Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging. De betrokkene, die in deze procedure als verzoeker tot cassatie optreedt, heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2020. De rechtbank had in deze beschikking een zorgmachtiging verleend, maar de betrokkene was van mening dat er onvoldoende psychiatrisch onderzoek had plaatsgevonden en dat er geen informed consent was gegeven over de procedure. Daarnaast werd er geklaagd dat in feite sprake was van een observatiemaatregel.
De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank en constateert dat de officier van justitie in deze procedure niet is verschenen en geen verweerschrift heeft ingediend. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal, F.F. Langemeijer, strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene beoordeeld, maar komt tot de conclusie dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen, aangezien het niet nodig is om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de betrokkene, waarmee de beschikking van de rechtbank Rotterdam in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van de procedurele waarborgen in zaken die betrekking hebben op zorgmachtigingen en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling.