ECLI:NL:HR:2018:1770

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
17/04189
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie in het belang der wet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende wraking van leden van de wrakingskamer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet. Het betreft een verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat door de raadsman van de verdachte was ingediend. De wrakingskamer had het verzoek buiten behandeling gelaten, omdat het verzoek niet voldeed aan de motiveringseisen en blijk gaf van misbruik van het wrakingsmiddel. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over rechterlijke onpartijdigheid en de voorwaarden waaronder een wrakingsverzoek kan worden ingediend. De Hoge Raad benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De Hoge Raad oordeelt dat de wrakingskamer terecht het verzoek tot wraking buiten behandeling heeft gelaten, omdat het verzoek niet voldeed aan de eisen van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de wrakingskamer.

Uitspraak

25 september 2018
Strafkamer
nr. S 17/04189 CW
Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, nummer 307250 HA RK 15-206, van 17 december 2015 in de zaak van:
[verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950.

1.De bestreden beschikking

1.1.
Bij de bestreden beschikking heeft het in art. 515, eerste lid, Sv bedoelde gerecht dat oordeelt over het verzoek om wraking (hierna: de wrakingskamer) het verzoek van de raadsman van de verdachte tot wraking van de leden van die wrakingskamer buiten behandeling gelaten en bepaald dat een volgend verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling zal worden genomen.
1.2.
De wrakingskamer heeft met betrekking tot het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"2.1. In zijn hiervoor aangehaalde brieven van 11 december 2015 heeft de raadsman van verzoeker de wrakingskamer verzocht de voor 14 december 2015 vastgestelde behandeling van het wrakingsverzoek onder opgave van verhinderdata te verdagen naar een zodanige datum en tijdstip als voor verzoeker en zijn raadsman mogelijk is. De raadsman voert daarbij aan dat bij de vaststelling van het behandelingstijdstip geen rekening is gehouden met zijn eerder opgegeven verhinderdata.
2.2.
Dit verdagingsverzoek is door de wrakingskamer bij brief van de griffier van 11 december 2015 niet gehonoreerd. Daartoe is bericht dat aan de raadsman van verzoeker meermalen om tijdige opgave van verhinderingen is gevraagd, maar die niet is ontvangen, zodat het niet uitkomen van het – overigens in overeenstemming met de wel verkregen verhinderingen van de overige betrokkenen – vastgestelde behandelingstijdstip voor risico komt van verzoeker en zijn verdediging. Verder is daarbij meegedeeld dat, ook al had de te laat ingediende opgave de wrakingskamer wél tijdig bereikt, dan zou daaraan voorbij zijn gegaan. De opgave vertoont zoveel verhinderingen in december, dat een voortvarende behandeling, zoals de wet voorschrijft, niet mogelijk zou zijn. Die voortvarende behandeling maakt dat degene die wraakt er rekening mee moet houden dat op korte termijn een zitting gepland gaat vinden en dus bereid moet zijn om zijn agenda prioritering aan te passen.
2.3.
De verdediging heeft vervolgens bij brief van 11 december 2015 de wrakingskamer gewraakt, waartoe – samengevat – is aangevoerd, dat de wrakingskamer, gelet op de ruime mogelijkheden van alle betrokken partijen voor een behandeling in de maand januari, de wrakingskamer het wrakingsverzoek niet onafhankelijk en ernstig in strijd met het recht behandelt. Daarbij is er volgens de verdediging sprake van onvoldoende respect voor de belangen van verzoeker en wordt aan de ernst van het wrakingsverzoek voorbijgegaan; ten onrechte wordt geen toepassing gegeven aan fundamentele processuele voorschriften.
2.4.
De wrakingskamer stelt, bij gebreke van een mondelinge toelichting van de zijde van verzoeker (nu deze noch zijn raadsman is verschenen) op basis van de brief van 11 december 2015 vast, dat het tegen haar gerichte wrakingsverzoek uitsluitend wordt gebaseerd op een voor verzoeker niet welgevallige processuele beslissing en slechts als doel kan hebben om alsnog een verdaging van de vastgestelde behandeling van zijn wrakingsverzoek te bewerkstelligen. Het middel van wraking is daarvoor niet bedoeld. Met zo'n wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer wordt van dit middel misbruik gemaakt. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek tot haar wraking buiten behandeling stellen en zal worden bepaald als hierna in het dictum vermeld. Vanwege dit misbruik zal de wrakingskamer tevens bepalen, dat volgende wrakingsverzoeken tegen de wrakingskamer eveneens buiten behandeling zullen blijven."

2.Het cassatieberoep

De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht en aanvullende voordracht tot cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.

3.Juridisch kader

3.1.
De hier van belang zijnde bepalingen van het Wetboek van Strafvordering luiden als volgt:
- art. 512:
"Op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
- art. 513:
"1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Tijdens de terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.
3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
4. Een volgende verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5. Geschiedt het verzoek ter terechtzitting, dan wordt de terechtzitting geschorst."
- art. 514:
"Een rechter wiens wraking is verzocht, kan in de wraking berusten."
- art. 515:
"1. Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.
2. De verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het gerecht kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of de rechter wiens wraking is verzocht, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord.
3. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan de verdachte, het openbaar ministerie en de rechter wiens wraking was verzocht medegedeeld.
4. In geval van misbruik kan het gerecht bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.
5. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open."
3.2.1.
De onder 3.1 genoemde bepalingen dienen mede te worden uitgelegd tegen de achtergrond van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR. Deze bepalingen luiden – in de Nederlandse vertaling - als volgt:
- art. 6, eerste lid, EVRM:
"Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak (...) door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingestelde rechterlijke instantie."
- art. 14, eerste lid, IVBPR:
"Allen zijn gelijk voor de rechter en de rechterlijke instanties. Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, of het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen in een rechtsgeding, heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie."
3.2.2.
Blijkens de rechtspraak van het EHRM betreffende het in art. 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht op een behandeling van de zaak door een onpartijdig gerecht geldt als hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten aangezien anders (i) onvoldoende is gewaarborgd dat een partij haar aanspraak op een onpartijdige behandeling van de zaak kan verwezenlijken, en (ii) het vertrouwen dat de rechtzoekende in de gerechten moet kunnen stellen, in het geding zou kunnen komen (vgl. EHRM 15 oktober 2009, 17056/06, (Micallef tegen Malta), rov. 99). Uit deze rechtspraak valt echter ook af te leiden dat die hoofdregel alleen geldt indien sprake is van een wrakingsverzoek dat – in de bewoordingen van het EHRM – "does not immediately appear to be manifestly devoid of merit" (vgl. EHRM 23 april 1996, 16839/90, (Remli tegen Frankrijk), rov. 48).

4.Beoordeling van de middelen

4.1.
Het eerste middel klaagt dat de wrakingskamer de wrakingsregeling ten onrechte toepasselijk heeft geacht op een verzoek om wraking van een rechter die deel uitmaakt van de wrakingskamer. Het tweede middel stelt dat de Rechtbank het verzoek om wraking van de wrakingskamer ten onrechte heeft gekwalificeerd als misbruik van het middel van wraking, aangezien art. 515, vierde lid, Sv slechts voorziet in de mogelijkheid om misbruik vast te stellen met het oog op de behandeling van "een volgend verzoek" om wraking. Het derde middel betoogt dat de Rechtbank het verzoek om wraking van de wrakingskamer ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De middelen hebben betrekking op het geding voor de wrakingskamer. In deze cassatieprocedure is derhalve niet de vraag aan de orde of in strafzaken een verzoek tot wraking van een of meer van de rechters die belast zijn met de behandeling van de hoofdzaak (hierna: de zittingsrechter) door die zittingsrechter zelf wegens misbruik van recht of anderszins buiten behandeling kan worden gelaten.
4.2.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956).
4.2.2.
In het Nederlandse systeem van strafvordering kan een procespartij bij de behandeling van een strafzaak een beroep doen op zulke uitzonderlijke omstandigheden. Bij gegrondbevinding van dat beroep zal de rechter op wie dat beroep ziet, zich onttrekken aan de behandeling van de strafzaak. Bij verwerping van het beroep kan de desbetreffende procespartij een rechtsmiddel aanwenden tegen de eindbeslissing en in het kader daarvan het beroep herhalen. Indien dat beroep op bedoelde uitzonderlijke omstandigheden alsnog wordt gehonoreerd, leidt dat tot terugwijzing van de zaak naar het eerder oordelende gerecht. (Vgl. bijvoorbeeld HR 16 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1502, NJ 2000/335.)
4.2.3.
Daarnaast voorziet art. 512 Sv in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van zo een verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het openbaar ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het openbaar ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
4.2.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. (Vgl. het heden uitgesproken arrest ECLI:NL:HR:2018:1413.)
4.3.
Naar aanleiding van hetgeen de Advocaat-Generaal in zijn voordracht naar voren heeft gebracht merkt de Hoge Raad op dat - mede gelet op doel en strekking van de wrakingsregeling - onder het behandelen van een zaak in de zin van art. 512 Sv moet worden verstaan: elke rechterlijke bemoeienis met een zaak, van welke aard en omvang dan ook. Daaronder is begrepen de behandeling door (een of meer leden van) de wrakingskamer van een wrakingsverzoek. Dat betekent dat ook de leden van een wrakingskamer kunnen worden gewraakt.
4.4.
Ingevolge art. 513, tweede lid, Sv moet het wrakingsverzoek zijn gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek dat niet voldoet aan deze motiveringseis, kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van art. 512 Sv en kan door de wrakingskamer buiten behandeling worden gelaten.
4.5.
In strafzaken geldt voorts dat indien de wrakingskamer heeft te oordelen over een verzoek tot wraking van de zittingsrechter en zij van oordeel is dat sprake is van een verzoek dat in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, de wrakingskamer kan bepalen dat het verzoek tot wraking van de zittingsrechter niet kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van art. 512 Sv. Dat betekent dat zo een verzoek, dat blijk geeft van evident misbruik van het wrakingsmiddel, door de wrakingskamer buiten behandeling kan worden gelaten, zonder dat daartoe een zitting als bedoeld in art. 515 Sv wordt gehouden, ook als sprake is van een eerste verzoek tot wraking van de zittingsrechter. Het tweede lid van art. 515 Sv, inhoudende dat de wrakingskamer in geval van misbruik kan bepalen dat "een volgend verzoek" niet in behandeling wordt genomen, staat daaraan niet in de weg. Ook als het gaat om de eerste aanwending van de bevoegdheid om een verzoek tot wraking van de zittingsrechter in te dienen, kan de wrakingskamer – in aanmerking genomen dat een bevoegdheid niet mag worden aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven – daaraan de gevolgtrekking verbinden dat het verzoek buiten behandeling wordt gelaten. Het voorgaande geldt, mede gelet op hetgeen onder 4.7 wordt overwogen, ook indien sprake is van een eerste verzoek tot wraking van de wrakingskamer.
4.6.
In verband met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM is van belang dat ingeval de wrakingskamer een verzoek tot wraking van de zittingsrechter ten onrechte niet in behandeling zou hebben genomen, de verzoeker langs de in 4.2.2 gewezen weg het oordeel van de hogere rechter kan inroepen omtrent de – gestelde – vooringenomenheid van de zittingsrechter.
4.7.
Op zichzelf nemen de middelen terecht tot uitgangspunt dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in – kort gezegd - zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft. Op dat uitgangspunt steunt art. 515, eerste lid, Sv: een verzoek om wraking wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.
Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat ingeval sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt, de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling kan laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. Art. 515, eerste lid, Sv, staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van art. 512 Sv. Die uitleg sluit ook aan bij de onder 3.2.2 weergegeven rechtspraak van het EHRM, inhoudende dat de hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij een verzoek dat "does not immediately appear to be manifestly devoid of merit".
4.8.
Voor zover de middelen klagen dat de wrakingskamer ten onrechte het verzoek tot wraking van haar leden buiten behandeling heeft gelaten wegens misbruik van recht, falen ze. Het kennelijke oordeel van de wrakingskamer dat het verzoek buiten behandeling kon worden gelaten omdat geen sprake was van een verzoek in de zin van art. 512 Sv getuigt in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.5 en 4.7 is overwogen en gelet op hetgeen aan het verzoek tot wraking ten grondslag is gelegd, niet van een onjuiste rechtsopvatting.
4.9.
Uit het vorenoverwogene volgt dat geen van de middelen slaagt.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 september 2018.