijn vrijheid kan worden ontnomen zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. [9] De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de rechter die van oordeel is dat de bereidheid om te worden gehoord ontbrak, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en de gronden waarop dat oordeel berust, moet vermelden. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz. Indien naar het oordeel van de rechter deze gedragingen op zichzelf nog niet voldoende zijn om aan te nemen dat de voormelde bereidheid ontbreekt, maar daaruit wel mag worden afgeleid dat de betrokkene in staat is zich naar de rechtbank te begeven, is de rechter vrij om dit ontbreken af te leiden uit de omstandigheid dat de betrokkene vervolgens behoorlijk ter zitting is opgeroepen, maar daar niet is verschenen. [10]
2.8
Er worden hoge (motiverings)eisen gesteld aan de vaststelling dat een betrokkene niet bereid is gehoord te worden door het niet-verschijnen op de zitting. [11] In de zaken waar niet aan die motiveringeisen was voldaan, lag het in de rede dat op basis van gedragingen van betrokkene of verklaringen van derden, zoals de advocaat, betrokkene gehoord wilde worden [12] of was niet vast te stellen dat betrokkene bekend was met de datum, tijd en plaats van de zitting. [13] Keurentjes meent in de noot bij Hoge Raad 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:59 dat daarbij de pogingen van de rechter om betrokkene te horen in zijn eigen woon- of verblijfplaats meewegen en dat uit het woord ‘pogingen’ in de overweging van Uw Raad afgeleid kan worden dat een enkele poging om betrokkene te horen niet voldoende is. [14] Ook de wenk bij Hoge Raad 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2016,
RFR2021/41, vermeldt dat het horen van betrokkene/cliënt groot goed is en blijft en vuistregel is (zo volgt uit vaste rechtspraak) dat daartoe twee pogingen moeten worden ondernomen.
RFR2021/41, vermeldt dat het horen van betrokkene/cliënt groot goed is en blijft en vuistregel is (zo volgt uit vaste rechtspraak) dat daartoe twee pogingen moeten worden ondernomen.
2.9
Het is tegen deze achtergrond dat in cassatie de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld. Als de rechtbank niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, verdient het aanbeveling de mondelinge behandeling aan te houden om betrokkene opnieuw op te roepen en in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, ongeacht de vaak aanwezige noodzaak in Wvggz-zaken tot spoedig beslissen.
2.1
Ik ga over tot behandeling van de klachten.
2.11
Ik begrijp onderdeel 1 zo dat geklaagd wordt dat het hoorrecht is geschonden omdat niet kan worden vastgesteld dat betrokkene op de hoogte was van de zitting, nu aan de oproeping gebreken kleven en niet kan worden vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.
2.12
Betrokkene is door de griffier zowel bij aangetekende brief als bij gewone brief dus rechtsgeldig overeenkomstig de wettelijke eisen van art. 261 jo 272 Rv opgeroepen. De rechtbank hoefde nu ter zitting hierop geen verweer is gevoerd, niet te onderzoeken of de oproeping betrokkene daadwerkelijk heeft bereikt of dat er wellicht sprake was van een valse handtekening op de ‘Track & Trace’ of onbetrouwbaarheid van PostNL, nu er ten tijde van de beslissing door de rechtbank [15] geen aanwijzingen waren dat de oproepingsbrief betrokkene niet had bereikt en hij dus niet op de hoogte was van de datum, tijd en plaats van de zitting. Voor het oordeel dat behoorlijk is opgeroepen, behoeft de rechter overigens niet te onderzoeken of de oproeping de betrokkene daadwerkelijk heeft bereikt, maar of de oproeping heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wettelijke eisen. [16] De klacht faalt ook voor zover betrokkene hiermee de betrouwbaarheid van de ondertekening in cassatie alsnog ter discussie heeft willen stellen. Zonder een daarop gericht verweer van de zijde van betrokkene, behoefde de rechtbank in haar beschikking niet uitdrukkelijk te verantwoorden waarom zij van oordeel was dat de methode van aangetekende verzending en de handtekening op de Track&Trace ‘voldoende betrouwbaar’ is. Die vraag kan niet voor het eerst in cassatie aan de orde worden gesteld, reeds omdat de beantwoording daarvan een onderzoek naar de feiten vergt. [17]
2.13
Zoals hiervoor aan bod gekomen, dient de rechter die van oordeel is dat de bereidheid om gehoord te worden ontbreekt, dit in zijn beschikking vast te stellen en dient hij de gronden waarop dat oordeel berust, te vermelden. Alleen als de rechter met voldoende zekerheid kan vaststellen dat betrokkene op de hoogte is van dag, tijdstip en locatie van de zitting mag hij op basis van het gedrag van betrokkene concluderen dat betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. [18] Het ontbreken van de bereidheid zich te doen horen kan worden afgeleid uit een verklaring of een gedraging van betrokkene, maar de voorafgaande oproeping (en daarmee te veronderstellen kennis van het plaatsvinden van de zitting) geeft op essentiële wijze betekenis aan die verklaring of gedraging. [19]
2.14
In HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:880, herhaald in HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:876, is door Uw Raad overwogen:
“3.3 In dit geval staat vast dat de oproeping voor de mondelinge behandeling niet per aangetekende post aan betrokkene is verstuurd. Er kan daarom, nu betrokkene niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het oproepingsbericht betrokkene heeft bereikt. (…)”
2.15
Anders dan in voormelde zaak, kon de rechtbank in de onderhavige zaak met voldoende zekerheid vaststellen dat betrokkene op de hoogte was van dag, tijdstip en locatie van de zitting (zie hiervoor onder 2.12). Betrokkene is echter niet op zitting verschenen. Op basis van de gedragingen van betrokkene, namelijk het niet opendoen van de deur voor zijn familie, een jaar lang niet opendoen voor hulpverleners (zie rov. 2.1) en tweemaal niet opendoen voor de onafhankelijke psychiater, heeft de rechtbank afgeleid dat bij betrokkene de bereidheid ontbreekt om gehoord te worden. In de medische verklaring (p. 2 en p. 4) en in het zorgplan (p. 3) is vermeld dat betrokkene in de (hoogst waarschijnlijk) door amfetamine (crystal meth) veroorzaakte achterdocht contact weigert met de buitenwereld, dat hij geïsoleerd leeft en dat hij in enkele jaren tijd fors is afgegleden van een succesvol werknemer met een koophuis tot een kluizenaar die met niemand meer contact heeft en waar hij eerst nog besefte dat de verslaving gevaarlijk was en hij hulp nodig had, hij nu nergens meer hulp zoekt vanwege zijn paranoïdi.
Dit alles lijkt mij voldoende om af te leiden dat bij betrokkene de bereidheid ontbrak om te worden gehoord. Het is immers niet noodzakelijk dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen. [20]
Dit alles lijkt mij voldoende om af te leiden dat bij betrokkene de bereidheid ontbrak om te worden gehoord. Het is immers niet noodzakelijk dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen. [20]
2.16
Onderdeel I faalt.
2.17
De
onderdelen II en IIIrichten hun pijlen op rov. 2.2 en 2.3 en klagen dat de rechtbank ten onrechte aannames heeft gedaan ten aanzien van de stoornis en het ernstig nadeel, terwijl actuele gegevens ontbreken, althans zou het onbegrijpelijk zijn hetgeen de rechtbank in rov. 2.2 heeft overwogen, althans zou dit onvoldoende zijn gemotiveerd.
onderdelen II en IIIrichten hun pijlen op rov. 2.2 en 2.3 en klagen dat de rechtbank ten onrechte aannames heeft gedaan ten aanzien van de stoornis en het ernstig nadeel, terwijl actuele gegevens ontbreken, althans zou het onbegrijpelijk zijn hetgeen de rechtbank in rov. 2.2 heeft overwogen, althans zou dit onvoldoende zijn gemotiveerd.
2.18
De onderdelen stellen (2.1 en 2.2) - kort gezegd - vraagtekens bij de actualiteit en bron van de informatie die de rechtbank heeft ontvangen. Zo zou niet duidelijk zijn wie gehoord zijn en wanneer. Betwist wordt dat er sprake is - zoals de rechtbank heeft overwogen - dat het middelengebruik van betrokkene van zodanige ernst is dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend wordt beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte nadeel niet kan worden toegerekend omdat de stoornis zijn nadeelvolle daden overwegend beheerst (2.3).
2.19
Ook zou onduidelijk zijn of het ernstig nadeel er in het verleden is geweest en nu nog steeds zou zijn, mede omdat er geen registraties zijn in de opgevraagde politiemutaties en het onduidelijk is waar de zorgverantwoordelijke in het zorgplan sub 5 onder a de informatie over het drugsgebruik en het ernstig nadeel heeft gehaald (3.1), aldus het middel.
2.2
Onderdeel IVheeft geen zelfstandige betekenis en klaagt dat wat de rechtbank overweegt in rov. 2.4 tot 2.9 niet gebaseerd is op een verzoek waar betrokkene bij betrokken is en niet gebaseerd is op actuele gegevens en daarmee in strijd is met art. 5 lid 1 jo. art. 6 lid 1 EVRM jo. de bepalingen met betrekking tot de zorgmachtiging uit de Wvggz.
2.21
De onderdelen kunnen gezamenlijk worden behandeld.
2.22
Ik merk allereerst op dat bij de rechtbank geen verweer is gevoerd over de inhoud en wijze van totstandkoming van de medische verklaring. Een betwisting van de inhoud en wijze van totstandkoming van de medische verklaring kan niet voor het eerst in cassatie geschieden. Om deze reden kunnen de onderdelen niet tot cassatie leiden. [21] Ik zal er echter toch kort op ingaan.
2.23
Voor zover het middel klaagt dat de rechtbank niet van de medische verklaring mocht uitgaan, nu betrokkene niet persoonlijk is onderzocht, geldt het volgende. De psychiater heeft in de medische verklaring [22] verantwoord waarom hij de betrokkene niet of slechts in beperkte mate heeft kunnen onderzoeken en op welke gronden hij, mede aan de hand van verkregen informatie van derden, niettemin tot de conclusie komt dat ten aanzien van de betrokkene is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gedwongen zorg. Een en ander strookt met de rechtspraak van het EHRM, waarin is overwogen dat de precieze vorm en procedure kunnen afhangen van de omstandigheden, en dat in voorkomend geval mag worden volstaan met een onderzoek aan de hand van het dossier ten aanzien van de betrokkene, bijvoorbeeld indien deze weigert mee te werken aan een medisch onderzoek. [23]
2.24
In die gevallen waarin een onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene niet mogelijk is zal, met het oog op de beoogde maatregel, steeds op de best mogelijke manier moeten worden getracht inzicht te verkrijgen in de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en de noodzaak tot het treffen van de beoogde maatregel. [24] Een psychiatrisch onderzoek kan in dat geval (mede) bestaan uit informatie verkregen uit het medisch dossier, van de huisarts of behandelaar(s), de betrokken hulpverleners of anderen (heteroanamnese), waarbij ook gelet kan worden op psychiatrische voorgeschiedenis, politiemutaties [25] , eventueel middelengebruik en sociale aspecten (familie, werk, financiële situatie) en andere mogelijk op de geestestoestand van invloed zijnde factoren. [26]
2.25
De psychiater heeft tweemaal gepoogd betrokkene persoonlijk te onderzoeken, waarbij betrokkene voor het laatste bezoek schriftelijk is geïnformeerd [27] , en heeft daarna gekozen voor het alternatief dat zo veel mogelijk recht doet aan de belangen van de betrokkene, namelijk het gesprek aangaan met derden uit zijn omgeving, onder wie buren, zijn zus, de bewindvoerder en de ambulant psychiater over zijn toestand. De buren, die blijkens de medische verklaring d.d. 23 december 2022 sub 4a op woensdag 21 en donderdag 22 december 2022 zijn gehoord, hebben actuele gegevens kunnen verstrekken over het gedrag van betrokkene, zoals de overlast door het recent vernielen van een elektronische installatie in het trappenhuis, spullen van de trap naar beneden gooien, urineren in de centrale hal, nachtelijk geschreeuw, etc. Dat niet is opgenomen wanneer de overige derden in de medische verklaring, de zus, de bewindvoerder en de ambulant psychiater zijn gehoord, doet niets af aan de inhoud van die verklaringen. Betrokkene weigert contact met de buitenwereld, hetgeen ook een symptoom is van een paranoïde psychotische belevenis, [28] en de onafhankelijke psychiater is op basis van de verklaringen van personen in zijn omgeving en op basis van zijn uitgebreide voorgeschiedenis met middelengebruik [29] tot het oordeel gekomen dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis waaruit gedrag voortvloeit dat een ernstig nadeel veroorzaakt dat niet zonder verlening van verplichte zorg kan worden afgewend.
2.26
In het licht van de inhoud van de medische verklaring en de wijze waarop dat onderzoek heeft plaatsgevonden, is het mijns inziens niet onbegrijpelijk dat de rechtbank de medische verklaring heeft gevolgd, althans op basis van de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting (zie rov. 2.2), tot haar oordeel is gekomen. De rechter is in het algemeen niet tot nadere motivering gehouden dan dat het oordeel van de deskundige hem overtuigend voorkomt indien er geen specifieke bezwaren van de betrokkene zijn die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de zienswijze van de (medische) deskundige. [30] De rechter in een Wvggz-procedure kan en zal vaak in belangrijke mate moeten afgaan op het oordeel van de medische deskundigen, onder wie de onafhankelijke psychiater. Het middel miskent dat de rechtbank ten tijde van het nemen van de beslissing geen concrete reden had om de betrouwbaarheid van (het onderzoek in) de medische verklaring in twijfel te trekken. Voor het overige geldt dat het aan de rechtbank, als rechter die over de feiten oordeelt, is om te beoordelen in hoeverre verklaringen en overgelegde stukken overtuigend (en in die zin betrouwbaar) zijn en kunnen dienen als basis voor de motivering van het oordeel.
2.27
Voor zover in de procesinleiding onder 2.2, tweede alinea, een klacht over de toepassing van de maatstaf die geldt voor de vaststelling van een stoornis bij een (drugs)verslaving en het daaruit voortvloeiend ernstig nadeel kan worden gelezen, merk ik nog het volgende op. De rechtbank heeft in rov. 2.2. op basis van de medische verklaring vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van middelengebruik (amfetamine). Vervolgens is nader gemotiveerd waarom die stoornis van zodanige ernst is dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend wordt beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte nadeel niet kan worden toegerekend omdat de stoornis zijn nadeelvolle daden overwegend beheerst, door te wijzen op onder meer overlast in de thuissituatie, het zichzelf isoleren door niet open te doen voor familie en hulpverleners, weigeren van hulpverlening in het verleden door aanhoudend middelengebruik en toenemend achterdocht, financiële problemen, dreigende dakloosheid, etc. [31] In rov. 2.3 heeft de rechtbank overwogen dat de stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in ernstige verwaarlozing, ernstige psychische schade, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.28
Het onderdeel miskent dat ernstig nadeel in de zin van de Wvggz op grond van art. 1:1 lid 2 Wvggz niet alleen ziet op het bestaan daarvan, maar ook omvat “
het aanzienlijk risico op”ernstig nadeel. In het licht van het dossier en de voorgeschiedenis van betrokkene met betrekking tot zijn middelengebruik is het oordeel van de rechtbank dat sprake is van (een aanzienlijk risico op) ernstig nadeel door gedrag als gevolg van een psychische stoornis niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Voor het overige is ook dit oordeel feitelijk van aard, zodat het in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst.
het aanzienlijk risico op”ernstig nadeel. In het licht van het dossier en de voorgeschiedenis van betrokkene met betrekking tot zijn middelengebruik is het oordeel van de rechtbank dat sprake is van (een aanzienlijk risico op) ernstig nadeel door gedrag als gevolg van een psychische stoornis niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Voor het overige is ook dit oordeel feitelijk van aard, zodat het in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst.
2.29
De
onderdelen II, III en IVfalen op grond van het voorgaande.
onderdelen II, III en IVfalen op grond van het voorgaande.
3.Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G