Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie aan de rechtbank Rotterdam om een zorgmachtiging voor betrokkene, die niet ter zitting verscheen. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor zes maanden, maar de advocaat van betrokkene stelde dat deze niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden. De advocaat verzocht om aanpassing van het proces-verbaal, omdat betrokkene telefonisch gehoord wilde worden, maar de rechtbank weigerde dit verzoek. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom betrokkene niet bereid was zich te laten horen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op een behoorlijke rechtspleging en de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om gehoord te worden.