ECLI:NL:HR:2007:BB9666
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis wegens schending hoorplicht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie had op 7 augustus 2007 een verzoek ingediend bij de rechtbank Maastricht, waarbij een geneeskundige verklaring was overgelegd. De rechtbank verleende op 8 augustus 2007 de voorlopige machtiging voor de duur van zes maanden, na het horen van de advocaat van de betrokkene, de psycholoog, de echtgenoot en een dochter van de betrokkene. De betrokkene zelf was niet gehoord, omdat zij haar woning had verlaten en de advocaat het overbodig achtte haar op te roepen.
In cassatie werd aangevoerd dat de rechtbank de hoorplicht had geschonden. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had voldaan aan de vereisten van de Wet Bopz, die bepaalt dat de betrokkene voor haar verhoor behoorlijk diende te worden opgeroepen. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank had miskend dat de betrokkene recht had op een behoorlijke oproeping, en dat de beslissing van de rechtbank niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Maastricht en verwees de zaak terug naar die rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Dit arrest benadrukt het belang van de hoorplicht in procedures die betrekking hebben op de opname van personen in psychiatrische instellingen, en bevestigt dat de rechter de betrokkene op de juiste wijze moet oproepen om haar rechten te waarborgen.