Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Feiten en procesverloop
- De uitnodiging voor de zitting op 5 februari 2020;
- Het verzoek van belanghebbende van 3 december 2019 tot wraking;
- De beslissing van de wrakingskamer van 6 januari 2020 waarbij het wrakingsverzoek is afgewezen;
- De pleitnota van belanghebbende van 22 januari 2020;
- De tussenuitspraak van 28 januari 2020 waarin de beslissing tot weigering van [de voormalig gemachtigde] (hierna: de voormalig gemachtigde) op grond van artikel 8:25 van de Awb is neergelegd;
- De brief van de rechtbank van 28 januari 2020 aan belanghebbende waarin deze op de hoogte wordt gebracht van de weigeringsbeslissing, belanghebbende de gelegenheid wordt geboden een andere gemachtigde aan te wijzen en een nieuwe zittingsdatum wordt aangekondigd;
- De reactie van belanghebbende bij brief van 31 januari 2020 op de weigeringsbeslissing;
- De brief van de rechtbank van 5 februari 2020 waarin is medegedeeld dat de rechtbank geen aanleiding ziet om terug te komen op de weigeringsbeslissing;
- De brief van de rechtbank van 30 april 2020 waarin is medegedeeld dat de aangekondigde zitting op 20 mei 2020 geen doorgang kan vinden in verband met de maatregelen rond het Coronavirus;
- De uitnodiging voor de zitting op 24 juni 2020;
- De brief van de rechtbank van 26 mei 2020 met inhoudelijke mededelingen en vragen met het oog op de zitting;
- De brief van de inspecteur van 3 juni 2020 met informatie naar aanleiding van de brief van de rechtbank;
- De brief van belanghebbende waarin melding wordt gemaakt van een nieuwe gemachtigde;
- De brief van de rechtbank van 10 juni 2020 aan de inspecteur met (aanvullende) verzoeken;
- De brief van 15 juni 2020 van de inspecteur met nadere informatie;
- Het proces-verbaal van de zitting van 24 juni 2020, waarvan een kopie op 30 juni 2020 aan partijen is gestuurd;
- De beslissing van de wrakingskamer van 21 juli 2020 waarbij het door belanghebbende tijdens de zitting van 24 juni 2020 gedane wrakingsverzoek is afgewezen en is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen;
- De uitnodiging voor de nadere zitting op 29 oktober 2020;
- Het verzoek van belanghebbende van 15 oktober 2020 tot wraking;
- De brief van de wrakingskamer van 15 oktober 2020 met de mededeling dat het wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen;
- De pleitnota van belanghebbende van 23 oktober 2020;
- De brief van de rechtbank van 27 oktober 2020 met daarbij een door de rechtbank gemaakt overzicht met het oog op de zitting;
- De brief van belanghebbende van 28 oktober 2020 met onder meer een verzoek tot wraking;
- De brief van de rechtbank van 28 oktober 2020 waarin wordt medegedeeld dat gelet op de eerdere beslissing van de wrakingskamer, de rechter het wrakingsverzoek naast zich neerlegt;
- Het proces-verbaal van de zitting van 29 oktober 2020, waarvan een kopie op tegelijk met deze beslissing aan partijen is gestuurd. Tijdens de zitting heeft belanghebbende de rechter gewraakt. De rechter heeft dat verzoek naast zich neergelegd;
- De brief van 24 december 2020 van de rechtbank waarin partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over haar voornemen om op grond van artikel 27ga van de AWR prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen en over de inhoud van de voor te leggen vragen.
- Belanghebbende heeft daarop bij brief van 11 januari 2021 gereageerd. De inspecteur heeft gereageerd bij brief van 12 januari 2021.
2.Geschil
- De heffing van griffierecht vooraf is in strijd met Europees recht; de hoogte van het griffierecht is ook in strijd met het Unierecht.
- De beslissing van de rechtbank tot weigering van de voormalig gemachtigde is in strijd met het Unierecht.
- De hoorplicht en het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel zijn geschonden.
- Belanghebbende is in zijn belangen is geschaad door de weigering van de voormalig gemachtigde in de bezwaarfase.
- De rentebeschikkingen zijn onjuist.
- De rechtbank mag niet beslissen zonder eerst prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen.
- Er bestaat recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
- Er bestaat recht op een vergoeding van de werkelijke proceskosten in bezwaar en in beroep.
- Er bestaat recht op vergoeding van rente bij terugbetaling van griffierecht.
3.Overwegingen
aansluiting zoekt bij de rentevoet die door de handelsbanken voor diverse soorten van bedrijfskredieten aan hun cliënten wordt berekend. Derhalve
is nu het uitgangspunt nietlanger
de rente die de schuldeiser had kunnen maken, maar de rente waartegen hij bij uitblijven van de betaling elders vervangend geld kan opnemen. Er mag van worden uitgegaan dat ditzelfde stelsel zal worden gevolgd bij de vaststelling van de wettelijke rente krachtens het nieuwe wetboek.” (
onderstrepingenRechtbank)
2012), of de belastingrenteregeling dan wel de heffingsrenteregeling van toepassing is. [40] Als die opvatting juist is, zou met betrekking tot een deel van de teruggaven waarop de onderhavige rentegeschillen betrekking hebben, de heffingsrenteregeling nog van toepassing kunnen zijn, zelfs voor de gehele berekeningsperiode [41] . Voor zover in de onderhavige zaken de heffingsrenteregeling van toepassing zou zijn, rijzen dan in de kern dezelfde vragen: wat kan als leenmaatstaf dienen en voldoet de renteberekening daaraan? Een verschil met de belastingrente is dat voor het heffingsrentepercentage aangesloten wordt bij de basisherfinancieringsrente van de ECB met een andere marge dan wel bij het rendement op staatsobligaties met daarbovenop een marge. [42]
4.Beslissing
kennisgeving
teruggaaf
ontvangst
bezwaar
2) Rente