In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2020 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend na een einduitspraak van de rechter in een aantal bestuursrechtelijke verzetprocedures, die op 9 maart 2020 had plaatsgevonden. De verzoeker had in een e-mailbericht van 12 maart 2020 aangegeven dat hij elke rechter zou wraken zolang er geen afspraken met hem werden gemaakt over de Persrichtlijn, de nog niet verstrekte dossiers en de fysieke aanwezigheid van de rechter bij de wrakingskamer. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet meer kon worden behandeld, omdat de rechter al een eindbeslissing had genomen. Bovendien werd vastgesteld dat de verzoeker misbruik maakte van het wrakingsmiddel door voorwaarden te stellen die niet gerelateerd waren aan de partijdigheid van de rechter. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker, dat gebaseerd is op het niet voldoen aan zijn voorwaarden, niet in behandeling zou worden genomen voor alle procedures die momenteel bij de rechtbank in behandeling zijn en in het komende jaar nog zullen worden behandeld.