ECLI:NL:HR:2013:BY2639
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet voldoen aan eisen van art. 407 lid 2 Rv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. de Boorder, heeft cassatie ingesteld tegen beschikkingen van het gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de verzoeker in zijn cassatieberoep niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 407 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad benadrukt dat een cassatiemiddel duidelijk moet aangeven tegen welke oordelen het is gericht en waarom deze oordelen het recht zouden hebben geschonden. In dit geval heeft de verzoeker geen middel aangevoerd dat aan deze eisen voldoet, en bovendien hebben de verweerders in cassatie verstek laten gaan. Hierdoor is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. De beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth, en de zaak is behandeld door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion en G. Snijders.