Op 24 juni 2021 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van rechter mr. [voorletters] Bogert afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die als gemachtigde optrad in verschillende civiele zaken. De verzoeker stelde dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat de rechter in eerdere vergelijkbare zaken naar zijn mening onjuist had geoordeeld over de uitleg van het recht van de Europese Unie. De verzoeker voerde aan dat de rechter de wettelijke verwijzingsplicht had geschonden en dat haar handelswijze niet in overeenstemming was met het vereiste van onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak. De rechter betwistte de vrees voor vooringenomenheid en stelde dat zij in de onderhavige zaken nog geen procesbeslissingen had genomen. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen in het openbaar, met de mededeling dat de behandeling van de zaken waar het wrakingsverzoek betrekking op had, zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing.