Uitspraak
verblijvende te [plaats],
2.Uitgangspunten en feiten
Het horen van betrokkene
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om betrokkene, die geen vaste woon- of verblijfplaats had, op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank Gelderland had op 10 april 2019 de voorlopige machtiging verleend zonder betrokkene te horen, wat leidde tot de cassatie. De advocaat van betrokkene stelde dat de rechtbank in strijd met artikel 8 lid 1 van de Wet Bopz had gehandeld door de machtiging te verlenen zonder dat betrokkene was opgeroepen of gehoord. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had aangetoond dat betrokkene niet bereid was zich te laten horen en dat de omstandigheden die de rechtbank had genoemd niet rechtvaardigden dat betrokkene niet was opgeroepen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling en beslissing.