ECLI:NL:HR:2019:1616

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
19/03093
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz en schending van de hoorplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om betrokkene, die geen vaste woon- of verblijfplaats had, op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank Gelderland had op 10 april 2019 de voorlopige machtiging verleend zonder betrokkene te horen, wat leidde tot de cassatie. De advocaat van betrokkene stelde dat de rechtbank in strijd met artikel 8 lid 1 van de Wet Bopz had gehandeld door de machtiging te verlenen zonder dat betrokkene was opgeroepen of gehoord. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had aangetoond dat betrokkene niet bereid was zich te laten horen en dat de omstandigheden die de rechtbank had genoemd niet rechtvaardigden dat betrokkene niet was opgeroepen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03093
Datum18 oktober 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
verblijvende te [plaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/351349/FA RK 19/1016 van de rechtbank Gelderland van 10 april 2019. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 april 2019, en tot terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 26 maart 2019 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen om betrokkene te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene had toen geen vaste woon- of verblijfplaats.
(ii) Op 10 april 2019 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig de advocaat van betrokkene, een medewerker van GGD Gelderland-Zuid en de moeder van betrokkene. Betrokkene zelf was niet aanwezig.
2.2
Bij beschikking van 10 april 2019 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor het tijdvak tot en met 9 juni 2019. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.

Het horen van betrokkene
De advocaat van betrokkene heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij niet in de gelegenheid is geweest om voorafgaand aan de zitting met betrokkene te spreken omdat zij geen contact met hem heeft gehad. Via de psychiater en begeleider van betrokkene heeft zij getracht om contact met betrokkene te leggen, maar deze waren niet bereikbaar.
Nu zij het standpunt van betrokkene niet kent, kan zij geen standpunt innemen omtrent het verzoek. De advocaat stelt zich dan ook op het standpunt dat de rechtbank geen rechterlijke machtiging kan afgeven nu betrokkene niet is gehoord.
De rechtbank heeft getracht betrokkene te horen, maar dit is niet mogelijk gebleken. Gelet op de ernst van de toestand van betrokkene en nu is gebleken dat betrokkene moeilijk te achterhalen is, moet naar het oordeel van de rechtbank in dit geval het horen van betrokkene achterwege blijven.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1a van het middel klaagt, kort gezegd, dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met art. 8 lid 1 Wet Bopz door de machtiging te verlenen zonder betrokkene te horen. Het onderdeel voegt daaraan toe dat betrokkene behoorlijk had moeten worden opgeroepen. Volgens het onderdeel kunnen de door de rechtbank genoemde omstandigheden niet rechtvaardigen dat betrokkene niet is opgeroepen en ook niet is gehoord.
3.2
Bij de beoordeling van het onderdeel is uitgangspunt dat de betrokkene voor het verhoor behoorlijk dient te zijn opgeroepen door de griffier overeenkomstig het bepaalde in art. 261 Rv in verbinding met de art. 272 e.v. Rv. [1]
3.3
Uit de bestreden beschikking en de overige stukken van het geding valt niet op te maken dat betrokkene bekend was met de tijd en de plaats van de mondelinge behandeling. In aanmerking genomen dat de rechtbank niets heeft overwogen omtrent oproeping van betrokkene, moet het in cassatie ervoor worden gehouden dat betrokkene niet is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 10 april 2019. De enkele door de rechtbank genoemde omstandigheid dat betrokkene “moeilijk te achterhalen” was, kan niet rechtvaardigen dat een oproeping achterwege is gelaten. De hierop gerichte klacht slaagt dus.
3.4
De klacht dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met art. 8 lid 1 Wet Bopz, is eveneens gegrond. Ingevolge deze bepaling dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen. De rechtbank heeft niet vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. Zij heeft aan haar oordeel dat het horen van betrokkene achterwege kon blijven, naast de omstandigheid dat betrokkene “moeilijk te achterhalen” was, slechts ten grondslag gelegd de “ernst van de toestand van betrokkene”. Zonder nadere motivering, die in de beschikking ontbreekt, is het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk.
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 10 april 2019;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
18 oktober 2019.

Voetnoten

1.Vgl. HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7892.