ECLI:NL:HR:2023:876

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
23/00078
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bereidheid van betrokkene om zich te doen horen in het kader van een zorgmachtiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging. Betrokkene, die niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling, had beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had een zorgmachtiging voor de duur van drie maanden verleend, waarbij werd vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. De advocaat van betrokkene had echter verklaard dat zij geen contact met haar cliënt had kunnen krijgen en dat het onduidelijk was of betrokkene op de hoogte was van de zitting.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende onderzoek had gedaan naar de bereidheid van betrokkene om zich te laten horen. Artikel 6:1 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) vereist dat de rechter de betrokkene hoort, tenzij deze niet in staat of niet bereid is zich te laten horen. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank niet met voldoende zekerheid had kunnen vaststellen dat betrokkene niet bereid was om te verschijnen, vooral omdat de oproeping niet per aangetekende post was verstuurd.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de verplichting van de rechter om de bereidheid van de betrokkene te onderzoeken voordat een zorgmachtiging wordt verleend.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/00078
Datum9 juni 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: J.C. Zevenberg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/647590/FA RK 22-7994 van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging en terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een zorgmachtiging te verlenen ten aanzien van betrokkene voor de duur van zes maanden.
2.2
Bij de mondelinge behandeling van het verzoek zijn verschenen de advocaat van betrokkene en het hoofd behandelzaken, verbonden aan Antes GGZ. Betrokkene is niet verschenen. De bij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gevoegde zittingsaantekeningen van de griffier houden onder meer in dat de advocaat van betrokkene heeft verklaard dat zij geen contact met betrokkene heeft kunnen krijgen, dat niet duidelijk is of betrokkene op de hoogte is van de zitting en, als betrokkene de oproepingsbrief heeft ontvangen, of zij de strekking daarvan begrijpt, en dat betrokkene niet heeft laten weten dat ze niet wil komen.
2.3
Bij de in cassatie bestreden beschikking heeft de rechtbank een zorgmachtiging voor de duur van drie maanden verleend. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“1.4. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is betrokkene niet verschenen. De advocaat van betrokkene
heeft, ondanks herhaaldelijke pogingen, geen contact kunnen krijgen met haar cliënt. De
rechtbank gaat over tot de inhoudelijke behandeling.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
De onderdelen II en III van het middel zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. De rechtbank had de bereidheid van betrokkene om zich te doen horen nader moeten onderzoeken. Door het onderzoek achterwege te laten, heeft de rechtbank in strijd gehandeld met art. 6:1 Wvggz, althans is het oordeel dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen onvoldoende gemotiveerd, aldus de onderdelen.
3.2
Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld. [1]
3.3
Uit de stukken van het geding en de door de Advocaat-Generaal ambtshalve ingewonnen inlichtingen blijkt dat de oproeping voor de mondelinge behandeling niet per aangetekende post aan betrokkene is verstuurd. [2] Er kan daarom, nu betrokkene niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het oproepingsbericht betrokkene heeft bereikt. Daarbij komt dat, gelet op de hiervoor in 2.2 weergegeven uitlatingen van de advocaat ter zitting, de rechtbank zonder nader onderzoek niet met voldoende zekerheid heeft kunnen vaststellen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. [3] De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten slagen dus.
3.4
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2022;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
9 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1165, rov. 3.2 en HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, rov. 3.1.2.
2.Zie de conclusie van de Advocaat-Generaal, onder 3.19-3.20.
3.Vgl. HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:880, rov. 3.3.