Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging. Betrokkene, die niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling, had beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had een zorgmachtiging voor de duur van drie maanden verleend, waarbij werd vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. De advocaat van betrokkene had echter verklaard dat zij geen contact met haar cliënt had kunnen krijgen en dat het onduidelijk was of betrokkene op de hoogte was van de zitting.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende onderzoek had gedaan naar de bereidheid van betrokkene om zich te laten horen. Artikel 6:1 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) vereist dat de rechter de betrokkene hoort, tenzij deze niet in staat of niet bereid is zich te laten horen. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank niet met voldoende zekerheid had kunnen vaststellen dat betrokkene niet bereid was om te verschijnen, vooral omdat de oproeping niet per aangetekende post was verstuurd.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de verplichting van de rechter om de bereidheid van de betrokkene te onderzoeken voordat een zorgmachtiging wordt verleend.