Uitspraak
verblijvende te [verblijfplaats],
VERWEERDER in cassatie,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 januari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die geen vaste woon- of verblijfplaats had, was niet verschenen bij de mondelinge behandeling van het verzoek om zorgmachtiging door de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 28 juni 2021 een zorgmachtiging verleend voor de duur van drie maanden, maar de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de rechtbank onvoldoende was. De rechtbank had vastgesteld dat betrokkene van de zitting af kon weten, maar had niet voldoende gemotiveerd waarom betrokkene niet bereid was zich te laten horen. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter de bereidheid van de betrokkene om te worden gehoord moet vaststellen en dat dit moet worden gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juni 2021 en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De beschikking van 5 augustus 2021, waarbij opnieuw een zorgmachtiging werd verleend, werd door de Hoge Raad verworpen, omdat de omstandigheden die aanleiding gaven tot de klachten niet meer aan de orde waren.