Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
- de uitspraak van de inspecteur van 9 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de rentebeschikking met kenmerk [beschikkingnummer] .0503 (BRE 20/6234);
- de uitspraak van de inspecteur van 21 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de rentebeschikking met kenmerk [beschikkingnummer] .0501 (BRE 20/6492).
1.Beslissing
- verklaart de beroepen ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van bpm voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrag van € 150;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 356 aan hem vergoedt;
- beslist dat, indien de immateriëleschadevergoeding, de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
2.Passeren wrakingsverzoek(en)
fair trialte borgen – waaronder eerbiediging van het uitgangspunt dat een gewraakte rechter geen recht mag spreken in, kort gezegd, zijn eigen zaak – en (dan) ook zelf de verantwoordelijkheid heeft voor haar beslissingen om de wrakingsverzoeken te passeren – dus in afwijking van voormeld uitgangspunt. De rechtbank zal daarom hierna motiveren waarom zij van oordeel is dat zij de wrakingsverzoeken mocht passeren. Voordat op de stelling inzake het Unierecht wordt ingegaan, wordt eerst ingegaan op de grondslag voor die beslissingen.
nadathet wrakingsverzoek is gedaan, maar de wrakingskamer heeft wel
voorafreeds bepaald en zeer specifiek, namelijk voor deze gemachtigde en met vermelding om welke gronden het gaat, in welk geval sprake is van misbruik en het wrakingsverzoek kan worden gepasseerd, en (ii) niet ter discussie staat dat bij de onderhavige wrakingsverzoek sprake is van dergelijke gronden.
3.Gronden
Voor 3 en 4 maart 2020 waren geen reserveringen aangevraagd door u in 2019. (…) Op 4 maart 2020 is een der betrokkenen verhinderd.”. Bij brief van 21 februari 2020 heeft de inspecteur het volgende medegedeeld aan de gemachtigde:
“Ik ben van mening dat het hoorgesprek van 4 maart 2020 gewoon doorgang kan vinden. Er zijn in totaal 20 belanghebbenden betrokken in het hoorgesprek. Het dossier van de persoon die verhinderd is kan behandeld worden op 10 maart 2020.”. De inspecteur heeft bij brief van 6 maart 2020 het volgende opgenomen:
“Op 4 maart 2020 bent u - zonder afmelding - niet verschenen op het hoorgesprek. Ik trek daar uit de conclusie dat u afziet van het recht gehoord te worden.”.
- Het door de inspecteur ingeplande hoorgesprek van 30 april 2019 is op verzoek van de gemachtigde uitgesteld. Als uitgangspunt leidt een eerste uitstel niet tot verlenging van de termijn;
- Met dagtekening 30 oktober 2019 volgt er een nieuwe uitnodiging voor een hoorgesprek op 26 november 2019. Dit hoorgesprek heeft niet plaatsgevonden. Uit het procesdossier blijkt niet wat de reden is van het niet doorgaan van dit hoorgesprek;
- Belanghebbende is weliswaar niet verschenen op het door de inspecteur ingeplande derde hoorgesprek van 4 maart 2020, maar dat heeft als zodanig niet tot vertraging geleid.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;