ECLI:NL:PHR:2025:966

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
24/00891
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en smaadschrift met betrekking tot sociale media uitingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 5 maart 2024 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 oktober 2019 bevestigd, waarbij de verdachte is veroordeeld voor belaging en smaadschrift. De verdachte heeft een grote hoeveelheid berichten op sociale media geplaatst waarin de benadeelde partijen worden gelinkt aan occulte stalking, seksueel misbruik, zwarte magie en satanisme. De zaak betreft een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, waarbij verschillende middelen zijn ingediend, waaronder klachten over de schending van het recht op een eerlijk proces en de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot partiële vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak. De zaak is complex door de lange duur van de procedure en de psychische toestand van de verdachte, die wordt vermoed niet in staat te zijn zijn belangen te behartigen. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen voor zover deze betrekking hebben op materiële schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregelen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00891
Zitting9 september 2025
CONCLUSIE
P.H.P.H.M.C. van Kempen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 5 maart 2024 (rolnr. 22-004989-19) het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 oktober 2019 (parketnr. 09-837188-18) bevestigd met overneming van gronden, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en maatregel en de motivering daarvan. Het hof heeft de verdachte wegens 1, 2 en 3 telkens “belaging” en 4 “smaadschrift, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden, een proeftijd van drie jaren en aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarnaast een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende een contactverbod voor de duur van vijf jaren opgelegd en bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Het hof heeft voorts de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en in dat verband steeds een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. W.H. Jebbink, advocaat in Amsterdam, heeft acht middelen van cassatie voorgesteld.

2.Waar het in cassatie om gaat

2.1
De verdachte is in deze zaak veroordeeld wegens het belagen van onder meer de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] . De verdachte plaatste onder andere een zeer grote hoeveelheid berichten op sociale media waarin de benadeelde partijen aan occulte stalking, seksueel misbruik, zwarte magie en satanisme worden gerelateerd, deed valse meldingen over hen, benaderde hun werkgevers en ook de benadeelde partijen zelf. In cassatie staat allereerst de gang van zaken tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2024 centraal. Het eerste middel klaagt dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces is geschonden, omdat het hof de behandeling van de zaak op die terechtzitting niet heeft aangehouden, terwijl de verdediging niet zou beschikken over praktische en effectieve rechtsbijstand en evenmin over voldoende tijd ter voorbereiding van de verdediging. Het derde middel houdt in dat het hof de behandeling had moeten aanhouden, omdat de verdachte op de terechtzitting van 5 maart 2024 werd verrast door de inhoudelijke behandeling van de zaak. Het vierde middel richt zich ertegen dat de zaak op 5 maart 2024 in het openbaar behandeld werd. Het vijfde middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek van de verdediging tot het herroepen van de beslissing als bedoeld in art. 509a lid 1 Sv. Het zesde middel kan niet worden aangemerkt als een cassatiemiddel in de zin van de wet. Het tweede, zevende en achtste middel gaan over de vorderingen van de benadeelde partijen. De middelen worden besproken in een andere volgorde dan waarin zij zijn voorgesteld. Behandeld worden achtereenvolgens het eerste, derde, vierde en vijfde middel die deels in elkaars verlengde liggen, dan volgt het zesde middel en tot slot komen het tweede, zevende en achtste middel over de vorderingen van de benadeelde partijen aan bod. Allereerst wordt ingegaan op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
2.2
Deze conclusie strekt tot partiële vernietiging vanwege het zevende middel en tot verwerping van de overige middelen.

3.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1
Het hof heeft op 5 maart 2024 uitspaak gedaan in de onderhavige zaak. De cassatieakte vermeldt dat het cassatieberoep op 12 maart 2024 is ingesteld door de in de akte genoemde administratief ambtenaar van het hof en dat deze ambtenaar “blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht” schriftelijk is gemachtigd om namens de verdachte beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van 5 maart 2024, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen onder parketnr. 22-004989-19 door dit hof gewezen in de zaak tegen [verdachte] . Aan de cassatieakte is een e-mailbericht gehecht met de volgende inhoud:
“Van:
[verdachte]< [e-mailadres] >
Date: di 12 mrt 2024 om 13:00
Subject: Cassatie tegen uitspraak: OM 22-004989-19 (D20231445)
To: straf griffie (Hof Den Haag) < [e-mailadres] >
Geachte griffie,
Graag wil ik een cassatie instellen tegen de uitspraak van 05-03-2024, jongstleden, namelijk: OM 22-004989-19 (D20231445) ik kom nog met een cassatieschriftuur, en een andere advocaat! Er is ook een ZSM waarin een officier van justitie is veroordeeld, van 26-02-2024, zoek op [betrokkene 1] , die ook veroordeeld is, of [betrokkene 2] die ook veroordeeld is hierin!
Hoogachtend,
[…]
mr. [verdachte]
3.2
De verdachte die een brief stuurt waaruit blijkt dat hij tegen een beslissing wil opkomen, moet worden geacht aan een griffieambtenaar een bijzondere schriftelijke volmacht te hebben gegeven tot het instellen van een rechtsmiddel. [1] Op grond van art. 450 lid 3 Sv wordt aan een schriftelijke bijzondere volmacht slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door de betreffende griffiemedewerker aanstonds voor de verdachte in ontvangst nemen van de oproeping en indien hij daarbij een adres opgeeft voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding. Een strikte wetstoepassing ligt volgens de Hoge Raad echter niet in de rede wanneer de volmacht aan de griffiemedewerker door de verdachte zelf is verstrekt en hem in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim. [2]
3.3
De onder 3.1 weergegeven e-mail van de verdachte aan het hof bevat onmiskenbaar de wens van de verdachte om in cassatieberoep te gaan tegen de uitspraak van het hof van 5 maart 2024 in de zaak met het rolnr. 22-004989-19. Dat de griffieambtenaar van het hof de verdachte er niet op heeft gewezen dat de schriftelijke bijzondere volmacht niet voldoet aan de in art. 450 lid 3 Sv genoemde vereisten, [3] mag niet ten nadele van de verdachte strekken. [4]
3.4
De verdachte kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep.

4.Het eerste middel

4.1
Het middel betreft in de kern de klacht dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces is geschonden, meer in het bijzonder het recht op praktische en effectieve rechtsbijstand in de zin van art. 6 lid 3 aanhef en onder c EVRM en het recht om te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging als bedoeld in art. 6 lid 3 aanhef en onder b EVRM.
4.2
Het hof heeft bij beslissing van 2 november 2023 verklaard dat wordt vermoed dat de verdachte een psychische stoornis heeft ten gevolge waarvan hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:

Procesgang
Bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 23 oktober 2019 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Voorts is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Namens de verdachte is hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
De verdachte werd in eerste aanleg bijgestaan door een raadsman. In hoger beroep is aan de verdachte een advocaat toegevoegd. Deze heeft aan het hof laten weten dat hij de verdachte niet zal bijstaan, aangezien de verdachte aan deze raadsman te kennen heeft gegeven van hem geen bijstand te wensen.
Op 4 oktober 2023 heeft in hoger beroep een regiezitting plaatsgevonden. De verdachte is daar zonder advocaat verschenen en heeft verklaard zelf de verdediging in zijn zaak te willen voeren.
Toepassing van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering
Gelet op de stukken in het dossier en de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep bestaat het vermoeden dat de verdachte een psychische stoornis heeft ten gevolge waarvan hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.
Het hof zal daarom de hierna weer te geven beslissing geven. Als gevolg van deze beslissing zullen de bevoegdheden van de verdachte op grond van artikel 509d lid 3 van het Wetboek van Strafvordering mede toekomen aan de toe te voegen advocaat. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 17 november 2009 is er in dat geval geen plaats voor afstand van het recht op rechtsbijstand. De toegevoegde advocaat is bevoegd en gehouden op te treden, ook al geeft de verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of zich niet kan verenigen met de wijze waarop de toegevoegde advocaat aan die bijstand invulling geeft.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart op grond van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering dat wordt vermoed dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis en dat de verdachte als gevolg daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.
Bepaalt dat aan de verdachte een advocaat dient te worden toegevoegd.
Verstaat dat als gevolg van de hiervoor gegeven verklaring de bevoegdheden van de verdachte op grond van artikel 509d lid 3 van het Wetboek van Strafvordering mede toekomen aan de toegevoegde advocaat vanaf het moment van toevoeging.
Verzoekt de advocaat-generaal de inhoud van deze beslissing onverwijld aan de verdachte te betekenen, nu deze beslissing niet in de tegenwoordigheid van de verdachte is gegeven.
Beveelt de oproeping van de verdachte en de toegevoegde advocaat van de verdachte tegen het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting.”
4.3
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2024 blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte daar het woord heeft gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden voor zover van belang in:

Verzoek ex 509b lid 2 Sv
1. Bij beslissing van 2 november 2023 heeft Uw hof besloten om op grond van artikel 509d lid 3 Sv een advocaat toe te voegen, daar bij Uw Hof het vermoeden bestond de verdachte als gevolg van een vermoedelijke psychische stoornis niet in staat is zijn belangen zonder juridische bijstand te behartigen.
2. De verdediging waardeert het enorm dat Uw Hof zeer zorgvuldig omgaat met de belangen van de verdachte en ook begrip heeft voor uw beslissing dat de verdachte in deze zaak dient te worden verdedigd door een advocaat, desnoods tegen zijn wil in. In aanloop naar deze zaak heb ik getracht contact op te nemen met de verdachte om mijn rol duidelijk uit te leggen en de verdediging voor te bereiden. De verdachte heeft duidelijk laten weten dat mijn bijstand absoluut ongewenst is. Hij heeft gisteren ook een klacht bij de Deken van de Orde van Advocaten ingediend tegen mij.
Juridisch kader
3. Ik hoop dat uw Hof begrijpt dat onder deze omstandigheden het mij tuchtrechtelijk niet vrijstaat om de verdachte te verdedigen.
4. Uitgangspunt is dat een advocaat geen handelingen mag verrichten tegen de kennelijke wil van de client. Dit staat in regel 14 lid 1 van de Gedragsregels Advocatuur 2018.
5. Ook indien een rechtelijke instantie een raadsman heeft toegevoegd, blijft volgens de Hoge Raad aan de verdachte de keuze voorbehouden of hij ook wil dat deze raadsman hem ter zitting verdedigt (HR 17-11-2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315 rov 3.3.2)
“Of een verdachte zichzelf ter terechtzitting wil verdedigen dan wel zich wil laten verdedigen door een raadsman, is ter vrije keuze van de verdachte. Dat geldt ook indien aan de verdachte een raadsman is toegevoegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een (toegevoegde) raadsman daadwerkelijk optreedt in het geval de verdachte ervoor kiest zichzelf te verdedigen en dus afstand doet van het recht op rechtsbijstand. De wet kent dus niet de mogelijkheid van rechtsbijstand tegen de wil van de verdachte.”
6. De wet kent echter 2 gevallen waarin een verdachte kan worden gedwongen om desnoods tegen zijn wil te worden verdedigd:
- Wanneer de verdachte nog geen 16 jaar oud is (503 Sv);
- Wanneer de rechtbank beslist dat bij de verdachte een zodanige
o gebrekkige ontwikkeling
o of ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt vermoed, dat hij zijn eigen belangen niet behoorlijk kan behartigen (art. 509a jo. 509d Sv).
7. Gezien uw beslissing zou in deze zaak het laatste aan de orde zijn. Er ligt bijzonder weinig informatie over de persoon van client. Er is een verouderd enkelvoudig Pro Justitie rapport uit 2003, met een voorzichtige diagnose. In het traject consult uit 2018 wordt gesproken van een ernstig psychotisch toestandsbeeld met uitgebreide denkstoornissen, waangedachten en waarnemingstoornissen. Een uitgebreid onderzoek is er niet.
8. Uit de jurisprudentie lijkt te volgen dat de regel ex 509a Sv met name bedoeld is voor gevallen waarbij de verdachte “volledig de weg kwijt is”. Of in ieder geval aanzienlijk meer dan deze verdachte. De verdediging heeft op basis van de stukken niet kunnen terugvinden dat de verdachte in deze zaak niet in staat is zijn verdediging zelf te voeren.
9. De Hoge Raad zegt er het volgende over in HR 17-11-2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315 rov 3.4
“Met die bijzondere regelingen is beoogd om verdachten die niet in staat moeten worden geacht hun positie in het strafproces te bepalen, te verzekeren van een effectieve verdediging. Dat betekent niet dat in de overige gevallen de zorg voor een dergelijke, door art. 6 EVRM vereiste verdediging steeds en zonder meer aan de verdachte kan worden gelaten. Dat geldt in het bijzonder indien een verdachte ten aanzien van wie de wetgever heeft voorzien in ambtshalve toevoeging van een raadsman, ervoor kiest om zichzelf te verdedigen en te kennen geeft afstand te willen doen van zijn recht op rechtsbijstand. Dan zal de rechter erop moeten toezien dat door die keuze aan het recht op een eerlijk proces niet wordt tekortgedaan. In een zodanig geval zal de rechter zich ervan moeten vergewissen dat de afstand van rechtsbijstand ondubbelzinnig, desbewust en vrijwillig is gedaan. Indien de rechter oordeelt dat daarvan sprake is en hij de keuze van de verdachte respecteert, zal hij tijdens de behandeling van de zaak bijzondere aandacht moeten schenken aan de positie van de verdachte. Dat geldt met name waar het gaat om het verstrekken van informatie die de verdachte voor zijn verdediging behoeft. In dat opzicht kan de verdachte immers tekortkomen omdat hij, anders dan met de regeling van de ambtshalve toevoeging is beoogd, geen bijstand van een rechtsgeleerde raadsman heeft. In dat tekort zal de rechter zoveel ais mogelijk dienen te voorzien.”
10. Dit leidt er mijns inziens toe dat de wens van de verdachte voorrang moet hebben op de beslissing van Uw Hof om verplichte bijstand te dulden. Indien Uw Hof oog heeft voor de bijzondere positie van de verdachte dan wordt aan het recht op een eerlijk proces niet tekortgedaan. In artikel 509b Sv lid 2 Sv staat dat een dergelijke beslissing om de verdachte desnoods tegen zijn wil te laten verdedigen “te allen tijde” kan worden herroepen. De verdediging meent dat dat in dit geval ook zou moeten gebeuren en ik verzoek uw Hof dit dan ook te doen.
11. Daarbij komt nog dat de verdediging pas afgelopen donderdag het complete procesdossier heeft mogen ontvangen. Er is onvoldoende tijd geweest - lees 2 werkdagen - om het vrij lijvige dossier goed te bestuderen en enigszins wat zinnigs te kunnen zeggen in het belang van de verdachte. De verdediging realiseert zich dat zonder medewerking van de verdachte er op geen enkele wijze gedegen rechtsbijstand kan worden verleend. Het gehouden zijn om als raadsman op te treden wordt hierdoor onmogelijk gemaakt.
12. Indien Uw Hof tot het oordeel komt dat de beslissing niet wordt herroepen en er toch echt sprake is van een situatie dat bij de verdachte een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt vermoed, dat hij zijn eigen belangen niet behoorlijk kan behartigen (art. 509a jo. 509d Sv), dan wens ik het navolgende nog op te merken.”
4.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2024 houdt onder meer in:
“De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- de beschikking d.d. 2 november 2023 van het hof waarbij met toepassing van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een advocaat, zijnde mr. Šandrk, is toegevoegd.
[…]
De raadsvrouw voert het woord overeenkomstig haar overlegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities betreffende de onderdelen in alinea’s 1 tot en met 12.
De voorzitter deelt mede dat het hof eerst een aantal vragen gaat stellen aan de verdachte voordat een beslissing wordt genomen op het verzoek van de raadsvrouw.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik heb een tuchtklacht ingediend bij de deken over wie mij bijstaat. Ook tegen de deken zelf heb ik een klacht ingediend.
U vraagt mij hoe het gaat en wat er gebeurd is. In 2021 heb ik aangifte gedaan op politiebureau Zuiderpark. Bij dat politiebureau zijn ze bang en een magiër heeft dat opgestart. Hij is een werkster in Engeland en zijn broertje ook. Minderjarige meisjes heeft hij bedreigd.
[…]
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter het volgende mede:
[…]
Het verzoek van de raadsvrouw om artikel 509b tweede lid Sv toe te passen en de beslissing van het hof van 2 november 2023 te herroepen wordt afgewezen.Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd en mede gelet op de verklaring van de verdachte van heden, waaruit het vermoeden van een stoornis waardoor hij niet in staat is om zijn belangen te behartigen, nogmaals wordt bevestigd, geen aanleiding om de beslissing te herroepen. De wet gaat bovendien boven het tuchtrecht. De raadsvrouw is daarom bevoegd en gehouden om als raadsvrouw van de verdachte op te treden. Als de verdachte het daar niet mee eens is kan hij dat in cassatie eventueel aan de orde stellen.”
4.5
De steller van het middel voert aan dat het hof uit hetgeen de raadsvrouw op de terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd had moeten afleiden dat de raadsvrouw onvoldoende in staat was om de verdachte te voorzien van praktische en effectieve rechtsbijstand en dat zij geen
“adequate time and facilities”heeft gekregen tot voorbereiding van de verdediging. De omstandigheid dat de raadsvrouw niet (formeel) een verzoek tot aanhouding heeft gedaan, had het hof moeten opvatten als een
“negligent failure”van de raadsvrouw
“to comply with a purely formal condition”die
“cannot be equated with an injudicious line of defence or a mere defect of argumentation”. Dit noopte het hof ertoe een andere advocaat aan te wijzen, althans het onderzoek ter terechtzitting aan te houden om de aangewezen raadsvrouw in de gelegenheid te stellen een effectieve verdediging te voeren, aldus de steller van het middel. Dat de raadsvrouw zich niet heeft verzet tegen een openbare behandeling van de zaak en dat zij de vorderingen van de benadeelde partij niet heeft betwist, was volgens de steller van het middel eveneens een reden om de zaak aan te houden en een andere raadsman of raadsvrouw aan te wijzen.
4.6
De verdachte heeft op grond van onder meer art. 6 lid 3 aanhef en onder c EVRM, art. 3 lid 1 Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat (hierna: Richtlijn) [5] en art. 28 lid 1 Sv het recht zich te laten bijstaan door een advocaat. Dit recht geldt tot en met het einde van de procedure en dus ook voor het hoofdonderzoek ter terechtzitting, hetgeen nog eens uitdrukkelijk blijkt uit art. 3 lid 1 jo. art. 2 lid 1 Richtlijn. Voor een aantal situaties bepaalt het Wetboek van Strafvordering dat aan een verdachte die geen raadsman heeft ambtshalve een raadsman wordt toegekend (“aangewezen”). Dit gebeurt onder meer indien het gaat om de berechting van een verdachte bij wie een psychische stoornis, een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap wordt vermoed, waardoor hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen (art. 509a lid 1 jo. 509c Sv). In beginsel staat het de verdachte vrij om afstand te doen van zijn recht op rechtsbijstand, ook wanneer een raadsman is aangewezen. [6] Dat geldt echter niet als het gaat om de zojuist beschreven situatie van de berechting van een verdachte bij wie een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap wordt vermoed, waardoor hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen. In een dergelijk geval is er geen plaats voor afstand van het recht op rechtsbijstand en is de raadsman bevoegd en gehouden op te treden, ook al geeft de verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling geeft (art. 509a Sv jo. art. 509d lid 3 Sv). [7]
4.7
Het EHRM beschouwt het recht op effectieve rechtsbijstand als
“one of the fundamental features of a fair trial”. [8] Volgens het EHRM houdt art. 6 lid 3 onder c EVRM in dat de verdachte recht heeft op rechtsbijstand die
“practical and effective”is. Het enkele toewijzen van een advocaat is op zichzelf nog geen garantie dat die advocaat de verdachte ook effectieve rechtsbijstand kan bieden. [9] De autoriteiten kunnen echter niet verantwoordelijk worden gehouden voor iedere tekortkoming aan de zijde van de advocaat. [10] In verband met de onafhankelijkheid van de advocatuur is het gedrag van de verdediging in wezen een kwestie tussen de verdachte en zijn advocaat. De autoriteiten hoeven alleen in te grijpen als
“a failure by counsel to provide effective representation is manifest or is sufficiently brought to their attention”. [11] Van een
“manifest failure”kan sprake zijn wanneer het gaat om een “
negligent failure to comply with a purely formal condition [that] cannot be equated with an injudicious line of defence or a mere defect of argumentation”. [12]
4.8
In de onderhavige zaak is er op basis van hetgeen in de toelichting op het middel is aangevoerd en gezien het verhandelde ter terechtzitting mijns inziens geen plaats voor het oordeel dat sprake zou zijn van een “
negligent failure to comply with a purely formal condition [that] cannot be equated with an injudicious line of defence or a mere defect of argumentation”of een
“manifest failure”aan de kant van de raadsvrouw. Wanneer bijvoorbeeld materieel een aanhoudingsverzoek wordt gedaan, maar dit aanhoudingsverzoek niet aan de daaraan gestelde formele vereisten voldoet, zou het mogelijk kunnen gaan om een verzuim betreffende een puur formele voorwaarde. Iets dergelijks is in deze zaak echter niet aan de orde, nu de raadsvrouw simpelweg in het geheel geen aanhoudingsverzoek heeft gedaan. De afweging om al dan niet om aanhouding te verzoeken is in beginsel van strategische aard. Bij de keuze daaromtrent kunnen vele soorten overwegingen en belangen een rol spelen, zoals de behoefte aan een voortvarende afdoening van de zaak of het voorkomen van een uitbreiding van het onderzoek. De rechter dient grote terughoudendheid te betrachten om in dergelijke in beginsel strategische keuzes in te grijpen. Een en ander geldt ook wat betreft de keuze door de raadsvrouw om zich niet te verzetten tegen een openbare behandeling van de zaak en het niet betwisten van de vordering van de benadeelde partij aangezien ook daaraan een verdedigingsstrategie ten grondslag kan liggen.
4.9
Het bovenstaande betekent dat het hof in dit geval niet gehouden was in te grijpen en een andere raadsvrouw aan te wijzen of het onderzoek ter terechtzitting om die reden aan te houden. Daarbij verdient nog opmerking dat het hof – onder meer door een aantal vragen aan de verdachte te stellen – het verzoek van de raadsvrouw om art. 509b lid 2 Sv toe te passen en de beslissing van het hof van 2 november 2023 te herroepen serieus heeft beoordeeld alvorens tot een afwijzing daarvan te komen (zie daarover ook bij de bespreking van het vijfde middel onder 7.5). Het hof heeft daarbij – conform HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315,
NJ2010/143 m.nt. Schalken, r.o. 3.3.3 en HR 26 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:110,
NJ2021/50, r.o. 2.4.3 – het juiste rechtskader toegepast en onder meer overwogen dat de raadsvrouw “bevoegd en gehouden” was om als raadsvrouw van de verdachte op te treden (zie onder 4.6). Eerder had het hof al juist overwogen dat er in geval van toepassing van art. 509a e.v. Sv geen plaats is voor afstand van het recht op rechtsbijstand (zie onder 4.2).
4.1
Voor wat betreft het in onder meer art. 6 lid 3 aanhef en onder b EVRM neergelegde recht te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging, blijkt uit de rechtspraak van het EHRM dat van een verdachte verwacht mag worden dat hij om aanhouding van de zitting vraagt wanneer er een vermeend probleem is met de tijd. [13] Niettemin kan de rechter onder bepaalde omstandigheden zijn gehouden de zaak ambtshalve aan te houden om te garanderen dat de verdediging voldoende voorbereidingstijd krijgt. [14] Dat was het geval in de zaak
Sakhnovskiy tegen Rusland. In die zaak had verdachte slechts vijftien minuten kunnen overleggen met zijn advocaat, direct voor de zitting. Het EHRM overwoog dat
“given the complexity and seriousness of the case, the time allotted was clearly not sufficient for applicant to discuss the case and make sure that Ms A.’s knowledge of the case and legal position were appropriate”. [15] Ambtshalve aanhouding was volgens het EHRM eveneens geboden in de zaak
Sadak en anderen tegen Turkije. Op de laatste dag van de zittingen werd de tenlastelegging gewijzigd. Aan de verdenking van
“treason against the integrity of the State”werd toegevoegd:
“belonging to an armed organisation”. Het verzoek van de verdachten om extra voorbereidingstijd in verband met de nieuwe aanklacht werd afgewezen. Het EHRM overwoog dat
“belonging to an illegal armed organisation did not constitute an element intrinsic to the offence of which the applicants had been accused since the start of the proceedings.” [16] Daarom had het Ankara National Security Court de verdachten de mogelijkheid moeten geven om hun verdedigingsrechten op een praktische en effectieve manier uit te oefenen, in het bijzonder door hen de noodzakelijke tijd te geven om dat te doen. Aangezien het Ankara National Security Court
“did not give the applicants the opportunity to prepare their defence to the new charge, which they were not informed of until the last day of the trial, just before the judgment was delivered, which was patently too late”en
“the applicants’ lawyers were absent on the day of the last hearing”, zodat
“the applicants could not consult their lawyers on the recharacterisation of the facts”, terwijl de rechtbank
“could, for example, have decided to adjourn the hearing once the facts had been recharacterized”, oordeelde het EHRM dat het recht van de verdachten om te beschikken over voldoende tijd voor de voorbereiding van hun verdediging was geschonden. [17]
4.11
In de onderhavige zaak heeft de raadsvrouw van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat zij onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad om “enigszins wat zinnigs te kunnen zeggen in het belang van de verdachte”. Zij heeft deze opmerking terloops gemaakt in het kader van haar verzoek om de beslissing van art. 509a lid 1 Sv te herroepen. Subsidiair heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd op basis van door haar overgelegde pleitnotities en heeft zij ter terechtzitting aanvullend aangevoerd dat haar cliënt ontvankelijk is in hoger beroep. [18] Noch de raadsvrouw noch de verdachte heeft verzocht om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting.
4.12
Van een onder 4.10 beschreven situatie waarin het hof de zaak ambtshalve had moeten aanhouden is naar mijn oordeel geen sprake. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij “pas afgelopen donderdag het complete procesdossier heeft mogen ontvangen”. De zitting van 5 maart 2024 was op een dinsdag. Daarmee had de raadsvrouw dus twee werkdagen om het volledige dossier te bestuderen, terwijl de onderhavige zaak niet bijzonder complex of omvangrijk is. Daarbij komt dat uit de opmerking van de raadsvrouw blijkt dat zij daarvoor al over een incompleet dossier beschikte, zodat zij de mogelijkheid had om het toen al wel beschikbare deel van dossier te bestuderen. Tot slot verdient opmerking dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals een wijziging van de tenlastelegging waardoor de voorbereiding van de verdediging meer tijd zou vergen. Al met al hoefde het hof de zaak niet ambtshalve aan te houden.
4.13
Het middel faalt.

5.Het derde middel

5.1
Het middel bevat in de kern de klacht dat het hof de zaak had moeten aanhouden, omdat de verdachte op de terechtzitting van 5 maart 2024 werd verrast door de inhoudelijke behandeling van de zaak. Het hof zou hiermee art. 14 lid 3 onder b en d IVBPR en art. 6 lid 3 aanhef en onder b en c EVRM hebben geschonden en mogelijk zijn uitgegaan van de onjuiste opvatting dat een op grond van art. 509c Sv optredende raadsvrouw deze rechten opzijzet.
5.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2024 houdt onder meer in:
“De verdachte voert het woord, inhoudende: U hoeft die stukken voor mij niet te herhalen. Maar, dit betreft toch een regiezitting? Ik heb mij in ieder geval voorbereid op een regiezitting. De politie en het personeel van het OM zijn te kwader trouw en schenden het vertrouwensbeginsel.
[…]
De voorzitter deelt vervolgens het volgende mede:
Voordat de zitting zojuist kort werd onderbroken heeft u aangegeven dat u in de veronderstelling verkeerde dat de zitting van heden een regiezitting betrof, zoals dat ook op de oproep staat vermeld. U overhandigt het hof een bundel met daarin 49 schriftelijke onderzoekswensen. Deze documenten worden gevoegd aan het procesdossier. Het hof hoort graag de mondelinge toelichting op de onderzoekswensen. Het enkel benoemen dat artikel 509a Sv niet van toepassing is, is geen onderzoekswens.
De verdachte voert hierna het woord en draagt de onderzoekswensen, zoals die zijn weergegeven in de bundel, verkort voor.
[…]
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede:
De verzoeken van de verdachte, zoals die zijn weergegeven in de bundel, worden door het hof afgewezen.Het hof is van oordeel dat de verdachte met afwijzing van de verzoeken niet in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad, terwijl er ook geen noodzaak is voor de door hem verzochte onderzoeken, nu die geen verband houden met de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, waarbij het hof mede heeft gelet op de aard en de onderbouwing van die verzoeken.
Voorts merkt de voorzitter het volgende op. De verdachte heeft vandaag te kennen gegeven dat hij zich heeft voorbereid op een regiezitting. Voorafgaand aan de zitting heeft de griffier van het hof echter contact gehad met de raadsvrouw en de advocaat-generaal en hen er van op de hoogte gebracht dat de zaak mogelijk inhoudelijk behandeld zou gaan worden en dat zij zich daar op dienden voor te bereiden. Er is vonnis gewezen in 2019 en de tenlastegelegde periode loopt van 2014 tot en met 2018. Het is nu 2024. Deze strafzaak is aldus gedateerd. Er is sprake van een lange duur van de procedure in hoger beroep, mede vanwege het wrakingsverzoek en de aanhouding wegens de benoeming van de raadsvrouw. Gelet op het voorgaande ziet het hof thans geen beletsel om de zaak inhoudelijk te behandelen, nu de onderzoekswensen zijn afgewezen.”
5.3
De verdachte heeft bij het binnenlopen van de rechtszaal opgemerkt dat er publiek aanwezig is in de zaal en gevraagd: “de zitting was toch besloten?”. Het hof heeft uit deze opmerkingen welwillend afgeleid dat de verdachte wenste dat de zitting met gesloten deuren zou plaatsvinden. Verder heeft het hof vastgesteld dat de raadsvrouw van de verdachte ervan op de hoogte was dat de zaak op 5 maart 2024 mogelijk inhoudelijk zou worden behandeld en dat zij zich daarop diende voor te bereiden. In de omstandigheid dat de verdachte er kennelijk niet van op de hoogte was dat zijn zaak inhoudelijk zou worden behandeld, heeft de raadsvrouw van de verdachte geen aanleiding gezien om een verzoek tot aanhouding te doen (zie hiervoor reeds onder meer onder 4.8). Nu de raadsvrouw van de verdachte bevoegd en gehouden was de verdachte te vertegenwoordigen, ook tegen de wil van de verdachte in, hoefde die omstandigheid ook het hof er niet toe te brengen de zaak aan te houden. Het hof heeft bovendien gemotiveerd waarom het niet is overgegaan tot aanhouding. Die motivering is niet onbegrijpelijk en toereikend, erop gelet dat het hof hierbij heeft betrokken dat het hoger beroep – mede vanwege het wrakingsverzoek van de verdachte – al lang duurt. Daarbij weegt mee dat voorkoming dat zaken zich voortslepen ook in het belang van de verdachte is en dat de rechter daarvoor juist ook oog dient te hebben bij een verdachte van wie wordt vermoed dat hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen in de zin van art. 509a Sv. Tot slot verdient opmerking dat de verdachte ter terechtzitting verzoeken heeft gedaan, vragen heeft gekregen en beantwoord en het woord heeft kunnen voeren, hetgeen impliceert dat het hof niet van opvatting is geweest dat toepassing van art. 509a e.v. Sv het recht van de verdachte om zichzelf te verdedigen opzijzet.
5.4
Het middel faalt.

6.Het vierde middel

6.1
Het middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de zaak in het openbaar kan worden behandeld. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat de beslissing tot openbare behandeling in strijd met art. 495b lid 2 Sv niet door de voorzitter is genomen. De tweede deelklacht luidt dat de beslissing van het hof om de openbare behandeling te gelasten niet zonder meer begrijpelijk is.
6.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2024 houdt onder meer in:
“De verdachte loopt de zaal binnen en merkt op dat er publiek aanwezig is in de zaal en vraagt: “de zitting was toch besloten?”. De voorzitter deelt mede dat het om medewerkers van de griffie van het hof gaat, deelt mee dat de zitting openbaar is en zegt later op deze opmerking van de verdachte terug te komen.
[…]
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter het volgende mede:
Het hof begrijpt de door de verdachte gemaakte opmerkingen aldus dat hij wenst dat de zitting met gesloten deuren plaatsvindt. Direct bij binnenkomst en bij aanvang van deze zitting heeft de verdachte een opmerking gemaakt over de beslotenheid van de zitting. De voorzitter heeft toen meegedeeld dat de zitting in het openbaar plaatsvond. Het hof blijft bij deze beslissing, omdat het belang van openbaarheid van de zitting, mede gelet op het feit dat in deze zaak slachtoffers betrokken zijn, zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.
6.3
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- Art. 509d lid 1 Sv:
“Van het oogenblik af der beslissing, bij het eerste lid van artikel 509a bedoeld, en, behoudens herroeping, totdat de zaak door een in kracht van gewijsde gegaan arrest of vonnis is beëindigd, vinden de artikelen 14a, 490, derde lid, 493, 495a tot en met 497 en 503 overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bepalingen aangaande ouders of voogd slechts overeenkomstig worden toegepast, indien de verdachte een curator heeft, en in dit geval in dier voege dat zij uitsluitend dezen betreffen.”
- Art. 495b Sv:
“1. De zaak wordt achter gesloten deuren behandeld. De voorzitter van de rechtbank kan tot bijwoning van de besloten terechtzitting bijzondere toegang verlenen. Aan het slachtoffer of de nabestaanden van het slachtoffer wordt toegang verleend, tenzij de voorzitter wegens bijzondere redenen anders beslist.
2. De voorzitter van de rechtbank gelast een openbare behandeling van de zaak indien naar zijn oordeel het belang van de openbaarheid van de zitting zwaarder moet wegen dan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, diens medeverdachte, ouders of voogd.”
6.4
De berechting van een verdachte bij wie een psychische stoornis, een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap wordt vermoed, waardoor hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen (art. 509a lid 1 jo. 509c Sv), vindt ingevolge art. 509d lid 1 jo. 495 Sv plaats achter gesloten deuren, tenzij de voorzitter een openbare behandeling gelast op een van de gronden genoemd in art. 495b lid 2 Sv. [19]
6.5
De verdachte heeft naar mijn oordeel geen rechtens te respecteren belang bij de eerste deelklacht. Overigens blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting dat de voorzitter reeds bij de aanvang van die terechtzitting heeft medegedeeld dat de zitting in het openbaar zou plaatsvinden. Op een later moment tijdens die terechtzitting heeft de voorzitter – na beraad – te kennen gegeven dat het hof bij die beslissing blijft. Hieruit volgt dat de beslissing om de zaak in het openbaar te behandelen gedragen werd door de voorzitter en in eerste instantie zelfs door hem alleen werd genomen. De eerste deelklacht kan niet tot cassatie leiden.
6.6
Met betrekking tot de tweede deelklacht dat de motivering van de beslissing onbegrijpelijk is houdt de toelichting op het middel in dat het hof aan deze beslissing “slechts als kenbare omstandigheid ten grondslag [heeft] gelegd dat het belang van openbaarheid van de zitting zwaarder weegt dan verzoekers belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, omdat ‘in deze zaak slachtoffers betrokken zijn’”, terwijl slachtoffers als procesdeelnemers niet zijn uitgesloten van aanwezigheid op de zitting indien deze achter gesloten deuren wordt behandeld en op de terechtzitting van 5 maart 2024 geen slachtoffers en evenmin een advocaat of vertegenwoordiger van slachtoffers aanwezig waren.
6.7
Naar mijn oordeel is het niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de zitting in het openbaar kan plaatsvinden. Daarbij acht ik het van belang dat het hof hierbij heeft betrokken dat het belang van openbaarheid van de zitting zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, en dat het hof aldus de in art. 495b lid 2 Sv genoemde grond in aanmerking heeft genomen op basis waarvan de openbare behandeling kan worden gelast. Voorts weeg ik daarbij mee dat beslotenheid van de zitting een uitzondering vormt op het algemene uitgangspunt van openbaarheid. [20] Hetgeen de steller van het middel heeft aangevoerd over de omstandigheid dat het hof heeft meegewogen dat in deze zaak slachtoffers betrokken zijn, maakt het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, aangezien uit het gebruik van het woord “mede” volgt dat niet alleen deze omstandigheid ten grondslag ligt aan het oordeel van het hof dat het belang van openbaarheid van de zitting zwaarder weegt dan verdachtes belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij komt dat het belang van slachtoffers bij een openbare handeling niet beperkt hoeft te zijn tot hun aanwezigheid tijdens de terechtzitting.
6.8
Ook de tweede deelklacht faalt en daarmee het middel.

7.Het vijfde middel

7.1
Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek van de verdediging tot het herroepen van de beslissing als bedoeld in art. 509a lid 1 Sv. Deze afwijzing zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting althans onbegrijpelijk zijn of ontoereikend zijn gemotiveerd.
7.2
De steller van het middel voert daartoe ten eerste aan dat het hof zijn oordeel slechts heeft gebaseerd op een vermoeden van een “stoornis” terwijl de wet een vermoeden eist van een “psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap”. Voorts zou het oordeel van het hof dat de verdachte ten gevolge van het vermoeden van een stoornis niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen onbegrijpelijk en ontoereikend zijn gemotiveerd. In dat verband wordt in de toelichting op het middel HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315,
NJ2010/143 m.nt. Schalken, r.o. 3.3.1 t/m 3.3.3 geciteerd en wordt betoogd dat de onderhavige zaak zich van dit arrest onderscheidt, omdat de verdachte niet te kennen heeft gegeven afstand te doen van het recht op rechtsbijstand. Nu uit het oordeel van het hof niet zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte niet in staat was zijn recht op vrije keuze van een raadsman uit te oefenen of op dit punt zijn belangen behoorlijk te behartigen, zou dat oordeel blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting.
7.3
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd over het herroepen van de beslissing als bedoeld in art. 509a lid 1 Sv heb ik onder 4.3. reeds weergegeven. De beslissing van het hof en de motivering daarvan staat onder 4.4.
7.4
Om te beginnen verdient aandacht of in cassatie kan worden geklaagd over het oordeel van het hof dat de beslissing als bedoeld in art. 509a Sv niet wordt herroepen. Op grond van art. 509b lid 2 Sv staat er geen rechtsmiddel open tegen de beslissing van het gerecht in de zin van art. 509a lid 1 Sv om een verklaring te geven dat de verdachte als gevolg van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen. Volgens A-G Vegter “betekent [dat] nog niet dat het instellen van rechtsmiddelen eveneens is uitgesloten indien een dergelijke verklaring ondanks daartoe gedaan verzoek of daartoe strekkende vordering wordt afgewezen of een verzoek tot nader onderzoek in verband met een eventuele verklaring wordt afgewezen.” Vegter meent dat in een dergelijk geval het “gebruikelijke uitgangspunt geldt dat tegen de tussenbeslissing beroep in cassatie kan worden ingesteld gelijktijdig met het beroep in cassatie tegen de eindbeslissing.” [21] Dit geldt wat mij betreft eveneens voor de beslissing tot het al dan niet herroepen van de beslissing van art. 509a lid 1 Sv.
7.5
Het hof heeft aan zijn oordeel de beslissing uit hoofde van art. 509a lid 1 Sv niet te herroepen, ten grondslag gelegd dat (i) hetgeen de raadsvrouw van de verdachte hierover heeft aangevoerd daartoe geen aanleiding geeft en (ii) de verklaring die de verdachte – mede naar aanleiding van door de voorzitter gestelde vragen – op de terechtzitting van 5 maart 2024 heeft afgelegd het vermoeden nogmaals bevestigt van een stoornis waardoor hij niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Deze motivering is wat mij betreft niet onbegrijpelijk en toereikend. Daarbij acht ik het van belang dat hetgeen de verdachte op de terechtzitting van 5 maart 2024 heeft verklaard mijns inziens het vermoeden van een psychische stoornis rechtvaardigt. Voorts is relevant dat de raadsvrouw van de verdachte niet meer heeft aangevoerd dan dat er geen “uitgebreid onderzoek” is en de verdediging “op basis van de stukken niet [heeft] kunnen terugvinden dat de verdachte in deze zaak niet in staat is zijn verdediging zelf te voeren”, terwijl de raadsvrouw er tegelijkertijd op heeft gewezen dat er een traject consult uit 2018 is waarin wordt gesproken van een “ernstig psychotisch toestandsbeeld met uitgebreide denkstoornissen, waangedachten en waarnemingstoornissen”. [22] Wanneer op grond van een beoordeling door de rechter het vermoeden in de zin van art. 509a lid 1 Sv bestaat, is de rechter overigens niet gehouden daarnaar nader onderzoek te doen alvorens de in die bepaling genoemde beslissing te nemen. Weliswaar biedt art. 509b lid 1 Sv een grondslag voor het laten instellen van nader onderzoek, maar dit betreft een bevoegdheid en niet een verplichting.
7.6
Dat het hof in algemene zin spreekt over “een stoornis” maakt het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Uit de onder 4.2 weergegeven beschikking van het hof blijkt reeds dat het (een vermoeden van) een psychische stoornis betreft. Ook hetgeen de steller van het middel in de toelichting heeft overwogen over HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315,
NJ2010/143 m.nt. Schalken, r.o. 3.3.1 t/m 3.3.3, leidt er niet toe dat het oordeel van het hof ontoereikend is gemotiveerd of van een onjuiste rechtsopvatting getuigt. Dat de verdachte in de onderhavige zaak geen afstand heeft gedaan van rechtsbijstand is immers niet van belang voor de vraag of sprake is van een vermoeden dat de verdachte een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft ten gevolge waarvan hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.
7.7
Het middel faalt.

8.Het zesde middel

8.1
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan als een cassatiemiddel in de zin van artikel 437 lid 2 Sv slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. [23] Het cassatiemiddel dient dus inzichtelijk te maken op welk punt en waarom de door het hof gegeven beslissing onjuist zou zijn of in welk opzicht de motivering van die beslissing tekort zou schieten. [24]
8.2
Hetgeen is aangevoerd in het kader van het zesde middel voldoet geenszins aan deze vereisten en kan dan ook niet worden aangemerkt als een cassatiemiddel in de zin van de wet.
8.3
Het zesde middel kan onbesproken blijven.

9.Het tweede middel

9.1
Het middel houdt in dat het hof heeft nagelaten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen en dat het hof ten onrechte telkens een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.
9.2
Ter onderbouwing van het middel wordt verwezen naar hetgeen onder middel 1 naar voren is gebracht. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat “uit het verhandelde ter terechtzitting van 5 maart 2024 niet blijkt dat de aangewezen raadsvrouw heeft kennisgenomen of van de inhoud van de vorderingen van de benadeelde partijen of eenvoudigweg heeft uitgesproken dat zij de vorderingen betwist”.
9.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2024 houdt in (voor zover van belang):
“De voorzitter deelt mede dat de vorderingen van de benadeelde partijen en de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] in het dossier zitten en wat het hof betreft als herhaald en ingelast kunnen worden beschouwd.
De verdachte voert het woord, inhoudende:
U hoeft die stukken voor mij niet te herhalen.”
9.4
De door de raadsvrouw op de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2024 voorgedragen en overgelegde pleitnota houdt niets in over de vorderingen van de benadeelde partijen.
9.5
Art. 361 lid 3 Sv luidt:
“Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.”
9.6
Wat betreft vorderingen tot schadevergoeding biedt de strafprocedure de benadeelde partij en de verdachte minder processuele waarborgen dan een civielrechtelijke procedure. [25] De strafrechter moet daarom op grond van art. 361 lid 3 Sv [26] controleren of beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen over de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij genoegzaam naar voren te brengen. [27] De eigen verantwoordelijkheid van de partijen voor het aanvoeren en onderbouwen van hun stellingen brengt mee dat deze verplichting doorgaans geen zelfstandige aandacht (in de motivering) van de strafrechter vergt. In bepaalde gevallen kan dat anders zijn, bijvoorbeeld bij een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. Dit laatste doet zich voor als het gaat om schadevergoedingsvorderingen van nabestaanden voor gederfd levensonderhoud, mede omdat het daarbij kan gaan om zeer hoge vorderingen waarvan de toewijzing en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingrijpende consequenties voor de verdachte kunnen hebben. [28]
9.7
In de onderhavige zaak blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en uit het pleidooi van de raadsvrouw dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om de vorderingen van de benadeelde partijen te betwisten. Daarmee doet zich niet de in art. 361 lid 3 Sv bedoelde situatie voor dat de verdediging – als gevolg van de beperkingen van het strafproces – niet in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen zij tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. Het hof was dan ook niet gehouden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Overigens is ook geen sprake van een situatie waarin de rechter gelet op de omvang en de complexiteit van de vorderingen hieraan (in de motivering) zelfstandige aandacht diende te besteden. Ook in het licht van het eerste middel, dat zoals reeds uiteen is gezet faalt, was het hof niet gehouden tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen en hoefde het hof ook het opleggen van de schadevergoedingsmaatregelen niet achterwege te laten.
9.8
Het middel faalt.

10.Het zevende middel

10.1
Het middel komt op tegen de toewijzing door het hof van de door de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] gevorderde materiële schadevergoeding en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In het bijzonder wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat de gevorderde kosten moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten en niet als proceskosten, onbegrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd.
10.2
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 31 augustus 2014 tot en met 31 juli 2018 te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1 ] , door in voornoemde periode
- een zeer grote hoeveelheid berichten op social media (waaronder Twitter) te plaatsen waarin die [slachtoffer 1 ] gerelateerd wordt aan onder meer stalking en seksueel misbruik en satanisme en
- meermalen e-mails aan de werkgever van die [slachtoffer 1 ] te sturen (inhoudende beledigende beweringen omtrent die [slachtoffer 1 ] ) en
- die [slachtoffer 1 ] meermalen te bellen en e-mails te sturen en
- meermalen de werkgever van die [slachtoffer 1 ] te bellen op het werk en
- meermalen (valse) meldingen te doen bij overheidsinstellingen omtrent die [slachtoffer 1 ] ,
met het oogmerk die [slachtoffer 1 ] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
2.
hij in de periode van 23 september 2014 tot en met 31 juli 2018 te [plaats] en [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door in voornoemde periode
- een zeer grote hoeveelheid berichten op social media (waaronder Twitter) te plaatsen waarin die [slachtoffer 2] gerelateerd wordt aan onder meer stalking en seksueel misbruik en satanisme en
meermalen e-mails aan de werkgever van die [slachtoffer 2] te sturen (inhoudende beledigende beweringen omtrent die [slachtoffer 2] ) en
- meermalen de werkgever van die [slachtoffer 2] te bellen en
- een bos bloemen voor die [slachtoffer 2] te laten bezorgen op haar werk en
- die [slachtoffer 2] meermalen te bellen en
- meermalen (valse) meldingen te doen bij overheidsinstellingen omtrent die [slachtoffer 2] ,
met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;”
10.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende door het hof overgenomen (promis-)bewijsoverwegingen van de rechtbank (voor zover van belang en met weglating van voetnoten):

Aangifte [slachtoffer 1 ]
Op 7 november 2014 deed [slachtoffer 1 ] aangifte van stalking tegen de verdachte. Zij verklaarde dat de verdachte jaren daarvoor al eerder was veroordeeld voor stalking jegens haar, maar dat zij op een gegeven moment opnieuw door hem werd benaderd via internet. [slachtoffer 1 ] heeft verklaard dat zij op 31 augustus 2014 vier e-mails van de verdachte (adres: [e-mailadres] ) ontving. Op 18 oktober 2014 kreeg zij van hem een uitnodiging op Linkedln. In de periode van 26 september 2014 tot en met 27 oktober 2014 heeft de verdachte meerdere malen met het [telefoonnummer 1] gebeld naar het algemene nummer en naar het directe toestelnummer van het werk van [slachtoffer 1 ] . [slachtoffer 1 ] verklaarde dat zij het zat is dat de verdachte haar blijft lastig vallen en dat hij stelselmatig inbreuk maakt op haar persoonlijke levenssfeer. Zij wil dat hij ermee stopt en wenst dan ook dat hij strafrechtelijk wordt vervolgd.
In twee aanvullende aangiftes van 14 november 2014 en van 25 november 2014 verklaarde [slachtoffer 1 ] dat ook haar werkgever, de [A] zorginstelling, en de werkgever van aangeefster [slachtoffer 2] , het [B] , e-mailberichten van de verdachte hadden ontvangen. In deze e-mails zegt de verdachte dat [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] in gevaar zijn, omdat zij seksueel worden misbruikt door satanisten. Ook twitterde de verdachte op 20 november 2014: “
[username 1][slachtoffer 1 ] van [A] , en [slachtoffer 2] , bestuurslid van [C] zijn gegijzeld. [verdachte] ”. Verder is [slachtoffer 1 ] in de periode van 11 november 2014 tot en met 13 november 2014 negen keer op haar werk gebeld door de verdachte. In de periode van 15 november 2014 tot en met 22 november 2014 is zij acht keer door hem gebeld.
[slachtoffer 1 ] heeft op 18 november 2017 wederom aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij heeft hierbij gewezen op de voornoemde aangifte van stalking die zij in 2014 tegen hem deed. [slachtoffer 1 ] heeft verklaard dat de verdachte op 29 september 2017 opnieuw is begonnen op Twitter naar haar te verwijzen. Op 6 oktober 2017 begon hij haar initialen te gebruiken en op 21 oktober 2017 zette de verdachte allerlei documenten online waarin hij haar met haam en toenaam noemde.
[slachtoffer 1 ] heeft verklaard dat de verdachte alles online zette. Zo kon zij ook zien dat hij op 28 juli 2017 een meldingsformulier bij de politie had ingediend waarin zij met naam en toenaam wordt genoemd. [slachtoffer 1 ] heeft verklaard dat zij zich door de verdachte geïntimideerd voelt. Sinds hij startte op Twitter heeft hij tientallen tweets verstuurd die haar schaden. Hij verspreidt op social media dat [slachtoffer 1 ] wordt misbruikt en verkracht, dat zij ergens tegen haar wil wordt vastgehouden, dat zij seks zou hebben met zijn oom en dat er entiteiten in haar zouden worden gestopt. Bij al deze informatie wordt regelmatig de naam van de werkgever van [slachtoffer 1 ] genoemd: de werkgever zou meewerken aan het misbruik.
[slachtoffer 1 ] verklaarde tot slot dat zij zich door de verdachte enorm beperkt voelt. Iedereen die haar naam googelt krijgt de berichten te zien. Zelf gebruikt ze bewust geen social media. Het is al zeventien jaar aan de gang en het komt steeds na periodes weer terug. Zij wil dat de verdachte stopt met stalken en met de lasterlijke uitspraken.
Aangifte [slachtoffer 2]
Op 16 oktober 2014 deed [slachtoffer 2] aangifte van stalking gepleegd door de verdachte. Zij verklaarde voortdurend en bijna dagelijks door de verdachte (met [telefoonnummer 2] ) gebeld te worden op haar werk in het [B] . Ook kreeg zij op 30 augustus 2014 een uitnodiging van hem op Linkedln. [slachtoffer 2] verklaarde verder dat op 13 oktober 2014 een bos rode rozen is bezorgd op haar werk en dat zij weet dat deze van de verdachte afkomstig zijn, omdat hij meerdere malen had gebeld met de vraag of de bloemen al bezorgd waren. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij stelselmatig wordt gedwongen iets te dulden en dat de verdachte steeds in haar privéomgeving probeert te komen. Dit jaagt haar vrees aan. [slachtoffer 2] heeft er hierbij op gewezen dat zij al eerder door de verdachte is gestalkt en dat hij daarvoor is veroordeeld.
Uit het logboek dat door de werkgever van [slachtoffer 2] is overhandigd, volgt dat de verdachte op 23 oktober 2014 bij het werk van [slachtoffer 2] is langsgegaan en dat hij op 20 november 2014 voornoemd Twitterbericht aan Bureau Delft heeft gestuurd en op 24 november 2014 het volgende Twitterbericht heeft geplaatst: “
[username 2][slachtoffer 2] (Secretaris Raad van Bestuur [C] ) gegijzeld door satanisten. Werkgever werkt eraan mee. [telefoonnummer 3] ”. Daarnaast is [slachtoffer 2] op 27 november 2014 op drie verschillende tijdstippen benaderd via Schoolbank.nl.
In haar aangifte van 30 april 2018 heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij via de afdeling communicatie van haar werk attent is gemaakt op de berichten die de verdachte op Twitter over haar en haar werkgever heeft geplaatst. In de berichten wordt onder meer beweerd dat zij stelselmatig zou zijn misbruikt en dat zij meerdere entiteiten zou hebben. Ook is een brief gepost die naar het arrondissementsparket in Den Haag is gestuurd. In de brief eist de verdachte het ontslag van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij veel last heeft van de berichten die over haar online worden gezet. [getuige] heeft op 26 september 2018 verklaard dat de verdachte in oktober 2014 naar het ziekenhuis was gekomen en dat hij veelvuldig naar het secretariaat telefoneerde. De verdachte bleef ook na een aan hem gericht aangetekend schrijven van 27 november 2014, inhoudende een officiële ontzegging, doorgaan met lastig vallen. Het werd rustig na 24 juli 2018.
Aangifte [betrokkene 2]
[…]
De berichten
Het Twitteraccount van de verdachte is openbaar voor een ieder die toegang heeft tot het internet.
[slachtoffer 1 ] heeft afdrukken van het Twitteraccount van de verdachte aan de politie verstrekt. Deze Twitterberichten zijn van de periode 25 september 2017 tot en met 16 november 2017. De verdachte heeft op dit Twitteraccount ook (klacht)brieven online geplaatst die hij aan diverse instanties stuurde, zoals aan de Nationale ombudsman, waarin hij [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] met naam en toenaam noemde. Daarnaast zitten tussen de berichten twee brieven gericht aan hoofdofficieren van justitie van 25 november 2014 en 16 december 2014. De verdachte maakt hierin melding van het seksueel misbruik van [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] en de occulte praktijken die plaatsvinden. In de Twitterberichten wordt [slachtoffer 1 ] veelvuldig met naam en toenaam genoemd. Er wordt onder meer bericht dat zij is gegijzeld door satanisten, dat zij constant wordt misbruikt en dat er een entiteit in haar is gestopt. Ook wordt gemeld dat [slachtoffer 1 ] zich schuldig heeft gemaakt aan occulte stalking, seksuele intimidatie en belaging. De verdachte eist dat zij wordt gearresteerd en uit haar vakgebied wordt gezet en hij laat weten dat de werkgever van [slachtoffer 1 ] niet heeft gereageerd op wat hij heeft gezegd.
Ook [slachtoffer 2] wordt veelvuldig met naam en toenaam genoemd. Zo is onder andere te lezen dat zij is gegijzeld door satanisten, dat zij in de vijfde dimensie zit, dat zij stelselmatig seksueel wordt misbruikt (door de [betrokkene 2] ) en dat er meerdere entiteiten in haar zijn gestopt. Verder staat er in de berichten dat [slachtoffer 2] zich schuldig heeft gemaakt aan occulte stalking, seksuele intimidatie en belaging. De verdachte heeft eveneens gemeld dat de werkgever van [slachtoffer 2] niet een keer heeft gereageerd.
In de Twitterberichten heeft de verdachte het in voornoemde periode tevens veelvuldig over [betrokkene 2] en “de [betrokkene 2] ”. De berichten behelzen beschuldigingen in verband met (betrokkenheid bij) satanisme, zwarte magie, occulte stalking, seksueel misbruik van vrouwen (waaronder [slachtoffer 2] ) en poging tot moord.
In de door [slachtoffer 2] verstrekte Twitterberichten over de periode 30 oktober tot en met 5 november (de rechtbank begrijpt: 2017) wordt onder meer over [slachtoffer 2] gezegd dat zij door hypnose is gestalkt, dat zij geprogrammeerd was, dat zij door de samenleving is verkracht en dat zij is gekloond.
Ook de door [betrokkene 2] bij zijn aangifte verstrekte berichten zijn kort beschreven in een proces-verbaal van bevindingen. Door de grote hoeveelheid van berichten op social media is er in het proces-verbaal een selectie gemaakt van enkele berichten. De Facebookberichten zijn van de periode 17 oktober tot en met 9 november (de rechtbank begrijpt: 2017) en de Twitterberichten betreffen de periode 29 oktober tot en met 10 november (de rechtbank begrijpt: 2017). In de berichten op Facebook en Twitter wordt [betrokkene 2] regelmatig met naam en toenaam genoemd. Op het Facebookaccount van de verdachte staat onder meer dat [betrokkene 2] moet worden gearresteerd voor occulte stalking, belaging en voodoo en dat hij vrouwen heeft laten misbruiken, martelen en gijzelen. Verder staat in de Twitterberichten onder andere dat [betrokkene 2] van [slachtoffer 2] een satanist wilde maken en dat [betrokkene 2] en [slachtoffer 1 ] in 2014 net deden alsof ze seks hadden en dat zij het waren die in 2014 iemand zelfmoord wilde laten plegen.
Uit onderzoek door de politie naar het Twitteraccount van de verdachte volgt dat in de periode vanaf 1 mei 2018 tot en met 31 juli 2018 [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] veelvuldig met naam en toenaam worden genoemd. Ook in deze periode zijn er soortgelijke berichten geplaatst, zoals hierboven weergegeven, en worden [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] herhaaldelijk in verband gebracht met occulte stalking, voodoo praktijken, seksueel misbruik en satanisme.
Door de werkgever van [slachtoffer 1 ] is een logboek overhandigd. Achter dit logboek bevindt zich een overzicht van de Twitterberichten van de periode 14 november 2017 tot en met 1 augustus 2018. Gedurende deze hele periode zijn [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] genoemd in een grote hoeveelheid berichten met een soortgelijke inhoud als hiervoor genoemd.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] misschien één of twee keer heeft gebeld en dat hij de rozen aan [slachtoffer 2] heeft gestuurd. De verdachte heeft erkend dat hij degene is geweest die de berichten op internet heeft geplaatst. De verdachte verklaarde dat hij dit deed om zichzelf te beschermen tegen de aangevers (en anderen) die hem door middel van zwarte magie en voodoo aanvielen en stalkten. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan stalking.
Overwegingen en conclusie
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de periode vanaf respectievelijk 31 augustus 2014 en 23 september 2014 tot en met eind november 2014 telkens contact heeft gezocht met aangeefsters [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] via internet (e-mail en/of social media) en door veelvuldig (naar het werk van) beide aangeefsters te bellen. Ook heeft hij hen met naam en toenaam genoemd in berichten op Twitter. Gelet op de hardnekkigheid waarmee de verdachte contact met [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] bleef zoeken en de onwenselijkheid van zijn gedragingen, komt de rechtbank tot het oordeel dat in die periode sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefsters. Uit het feit dat de verdachte reeds eerder was veroordeeld voor (fysieke) stalking jegens [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] kon des te meer vrees bij hen ontstaan.
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte in de periode van 25 september 2017 tot en met 31 juli 2018 [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] heeft gedwongen te dulden dat de verdachte - dagelijks - een grote hoeveelheid berichten op social media plaatste waarin zij alle drie met naam en toenaam werden genoemd. Zij werden daarbij (de ene keer als slachtoffer en dan weer als dader) in verband gebracht met stalking, satanisme en seksueel misbruik. Uit de teksten van de berichten valt af te leiden dat deze berichten voor aangevers en hun omgeving waren bestemd dan wel dat de verdachte wist dat ze door hen konden worden gelezen.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de berichten en de frequentie waarmee de berichten - gedurende een periode van tien maanden - op internet zijn geplaatst en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat sprake is geweest van een structurele en stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] door de grote hoeveelheid beledigende beweringen op Twitter en Facebook ernstig werden (en nog steeds worden) belemmerd in hun vrijheid om zelf gebruik te maken van social media of zich te profileren op internet.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 2] .”
10.4
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de [slachtoffer 1 ] van 30 september 2019. Dit formulier houdt onder meer in:
“3.1 Hoe is uw schade ontstaan?
Langdurige belaging
3.2
Datum of periode strafbaar feit
zie t.l.l. 2014-2019 (heden)
3.3.
Plaats strafbaar feit
Met name via social media, mail & telefonie
[…]
4A Materiële en/of verplaatste schade
[…]
Omschrijving materiële/verplaatste schade
Bedrag
Bijlage
Buitengerechtelijke kosten (o.a. advocaatkosten zie verzamel facturen (2014 & 2018) voor verzamelen bewijs, sommatiebrieven, uitreksels gemeente voor sommatie en aangetekend versturen sommatie. Opvragen strafdossier 2004, uitreksels, contacten politie ed.)
€ 3.274,59
1
Totaal materiele schade/verplaatste schade
€ 3.274,59
4B Immateriële schade (smartengeld)
[…]
Omschrijving immateriële schade
Bijlage
Immateriële schade
zie slachtofferverklaring
zie jurisprudentie
2
3
Totaal materiele schade/verplaatste schade
€ 5.000,-
[…]
4EVerzoek tot schadevergoeding
Totaal materiele/verplaatste schade 4A € 3.274,59
Totaal immateriële schade 4B € 5.000,-
[..]
Totaal niet-vergoede schade€ 8.274,59
[…]
5Verzoek vergoeding proceskosten
[…]
Omschrijving proceskosten
proceskosten voor deze strafzaak volgens liquidatietarief
Totaal proceskostenvolgens liquidatietarief”
10.5
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich voorts een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van [slachtoffer 2] van 30 september 2019. Dit formulier houdt onder meer in:
“3.1 Hoe is uw schade ontstaan?
Langdurige belaging (zie bijlage 2)
3.2
Datum of periode strafbaar feit
T.l.l. 2014-2019
3.3.
Plaats strafbaar feit
m.n. via social media / mail / telefoon
[…]
4A Materiële en/of verplaatste schade
[…]
Omschrijving materiële/verplaatste schade
Bedrag
Bijlage
Buitengerechtelijke kosten (o.a. advocaatkosten voor ondersteuning bij het gehele proces (bewijs, sommatie, opvragen strafdossier 2004, opvragen uittreksel, ondersteuning bij contacten politie, aangetekend versturen sommatie).
€ 3274,59
1.
Totaal materiele schade/verplaatste schade
€ 3274,59
4B Immateriële schade (smartengeld)
[…]
Omschrijving immateriële schade
Bijlage
Immateriële schade (zie beschrijving in bijlage)
2 + 3
Totaal materiele schade/verplaatste schade
€ 5000,-
[…]
4E Verzoek tot schadevergoeding
Totaal materiele/verplaatste schade 4A € 3274,59
Totaal immateriële schade 4B € 5000,-
[..]
Totaal niet-vergoede schade€ 8274,59
[…]
5Verzoek vergoeding proceskosten
[…]
Omschrijving proceskosten
proceskosten voor deze strafzaak (volgens liquidatietarief)
Totaal proceskosten volgens liquidatietarief”
10.6
De bij de verzoeken tot schadevergoeding van 30 september 2019 van de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] gevoegde bijlage 1 is – nagenoeg [29] – identiek en houdt in (voor zover van belang):
“ [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1 ] / [verdachte]
22-12-2024
NOTA
Werkzaamheden
Bedrag
Werkzaamheden tot en met 22 december 2014
(specificatie bijgaand)
1140 minuten à Euro 195,- per uur
Verschotten (5%)
BTW (21%):
Subtotaal:
Aangetekend verzenden sommatiebrief
Uittreksel Gemeente [plaats]
(zie nota’s bijgaand)
Totaal:
€ 3.705,00
€ 185,25
-------------- +
€ 3.890,25
€ 816,95
-------------- +
€ 4.707,20
€ 7,95
€ 6,70
-------------- +
€ 4.721,85
Aandeel nota […] (helft)
€ 2.360,93
[…]
PostNL
Barcode : 3SRPKS901526086 (AVP)
Product : Aangetekende brief
Gewicht : 24 g
Aan : [a-straat 1]
2714XR [plaats]
Bestemming : NL
Het vervoer geschiedt door PostNL
onder de geldende Algemene Voorwaarden
universele Postdienst (laatste versie).
Deze kunt u vinden op www.postnl.nl.
U kunt uw zending volgen op www.tracktrace.nl.
100706 28-11-14 12:49 2182268100475945
Tarief: EUR 7.95
Reeds gefrankeerd: EUR 0
Door u Betaald: EUR 7.95
PostNL Amsterdam Singel
Singel 250 SOUS
1016 AB Amsterdam
100706
28nov14 12:49
GEHOLPEN DOOR […]
Aangetekende brief NL
Transactienummer: 2182268100475945
AANTAL 1 x € 7,95 € 7,95
TOTAAL 1 art € 7,95
Contant € 20,00
Wisselgeld € 12,05
125235
DANK U EN TOT ZIENS
[…]
Gemeente [plaats]
Van Kempen c.s. Advocaten
Postbus 10282
1001 CC Amsterdam
Aanslag
Omschrijving Aantal Prijs Totaal
Beh.verz. tot afgifte uittr. GBA 1.4.2a1 1,00 6,70 6,70
Totaal Euro 6,70
Leges afdeling Publieksplein.
Brief d.d. 21-11-2014 inz. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1 ] / [verdachte]
Namens de manager Belastingen,
De medewerker Publieksplein
Inlichtingen: telefoonnummer 14079
[…]
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1 ] / [verdachte]
2-11-2018
NOTA
Werkzaamheden
Bedrag
Werkzaamheden november 2017 – oktober 2018
(specificatie bijgaand)
439 minuten à Euro 195,- per uur
Verschotten (5%)
BTW (21%):
Subtotaal:
Uittreksel Gemeente [plaats] [30]
(zie nota bijgaand)
Totaal:
€ 1.426,75
€ 71,34
-------------- +
€ 1.498,09
€ 314,60
-------------- +
€ 1.812,69
€ 14,63
-------------- +
€ 1.827,32
Aandeel nota […] (helft)
€ 913,66
[…]
Den Haag
[…]
Mr A R M van Kempen
pb 10282
1001CC Amsterdam
Datum
17 november 2017
Onderwerp
Toesturen documenten
Geachte mevrouw / meneer,
Naar aanleiding van uw verzoek treft u in de bijlage een verklaring uit de basisregistratie personen van de gemeente Den Haag.
Ik verzoek u de verschuldigde leges + portokosten ad € 14,63 binnen 14 dagen te voldoen op onze rekening bij de Bank Nederlandse Gemeenten, rekening nummer NL71BNGH0285105647.
Voor betaalopdrachten vanuit het buitenland mot u gebruik maken van de volgende codes:
Bank Nederlandse Gemeenten: IBAN: NL71BNGH0285105647 en BIC: BNGHNL2G.
Hoogachtend,
Directeur Publiekszaken”
10.7
De bij de verzoeken tot schadevergoeding van 30 september 2019 van de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] gevoegde bijlage 3 is eveneens identiek en betreft een weergave van de uitspraak Rb. Den Haag 9 maart 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2606.
10.8
De bij het verzoek tot schadevergoeding van 30 september 2019 van de [slachtoffer 1 ] gevoegde bijlage 2 houdt in:

Slachtofferverklaring van [slachtoffer 1 ]
Datum: 29-09-2019
Geachte Rechtbank,
Ik zou u graag in alle vrijheid willen vertellen wat bijna negentien jaar stalking, voor negatieve impact heeft op je leven. Ik ervaar daardoor dagelijks beperkingen en moet persoonsbeveiligende maatregelen treffen. De stalking heeft ook een negatieve impact op mijn gezin, mijn familie, vrienden en collega’s. Daarnaast bedreigt het mijn veiligheidsgevoel, op hoe ik mij online presenteer, mijn werk en carrière (kansen), mijn woonsituatie, emoties en gezondheid. Ik heb hier niet om gevraagd, ik kan er niets aan veranderen, maar moet wel leven met alle consequenties.
Helaas kan ik, in deze verklaring niet vrijuit spreken, of persoonlijke informatie met u delen. Dit moet ik doen voor mijn eigen veiligheid en die van mijn naasten, nu en in de toekomst. De stalker heeft met elk stukje informatie in het verleden, gepoogd en te vaak geslaagd, om weer een ingang te vinden en mij te benaderen. Middels deze verklaring wil ik u wel inzicht geven in wat er heeft gespeeld in al die jaren. Wat er allemaal is ondernomen om dit stalkingsgedrag te stoppen en een klein deel van de werkelijke impact met u delen.
Start van de stalking, 2001
Op mijn 19e verhuisde ik naar [plaats] om te studeren. In januari 2001 kwam ik in hetzelfde studentencomplex te wonen als de dader. Hij was de onderbuurman en heeft zeer vaak contact gezocht met mij. Al vanaf het eerste begin heb ik duidelijk aangegeven dat ik geen behoefte had aan enig contact. Alle zinnen die ik ooit tegen hem heb gezegd zijn; waarin ik aangaf geen contact te wensen, niet wilde dat hij aanbelde, zijn bezoek niet kon waarderen en moest stoppen met mij achtervolgen. Ik heb, in al die jaren, nooit gereageerd op alle telefoontjes of de vele berichten. Ik heb nooit enig persoonlijk contact gehad, de stalker is een vreemde voor mij. Het is ongelooflijk dat een toevalligheid, zoals in hetzelfde complex wonen, ertoe kan leiden dat iemand die je dus niet kent, je wel negentien jaar blijft achtervolgen en stalken.
Fysieke stalking, periode 2001-2003
Vanaf 2001, ondanks het aangeven geven geen contact te willen, trok de stalker hier zich niets van aan. Hij ontwikkelde een obsessie en hield bij waar hij me had gezien. Dat zorgde ervoor dat hij me overal opwachtte, rondom het studentencomplex, bij de bushalte, bij de supermarkt. Vaak achtervolgde hij me dan in de bus, de winkel in, op straat, het trappenhuis van het complex in etc.et. Dit gaf me een beklemmend gevoel, steeds moest ik waakzaam zijn voor zijn aanwezigheid. In zijn benaderingen zoals; praten via een gesloten deur, via telefoon, via uit het raam schreeuwen, zat altijd veel agressie, veel woede en ook seksuele toespelingen naar mij. Ik heb vaak zijn agressiviteit gezien en gehoord als hij stond voor mijn gesloten deur. Hij kan snel omslaan van kalm-ogend naar een ontploffing. Ik herken dat gedrag nog steeds in alle berichten, die hij al die jaren en nu nog stuurt.
Uit huis gevlucht, opnieuw gevonden en rechtszaken, periode 2002-2005
In oktober 2002 kreeg ik weer te maken met zo’n ontploffing. De stalker zat toen in het leger en ik had ook aangifte gedaan bij de marechaussee van zijn stalking en hij was door hen verhoord. Hij was woedend en dreigde me te vermoorden en schreeuwde dat ik niet veilig was achter de deur. Ik ben hierop mijn woning uitgevlucht en heb voor mijn veiligheid gedwongen moeten verhuizen. Ik hoopte daarmee ook alle toegangen voor de stalker te hebben verbroken. Helaas was dat van korte duur en heeft hij me op de universiteit weer kunnen vinden. De fysieke stalking zette voort, weer werd ik steeds opgewacht en achtervolgt. Ik moest continue alert zijn, dat hij me niet kon achtervolgen naar mijn nieuwe woonadres. Na twee jaar is de intensieve fysieke stalking gestopt, omdat hij in maart 2003 daarvoor werd opgepakt. Uiteindelijk is hij in 2004 hiervoor veroordeeld, waarbij hij ook een contactverbod voor twee jaar kreeg. Vanwege cassatieproces ging dit eind 2005 in.
Contactverbod gebroken, periode 2006-2014
Helaas heeft ook dit niet geholpen om zijn stalkingsgedrag te beëindigen. Na een jaar contactverbod, nam hij in 2006, via email contact op. Ik heb hiervan geprobeerd aangifte te doen, maar werd door de politie niet serieus genomen. In de jaren erna tot 2014 bleef het, vergeleken met de huidige intensiteit van stalking, relatief rustig. Met enige regelmaat ontving ik nog wel agressieve en boze berichten van de stalker, ook hiervan heb ik steeds geprobeerd aangifte te doen maar was dit volgens de politie onvoldoende.
Unieke achternaam en altijd verstoppen, 19 jaar maar waarschijnlijk levenslang
Ik heb een unieke achternaam in Nederland, hierdoor is verstoppen vrijwel onmogelijk. Met de digitale ontwikkelingen wordt dit, met de tijd, steeds lastiger. De stalker is altijd naar mij op zoek en benadert me via elke mogelijkheid die hij ontdekt. Hierdoor word ik gedwongen mij online te verstoppen. Dit het enige is dat ik kon en kan doen om de stalker zo min mogelijk zicht te geven op mijn leven. Hierdoor onderneem ik het maximale om de stalking te beperken, voor mijzelf, maar ook om mijn omgeving te beschermen. Dit kost mij continue veel energie en helaas is het een onmogelijke opgave. Doordat de stalker mijn achternaam gebruikt in zijn nare openbare berichten komen deze direct naar boven als iemand mij (of een van mijn familieleden) Google-t. Daarnaast is het zeer beperkend op mijn openbare leven, mijn privéleven, werkzaamheden en carrière. Omdat het lang duurt voordat er wordt ingegrepen op de stalking, durf ik niet het risico te nemen door met iets in de openbaarheid te treden en de stalker opnieuw een opening te geven.
Intensieve stalking via de werkgever, periode 2004-2018
Uiteindelijk heeft ondanks zorgvuldige afscherming van mijn zijde, de stalker mij in 2004 weer kunnen vinden. Na een overleg bij een Gemeente is er een aanwezigheidslijst, met mijn naam en werkgever, tijdelijk openbaar gezet. Weer zo’n kleine toevalligheid die grote consequenties heeft. Vanaf het moment dat hij me op mijn werk vond, ontstond er direct een hele intensieve stalkingsperiode. Door de vele telefoontjes en emailberichten naar mijn werkgever, werd en word ik gedwongen mijn bestuur, leidinggevenden en collega’s in te lichten en op de hoogte te houden. Dit is uitermate gênant en het liefst zou ik de stalking achter me laten. Er is echter geen ontkomen aan met de eindeloze berichten die hij stuurt. Er zijn collega’s die alleen al van de stroom aan emailberichten zelf ervaarden gestalkt te worden.
Machteloosheid slachtoffer, rol van politie, sommatie periode 2014-2018
Ondertussen doe ik alles wat in mijn macht ligt om dit te stoppen, ik neem vele beveiligingsmaatregelen, ik ben en blijf digitaal onvindbaar, verzamel bewijsmateriaal en verzoek vele partijen zijn nare teksten te verwijderen. In het vierde kwartaal van 2014 heb ik wekelijks contact gehad met politie en vele aangiften gedaan. Alleen gebeurde er niets mee, dit heeft mij gedwongen om samen met een ander slachtoffer een advocaat in te zetten. Om de stalker te sommeren zowel vanuit mijn naam, als die van mijn werkgever, te stoppen met zijn stalkingsgedrag. Dit lijkt voor even weer effect te hebben, maar vanaf 2017 laait zijn stalkingsgedrag weer enorm op en is tot op heden nog aan de gang. U hebt de enorme hoeveelheid aan berichten gezien. Het merendeel heb ik daarvan zelf verzameld, elke dag moest ik urenlang die confrontatie aan voor mijn eigen (toekomstige) bescherming. U kunt zich waarschijnlijk wel indenken hoe schadelijk dit is voor mijn welzijn en vrijheidsbeleving. Maar ook op mijn carrière (kansen), reputatie en goede naam.
Het lijkt rustiger, maar dat is niet
Soms is het enkele maanden ‘rustiger’. Althans zo lijkt dat op papier, als je de periodes van bewijsmateriaal op een rij zet. Helaas kun je als slachtoffer nooit rust ervaren, je weet namelijk niet eens óf er een rustigere periode is. Daarnaast is de stalker juridisch geschoold en zeer geslepen in zijn berichten. Hij spreekt altijd over wat hij heeft gehoord via tv, verwarmingsbuizen of via een stem in zijn hoofd. Bijvoorbeeld dat mij ernstige seksuele en/ of gewelddadige dingen worden aangedaan. Ik ervaar dit als directe bedreigingen omdat, hij in het verleden agressief gedrag naar mij heeft vertoond. Ik weet niet of hij tijdens ‘rustigere periodes’ overstapt naar de fysieke stalking uit de begintijd of bedreigingen tot uitvoer wil brengen. En/of wanneer zijn stalkingsgedrag weer oplaait. De stalker is de weg kwijt tussen realiteit en de beelden in zijn hoofd, dit maakt hem onvoorspelbaar en onberekenbaar. Het gevolg is dat ik altijd op mijn hoede en alert ben, er is nooit een rustperiode al verlang ik daar enorm naar.
Somber toekomstperspectief
Ook nu komt uit het dossier niets naar voren wat erop wijst dat de dader begrijpt wat hij doet, wat hij aanricht, dat hij spijt heeft of gaat stoppen met zijn stalkingsgedrag. Hij weigert alle medewerking aan psychiatrisch onderzoek en de behandeling. In het afgelopen jaar houdt de dader zich aan de voorwaarden van vrijlating in de zin dat hij geen direct contact met mij of werkgever heeft gezocht en hij zover ik kan nagaan geen berichten meer heeft geplaatst over mij. Echter is hij niet gestopt met zijn gedrag gezien de vele mails naar o.a. het Openbaar Ministerie. In die mails laat hij nog steeds zijn obsessie naar mij toe zien en doet hij ook nog steeds gewelddadige en seksuele uitingen. Voor mij is de stalking afgelopen jaar dus ook niet gestopt maar slechts verbloemd. Behandeling is daarom noodzakelijk, hij is niet in staat om het stalkingsgedrag en de patronen zelfstandig te doorbreken. Ik hoop daarom dat u in uw straf een gedwongen behandeling gaat opleggen omdat dit anders nooit zal stoppen. Daarnaast hoop ik dat u voorwaarden meegeeft die u zo breed mogelijk inzet zodat de continuering van zijn stalkingsgedrag niet ‘verbloemd’ plaatsvindt. Ik zou daarom graag een zo lang mogelijk en zo breed mogelijk contactverbod wensen die geldt op alle mogelijke communicatiemiddelen en die gericht is aan mij direct of via mijn (toekomstige) werkgever(s) en/of mijn omgeving. Als ook een verbod voor de dader om informatie over mij op internet te zetten zodat ingegrepen kan worden zodra hij dit overtreedt. Ik heb namelijk geen enkele twijfel dat de stalking opnieuw zal gaan plaatsvinden en hoop dat er dan sneller ingegrepen kan worden.
Geheimhouding privéadres
In de voorgaande uitspraken van de rechtszaken is steeds mijn privéadres opgenomen in de uitspraak en heb ik dit steeds net op tijd kunnen laten verwijderen. Ik hoop dat u uit bovenstaande begrijpt dat als hij beschikt over mijn woonadres, ik dit (weer) per direct moet verlaten en moet onderduiken en een nieuwe woning moet zoeken. Wilt u er, voor mijn veiligheid en mijn gezin, er zorg voor dragen dat mijn privé adres niet wordt gedeeld in de uitspraak?
38 jaar en leef al 19 jaar met stalking
Inmiddels ben ik 38 jaar en heb ik bijna heel mijn volwassen leven een stalker om rekening mee te houden. Door de ziekte van de stalker en zijn weigering om behandeld te worden, heb ik levenslang. U kunt zich waarschijnlijk wel indenken hoe schadelijk dit is voor mij als persoon, privéleven, mijn carrière, reputatie en goede naam. Waarom mag een stalker vulgaire en onware dingen over mij online plaatsen en via mail verspreiden, en duurt het ondanks de vele aangiften en bewijsmateriaal vervolgens jaren voordat we in de rechtszaal belanden? Het geeft mij gevoelens van onmacht, onbegrip, en onveiligheid. Zijn gedrag is onacceptabel en laat een spoor van vernieling en gemiste kansen achter in mijn leven. Er wordt me veel afgenomen en het kost me veel energie en levert veel stress op voor mij en mijn naasten. Ik ben trots op wat ik heb bereikt en deze slachtofferrol aannemen past mij niet.
Ik ben een sterke, onafhankelijke vrouw met veel ambities en beschik over een onuitputtelijk optimisme. Ik heb een groot netwerk om me heen opgebouwd en ontvang veel steun en liefde waardoor ik mij al die jaren staande heb kunnen houden. De stalking is een oneindige situatie en ik zou zo graag dit hoofdstuk sluiten. Ik zou zo graag vrij en onbezorgd willen leven en de persoonsbeveiligende maatregelen niet meer hoeven te treffen. Ik kan de beperkingen op mijn vrijheid niet accepteren en zal blijven strijden om daarvan stukjes terug te krijgen. Ik hoop van harte dat uw uitspraak mij hierin zal steunen.
Dank voor het lezen van deze verklaring.
[slachtoffer 1 ]
[handtekening]”
10.9
De bij het verzoek tot schadevergoeding van 30 september 2019 van [slachtoffer 2] gevoegde bijlage 2 houdt in:
“ [plaats] 30 september 2019
Geachte heer, mevrouw de rechter,
Graag wil ik een impressie geven van wat 20 jaar stalking/belaging met je doet. Het liefst zou ik dat in alle openheid willen vertellen. Alleen is dat voor mij niet mogelijk aangezien de persoon die dit op zijn geweten heeft dit ook leest. Desondanks wil ik onderstaande impressie geven en hoop ik dat het duidelijk voor u is dat dit slechts een klein deel van de werkelijke impact beschrijft. Het is bijna niet uit te leggen wat mij is overkomen, zo’n bizarre situatie is het.
Ik ben 20 jaar geleden bij toeval bij iemand op een studentenunit geplaatst in een studentenflat en deze persoon achtervolgt mij tot de dag van vandaag. Als jonge student denk je eerst dat iemand je wegwijs wil maken, maar al heel snel kwam ik erachter dat zijn gedrag en interesse in mij niet normaal waren. Wat mij toen is overkomen, is te bizar voor woorden. Rare briefjes onder de deur, rare verhalen tegen mij, me overal achter na zitten en achtervolgen en me ieder moment van de dag opwachten met zijn deur open. Dat zijn maar een paar dingen die ik heb meegemaakt toen ik net studeerde. Het werd van kwaad tot erger. In het begin wat het nog gewoon raar, maar na verloop van tijd werd het echt eng en ging ik me zo onveilig voelen dat ik letterlijk en figuurlijk uit mijn kamer ben gevlucht. Je niet veilig voelen op een plek die eigenlijk je thuis moet zijn, is heel heftig.
Ik heb toen aangifte tegen de verdachte gedaan en in 2003 is hij voor stalking vervolgd, maar uiteindelijk is het niet tot een veroordeling gekomen. Ik weet niet nog steeds niet wat de reden daarvoor is geweest. Ik was intussen verhuisd en heb nooit meer bericht of informatie over de strafzaak gekregen en dus ook geen verdere input meer kunnen geven, noch in de procedure bij de rechtbank noch heb ik een verzoek kunnen doen aan de officier om in hoger beroep te gaan. Het was wel een enorme teleurstelling om dit achteraf te vernemen en dat iemand kennelijk met dit soort gedrag kan wegkomen.
De jaren na mijn afstuderen verliepen op het eerste gezicht rustig. In die jaren heb ik wel meerdere rare berichten van hem via Schoolbank ontvangen. Daardoor wist ik dat ik niet uit zijn gedachten was verdwenen. Daardoor wist ik ook dat het niet zou stoppen. Daarmee was het ook niet uit mijn systeem en het maakte dat ik altijd alert en waakzaam was en het niet kon loslaten. Dit veroorzaakte spanningen. In 2014 heeft hij me op welke wijze dan ook via mijn werk gevonden. Ik kon wel door de grond zakken; het moment dat mijn secretaresse met een briefje met zijn naam binnenkwam met een terugbelverzoek. Vanaf toen is de nachtmerrie weer in alle hevigheid losgebarsten. Ik was en voelde me ook niet meer veilig op mijn werk. Gezien de (hoge) functie die ik bekleed is het nog heftiger. Ik en mijn werkgever hebben allerlei veiligheidsmaatregelen moeten nemen, die ik hier niet kan beschrijven gezien de eerdere genoemde reden. Maar dit verhaal met zoveel mensen en je werkgever moeten delen is ook heftig. Iets wat zo’n impact heeft, wat eigenlijk ook zo privé is, te moeten delen met mensen die je niet zelf zou uitkiezen, dat wil je helemaal niet. Het geeft een zeer naar gevoel om anderen hiermee te moeten lastigvallen maar ook dat je een verhaal waarvan je dacht dat je het achter je had kunnen laten, weer op moet rakelen veroorzaakt veel emoties en stress.
Het voelt als een hele slechte film waar ik in ben beland. Zeker het moment dat hij me op kwam zoeken in het ziekenhuis. Ik zat op dat moment in overleg. Door de adequate beveiliging en het feit dat er een wijkagent net in het gebouw was, is het goed gegaan. Ik ben met beveiliging door de achtergangen van het ziekenhuis naar mijn kamer begeleid. Dat was echt verschrikkelijk.
In 2014 is de stalking/belaging weer intensief geworden en het is tot op de dag van vandaag niet opgehouden. Ik zou zo graag niets meer met hem te maken willen hebben. Alle tijd die ik aan hem spendeer, vind ik teveel en kost me ook heel veel energie en veroorzaakt ook veel spanning. Een drukke baan, een druk sociaal leven en op een moment dat ik eigenlijk met andere dingen bezig zou moeten zijn, mijn familie, vrienden of mijn werk, ben ik keer op keer met deze zaak bezig of word ik daartoe gedwongen. Een paar voorbeelden: ik word geattendeerd dat er weer hele nare berichten geplaatst of gemaild zijn door collega’s of bekenden, ik hoor dat hij gebeld heeft om weer allerlei vreemde verhalen te vertellen over mij, ik zit bij de politie om aangifte te doen, ik ben in overleg met mijn advocaat of ik ben bezig met de voorbereidingen van de strafzaak. Het kost allemaal heel veel tijd en energie en dit veroorzaakt heel veel spanningen. Ook moet ik me vervolgens over de teksten verantwoorden naar mijn werkgever of naar anderen. Hoe bizar is het. Het maakt me boos en verdrietig maar ook wanhopig. Ik kom gewoon niet van hem af. Tot op de dag van vandaag moet ik zowel op mijn werk als privé veiligheidsmaatregelen nemen. Omdat ik niet wil dat hij weet welke maatregelen dit zijn, kies ik ervoor deze niet te delen. Ook heb ik veel tijd moeten steken in het doen van aangifte, het hele verhaal vertellen aan de politie. Het kost heel veel energie en de vraag is iedere keer waar het toe zal leiden. De politie heeft weinig voor ons gedaan, waardoor je je als slachtoffer niet serieus genomen voelt. Om die reden heb ik ook een advocaat moeten inschakelen die mij bij dit traject kon ondersteunen. We hebben uiteindelijk zelf een sommatie gestuurd.
Een andere impact, die ik hier wil beschrijven is dat ik door hem nooit actief kan zijn op Social Media of andere online platforms zowel privé als zakelijk. Facebook, Instagram, interviews met je naam, het schrijven van artikelen, het publiceren van zaken op internet. Ik kan me niet in de openbaarheid vertonen. En dat in de huidige tijd. Dit beperkt mij zowel privé als zakelijk enorm. Het door iedereen gevraagd worden waarom zit je niet op Linkedln, waarom doe je niets op Social Media? Je kunt dit verhaal niet tegen iedereen vertellen maar je hebt ook geen andere reden. Het beïnvloedt je in alles, het is altijd aanwezig en heeft zelfs invloed op mijn carrière. Stel dat ik zelf bestuurder word, dan kan ik niet meer zoals nu op de achtergrond blijven. Je treedt dan sowieso meer in de openbaarheid. Welke risico’s neem ik daarmee? Hij beperkt mij in zoveel keuzes die ik kan maken en dat moet niet kunnen.
Een andere impact, die ik wil beschrijven is de invloed die hij heeft op al mijn collega’s en wat dat met mij doet. Ik ben namelijk hun leidinggevende/ werkgever. In zo’n positie wil je je medewerkers beschermen. Alleen door hem kan dat niet. De frequentie van de telefoontjes en mailtjes, de angst dat hij weer langskomt is zo heftig voor een aantal van deze collega’s dat zij er zelf psychisch last van kregen. Ze durfden bijvoorbeeld niet meer alleen op kantoor te zitten. Ik hoop dat u zich kunt voorstellen hoe lastig dat is voor mij als leidinggevende. Het maakt je machteloos. Daar komt het feit bij dat je werk überhaupt met zoiets wordt belast. Het is echt gênant. Alle berichten die hij heeft gestuurd, de telefoontjes die hij heeft gepleegd en de honderden zo niet duizenden berichten op internet. Van meer dan de helft weet ik het bestaan waarschijnlijk niet eens af aangezien ik zelf niet op Social media zit. Het is ook belaging van mijn werkgever. In vele berichten tast hij ook de goede naam van onze organisatie en onze voorzitter raad van bestuur en andere collega’s aan. Hij is daarvoor verantwoordelijk en ik schaam me ervoor. De aard van de berichten is ook echt beschamend, seksueel getint, hij haalt alles en iedereen erbij. Het is gewoon verschrikkelijk en het is een aantasting van mijn persoon door iemand die ik bij toeval tegen ben gekomen in mijn leven. Doordat zijn berichten overal op internet rondzwerven en ikzelf juist niet op internet actief ben, zijn zijn berichten datgene wat mensen over mij vinden zodra ze mijn naam op google invullen. Gezien de aard van de berichten waarin ook vaak over verkrachting en misbruik wordt gesproken, is het echt heel naar. Kunt u zich voorstellen hoe dat is als mensen daarnaar vragen en als collega’s en andere bekenden dat moeten lezen? Ik weet ook nooit wie de berichten allemaal leest en weet nooit zeker of mensen het wel of niet gelezen hebben.
Ook privé heeft het veel invloed en consequenties, zowel voor mijzelf als de mensen om me heen. In 2014 heeft hij veel mensen uit mijn sociale netwerk lastiggevallen om informatie over mij te achterhalen en vreemde berichten over mij te verspreiden. Het is en was overal. Ik ben er elke dag bang voor dat het weer actief op popt en ik dergelijke berichten moet lezen of erger dat hij weer opduikt. De rest van mijn familie heeft er ook last van en moet ook met enige regelmaat al die vreemde teksten en berichten tot zich nemen. Voor mij is het heel vervelend dat mijn familie en vrienden hiermee belast worden. Ze worden zelfs genoemd in sommige berichten. Sommigen ervaren ook angsten, zeker in tijden dat het zo opspeelt. Ook zij zijn bang dat hij ze zal lastigvallen om achter mij of mijn gegevens te komen en daar heb ik veel last van.
Ik zou zo graag willen dat het stopt. Het duurt nu al 20 jaar en de laatste vijf jaar is het in alle hevigheid teruggekeerd. Het is zo teleurstellend dat hij geen behandeling krijgt en geen medicatie. Dan gaat het door, dat weten we allemaal. Ook nu weten we dat hij ondanks de aangiften, sommate en zijn voorwaarden de afgelopen periode gewoon verder is gegaan met het aantasten van mijn persoon. Ik krijg nooit rust, zal altijd over mijn schouder moeten kijken en ben altijd bang dat hij achter mijn gegevens komt. Ik verzoek u in dat kader ook dringend om mijn persoonsgegevens en adres niet in het strafvonnis op te nemen. Uit bovenstaande moge duidelijk zijn dat hij mij dingen aan doet waar ik nooit om heb gevraagd en waar ik zelf niets aan kan doen en ook niets aan kan veranderen.
Met vriendelijke groet,
[handtekening]
[slachtoffer 2] ”
10.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 8 oktober 2019 heeft mr. A.R.M. van Kempen namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] het woord gevoerd overeenkomstig een schriftelijke notitie, die aan de voorzitter is overgelegd en aan het proces-verbaal is gehecht. Deze schriftelijke notitie houdt in:

I. Inleiding
Mijn cliënten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1 ] hebben mij gevraagd vandaag namens hen een toelichting te geven op hun vordering als benadeelde partij. Zij zijn zelf niet aanwezig, omdat een confrontatie met de verdachte voor hen te ingrijpend is. Wel hebben zij een schriftelijke verklaring bij hun Voegingsformulieren gevoegd, waarin zij beschrijven welke impact de jarenlange belaging door de verdachte op hun leven heeft gehad, nog altijd heeft en naar zij vrezen ook in de toekomst nog zal hebben.
Een geldbedrag kan deze impact, de angst en de zorgen van de benadeelden niet teniet doen. Toch is het voor hen belangrijk om een bedrag aan schadevergoeding te krijgen. Een bedrag dat recht doet aan hun leed, en dat de verantwoordelijkheid voor de geleden schade legt waar hij hoort: bij degene die hen dit heeft aangedaan. Om die reden hebben zij hun vordering ingediend.
II. Immateriële schade van de schade benadeelden
De schade bestaat met name uit immateriële schade.
Zoals zij ook in hun schriftelijke verklaring hebben aangegeven, worden mijn cliënte al 20 jaar door de verdachte belaagd. Zij hebben hier nooit om gevraagd. Zij hebben nooit enig contact met de verdachte gewild. Hij is toevallig in hun leven gekomen en sindsdien is hun leven volledig veranderd.
De belaging door de verdachte brengt bij de benadeelden een voortdurend gevoel van angst en spanningen met zich mee. Zij moeten altijd op hun hoede zijn. Door de gedragingen van de verdachte zijn de benadeelden gedwongen om in hun dagelijks leven veiligheidsmaatregelen voor henzelf en hun naasten te nemen. Zij zijn daarnaast gedwongen om deze zeer persoonlijke situatie met hun, werkgevers en collega’s te bespreken en ook de werkgevers hebben veiligheidsmaatregelen moeten nemen.
Zelfs in de periodes waarin de verdachte niet van zich laat horen, hebben mijn cliënten geen rust omdat er altijd een donkere wolk boven hun hoofd hangt en zij weten dat de verdachte ieder moment weer opnieuw met zijn gedragingen kan beginnen. Waarbij zij niet weten hoe de belaging zich ditmaal zal openbaren omdat de manier waarop hij cliënten lastig valt in de loop der jaren is veranderd: de eerste jaren zocht hij met name fysiek contact, sinds 2014 is dat via social media en hun werkgevers. De angst van cliënten is dat hij ieder moment weer opnieuw kan beginnen, maar zij weten niet op welke manier, waardoor het moeilijker voor hen is om zich daartegen te beschermen. Daarbij maken cliënten zich niet alleen zorgen over hun eigen veiligheid, maar ook over de veiligheid van hun naasten en collega’s.
De benadeelden worden daarnaast ernstig in hun vrijheden beperkt. Uit angst nog erger door de verdachte te worden belaagd, kunnen zij zich niet op social media begeven, wat in deze tijd een enorme beperking in communicatie betekent. Zij worden ook ernstig belemmerd in de uitoefening van hun functie. Zij kunnen bijvoorbeeld geen lezingen geven, artikelen publiceren of zich via social media profileren. Zij moeten ervoor waken dat mensen foto’s waar, zij op staan op social media plaatsen en kunnen nooit in vrijheid persoonlijke gegevens uitwisselen uit angst dat deze bij de verdachte bekend zullen worden.
Deze situatie is op geen enkele manier aan cliënten te wijten. Toch is er een voortdurend gevoel van schaamte. De inhoud van de teksten die de verdachte over de benadeelden schrijft, is een grove aantasting van hun eer en goede naam. Iedereen die mijn cliënten googelt, krijgt bijvoorbeeld te lezen dat zij seksueel worden misbruikt, dat er entiteiten in hen zitten, dat zij betrokken zijn bij satanische rituelen of dat zij gearresteerd zouden moeten worden. Hierdoor worden ze telkens weer gedwongen om de situatie aan mensen uit te leggen en zich te verantwoorden. En speelt in contacten met derden voortdurend de vraag op de achtergrond: ‘wat heeft deze persoon over mij gelezen, wat zal deze persoon wel denken?’ En alhoewel zij hier zelf niets aan kunnen doen, voelen mijn cliënten zich ook verantwoordelijk voor de aantasting van de reputatie van hun werkgevers, omdat de verdachte ook deze werkgevers, en sommige collega’s zelfs bij naam, op social media noemt.
De belaging door de verdachte heeft een impact op ieder aspect van het leven van de benadeelden. De intensiteit van de belaging, de aard van de belaging en de aantasting van hun eer en goede naam, en de lange duur hebben hun weerslag op cliënten en veroorzaken veel angst en spanningen. Daar komt bij dat cliënten geen hoop op verbetering hebben. Uit het dossier blijkt dat de verdachte niet voornemens is om medicatie te gebruiken of hulpverlening te aanvaarden, waardoor de kans op verbetering nihil lijkt en mijn cliënten vrezen nooit van de verdachte verlost te zullen zijn. Ook is gebleken dat de verdachte zich niet veel aan een strafrechtelijke veroordeling, sommatie of opgelegd contactverbod gelegen laat liggen. Het vooruitzicht dat er nooit veiligheid of rust zal zijn en dat zij zich blijvend tegen zijn gedragingen zullen moeten beschermen, geeft hen een groot gevoel van onmacht.
Hun immateriële schade moet naar het oordeel van de benadeelden en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden begroot op € 5.000,-. Benadeelden refereren daarbij aan de uitspraken die zij bij hun Voegingsformulieren hebben gevoegd. Waarbij opgemerkt moet worden dat het in die uitspraken zaken betrof waarbij de belaging minder intensief en langdurig was dan in deze zaak.
III. Materiele schade en proceskostenveroordeling
De materiële schade van de benadeelden bestaat uit buitengerechtelijke kosten. In 2014 en in 2018 is de belaging zodanig ernstig geworden, dat zij gedwongen zijn een advocaat in te schakelen. De nota’s van hun advocaatkosten zijn bij de Voegingsformulieren gevoegd.
IV. Wettelijke rente
Benadeelden maakt aanspraak op de wettelijke rente vanaf de begindatum van de tenlastelegging: T.a.v. [slachtoffer 1 ] : 31 augustus 2014
T.a.v. [slachtoffer 2] : 23 september 2014
V. Schadevergoedingsmaatregel
Benadeelden verzoeken Uw Rechtbank om aan de verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van het aan ieder van hen verschuldigde bedrag en de daarover verschuldigde wettelijke rente, opdat de vordering door justitie geïnd kan worden.”
10.11
Het proces-verbaal in eerste aanleg van 8 oktober 2019 houdt voorts in:
“Mr. Van Kempen voegt toe dat de advocatenkosten alleen de kosten uit 2014 betreffen, maar dat het toen nooit tot een vervolging is gekomen. In 2018 leek er eerst ook niets te gebeuren en dat zijn dus buitengerechtelijke kosten. De kosten van vandaag zijn daar niet bij inbegrepen, aldus mr. Van Kempen.”
10.12
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 8 oktober 2019 heeft de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in (met weglating van een voetnoot):

Vordering benadeelde partij
De vorderingen dient voor wat betreft het immateriële gedeelte te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard aangezien het opgevoerde bedrag niet voldoende gemotiveerd is onderbouwd. De aangeefster stelt weliswaar geleden te hebben onder de berichten die [verdachte] zou hebben verzonden, maar waarom daarvoor het opgevoerde bedrag dient te worden toegewezen en niet een lager bedrag volstaat, wordt niet duidelijk. Subsidiair is [verdachte] van mening dat de beoordeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces vormt, reden waarom de vordering voor dat deel moet worden afgewezen.
Het materiële deel, de kosten van de advocaat, komen evenmin voor toewijzing in aanmerking. De Hoge Raad heeft in haar overzichtsarrest aangegeven dat de kosten van rechtsbijstand niet aan te merken zijn als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv, maar als proceskosten. Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51f Sv vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.”
10.13
Het door het hof bevestigde vonnis houdt over de vorderingen van de benadeelde partijen onder meer in:

6. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel
Mr. A.R.M. van Kempen heeft zich als gemachtigde van de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] gevoegd ter zake van de vorderingen tot schadevergoeding. Zij heeft namens de beide benadeelde partijen een identieke vordering tot schadevergoeding ingediend, groot € 8.274,59, bestaande uit € 3.274,59 aan materiële schade (buitengerechtelijke kosten) en € 5.000,- aan immateriële schade. Er is voorts gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Mr. van Kempen heeft daarnaast verzocht de proceskosten volgens liquidatietarief te vergoeden.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor wat betreft het immateriële gedeelte dienen te worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk moeten worden verklaard, aangezien de vorderingen op dit punt niet voldoende zijn onderbouwd. Subsidiair vormt de beoordeling van de vorderingen een onevenredige belasting voor het strafproces, zodat de vorderingen om die reden moeten worden afgewezen.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk moeten worden verklaard ten aanzien van de gevorderde materiële schade, omdat de kosten voor rechtsbijstand proceskosten betreffen die niet kunnen worden aangemerkt als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1 ]
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten wordt door de rechtbank toegewezen. Blijkens de specificatie en de toelichting van mr. van Kempen ter zitting hebben deze kosten van rechtsbijstand geen betrekking op het opstellen en indienen van de onderhavige vordering hetgeen betekent dat deze kosten als buitengerechtelijk moeten worden aangemerkt en niet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, als proceskosten.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid het gevorderde bedrag van € 5.000,- toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 8.274,59.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 augustus 2014, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank aan de hand van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ begroot op € 461,- (gebaseerd op 1 punt in een zaak met een geldswaarde van beneden € I0.000,-), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.274,59, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 1 ] .
De vordering van [slachtoffer 2]
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten wordt door de rechtbank toegewezen. Blijkens de specificatie en de toelichting van mr. van Kempen ter zitting hebben deze kosten van rechtsbijstand geen betrekking op het opstellen en indienen van de onderhavige vordering hetgeen betekent dat deze kosten als buitengerechtelijk moeten worden aangemerkt en niet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, als proceskosten.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid het gevorderde bedrag van € 5.000,- toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 8.274,59.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 september 2014, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank aan de hand van het ‘Liquidatietariefrechtbank en gerechtshoven’ begroot op € 461,- (gebaseerd op 1 punt in een zaak met een geldswaarde van beneden € 10.000,-), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.274,59, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 september 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 2] .”
10.14
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2024 houdt over de vordering van de benadeelde partijen in:
“De voorzitter deelt mede dat de vorderingen van de benadeelde partijen en de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] in het dossier zitten en wat het hof betreft als herhaald en ingelast kunnen worden beschouwd.
De verdachte voert het woord, inhoudende:
U hoeft die stukken voor mij niet te herhalen. […]
[…]
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor. De advocaat-generaal vordert […] toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep en legt de vordering aan het gerechtshof over.
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities betreffende de onderdelen onder alinea 16 tot en met 20.”
10.15
De door de raadsvrouw voorgedragen en overgelegde pleitnota houdt niets in over de vorderingen van de benadeelde partijen.
10.16
Het hof heeft het vonnis niet bevestigd voor wat betreft de oplegging van straf en maatregel en de motivering daarvan. De strafmotivering van het hof houdt – voor zover van belang – in:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van de slachtoffers [slachtoffer 1 ] , [slachtoffer 2] en zijn oom, [betrokkene 2] . De belaging van [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] heeft voor ieder afzonderlijk in een periode van 14 maanden plaatsgevonden. De verdachte heeft via onder andere social media, e-mailberichten en telefonisch direct en/of indirect contact gezocht met de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte meerdere malen pijnlijke en beledigende berichten over de slachtoffers online gezet. De berichten behelzen beschuldigingen in verband met (betrokkenheid bij) satanisme, zwarte magie, occulte stalking, seksueel misbruik van vrouwen en zelfs poging tot moord.
Uit de in eerste aanleg voorgelezen slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] blijkt dat hun leven al jaren voortdurend ontwricht is door de gedragingen van de verdachte en dat zij continu bang zijn dat de verdachte wederom contact met hen of hun omgeving zal opnemen. De impact van het handelen van de verdachte op hun leven is enorm.”
10.17
Het dictum van het bestreden arrest houdt in:

Vordering van [slachtoffer 1 ]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1 ] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.274,59 (achtduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 3.274,59 (drieduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) aan materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 461,00 (vierhonderdeenenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1 ] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.274,59 (achtduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 3.274,59 (drieduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) aan materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 76 (zesenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 augustus 2014.
Vordering van [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.274,59 (achtduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 3.274,59 (drieduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 461,00 (vierhonderdeenenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.274,59 (achtduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 3.274,59 (drieduizend tweehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 76 (zesenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 september 2014.”
10.18
Ter onderbouwing van de klacht dat het oordeel van het hof dat de gevorderde kosten van rechtsbijstand als buitengerechtelijke kosten moeten worden aangemerkt en niet als proceskosten, voert de steller van het middel aan dat de omschrijving “voor verzamelen bewijs, sommatiebrieven, uittreksels gemeente voor sommatie en aangetekend versturen sommatie. Opvragen strafdossier 2004, uittreksels, contacten politie ed.” ontoereikend is om het oordeel te kunnen dragen dat dit geen werkzaamheden betreffen “zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak”. Dit zou a fortiori ook gelden voor de nota’s die betrekking hebben op “werkzaamheden november 2017-oktober 2018”, reeds omdat dit werkzaamheden betreffen relatief kort voorafgaand aan de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Daarnaast houdt de toelichting op het middel in dat de onderbouwing van de materiële schade niet redengevend is voor het oordeel dat de benadeelde partijen (voor vergoeding in aanmerking komende) materiële schade hebben geleden.
10.19
Bij de beoordeling van het middel is het volgende kader van toepassing. Ingevolge art. 6:96 lid 2 BW komen als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking: a. “redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht” (bereddingskosten), b. “redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid” (administratie- en expertisekosten) en c. “redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte” (incassokosten). Vervolgens bepaalt art. 6:96 lid 3 BW dat lid 2 onder b en c niet van toepassing is voor zover in het gegeven geval krachtens art. 241 Rv “de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn.” Deze in lid 3 opgenomen uitzondering geldt dus alleen voor bepaalde administratie- en expertisekosten (sub b) en incassokosten (sub c), maar niet voor bereddingskosten waarop sub a betrekking heeft.
10.2
Bij administratie- en expertisekosten in de zin van art. 6:96 lid 2 onder b BW kan het gaan om kosten voor het inschakelen van een juridisch deskundige of een schade- of expertisebureau voor het vaststellen van de omvang van de schade. [31] Wanneer het tot een gerechtelijke procedure komt, vallen door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand in elk geval voor zover deze in verband staan met de vordering ingevolge art. 6:96 lid 3 BW en art. 241 Rv niet onder vermogensschade in de zin van art. 6:96 lid 2 BW, maar uitsluitend onder proceskosten [32] waarover de rechter op grond van art. 532 Sv [33] in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing moet nemen. Die beslissing moet ingevolge art. 361 lid 6 Sv in het vonnis worden opgenomen. [34] De wetsgeschiedenis houdt hierover onder meer het volgende in:
“Voorts is een nieuw zesde lid toegevoegd [thans art. 241 Rv,
PHvK] dat het geval regelt van samenloop van de bepalingen betreffende proceskosten en die van [thans,
PHvK] artikel [6:96,
PHvK] lid 2 onder b en c [BW,
PHvK]. In de memorie van antwoord betreffende Boek 6 wordt bij dit artikel opgemerkt dat de kosten van lid 2 onder b en c niet mede de proceskosten omvatten. Dit behoeft echter verduidelijking, omdat beide groepen van kosten elkaar kunnen overlappen. Te denken valt met name aan de kosten van voorbereiding van de dagvaarding en andere gedingstukken en die van de instructie van de zaak. Zo het tot een proces komt, moeten deze kosten begrepen worden in de salarissen en verschotten en plegen zij in deze vorm in belangrijke mate te worden vergoed […]. Komt het echter niet tot een proces, dan zullen de kosten, voorzover zij redelijk zijn, krachtens [thans art. 96] lid 2 onder b en c voor vergoeding in aanmerking komen. […]
Tegen deze achtergrond is het wenselijk dat komt vast te staan dat in geval de hier bedoelde bepalingen samenlopen, omdat een procedure is aangespannen, voor de onderhavige kosten geen vergoeding op grond van [thans art. 6:96,
PHvK] kan worden toegekend, maar dat dan uitsluitend de bepalingen betreffende proceskosten van toepassing zijn.” [35]
10.21
Uit het bovenstaande valt af te leiden dat door de benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand die verband houden met de voorbereiding van de vordering en andere gedingstukken en die van de instructie van de zaak, in de strafprocedure per definitie moeten worden aangemerkt als proceskosten aangezien het dan tot een gerechtelijke procedure is gekomen. De Hoge Raad heeft in diverse uitspraken in algemene zin benadrukt dat kosten van rechtsbijstand niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade in de zin van art. 51f lid 1 Sv. [36] De benadeelde partij die proceskosten als onderdeel van de schade als bedoeld in art. 51f Sv vordert, moet in zoverre niet-ontvankelijk in die vordering worden verklaard. [37] Dit brengt mee dat kosten voor rechtsbijstand die als proceskosten gelden ook niet kunnen worden betrokken bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in de zin van art. 36f lid 1 Sr. [38] De algemene formulering in de in voetnoot 36 genoemde arresten roept de vraag op of rechtsbijstandskosten die niet de voorbereiding van de vordering en andere gedingstukken betreffen en evenmin de instructie van de zaak, ook per definitie proceskosten zijn volgens de Hoge Raad.
10.22
Uit art. 532 Sv volgt dat het bij proceskosten gaat om de door een benadeelde partij die zich in het geding heeft gevoegd, gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De tekst van deze bepaling impliceert dus dat de benadeelde partij de rechtsbijstandskosten wel als benadeelde partij in de onderhavige strafprocedure tegen de verdachte moet hebben gemaakt. [39] Mede gelet op voormelde wetsgeschiedenis – waaruit blijkt dat kosten die verband houden met de voorbereiding van de vordering en andere gedingstukken en die van de instructie van de zaak als proceskosten hebben te gelden – brengt een redelijke uitleg mijns inziens mee dat ook rechtsbijstandskosten die zijn gemaakt in voorbereiding op het zich als benadeelde partij stellen als proceskosten kunnen worden aangemerkt hoewel dan formeel gezien nog geen sprake is van de in art. 532 Sv omschreven situatie waarin een “benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd”. Voor de op deze strafprocedure betrekking hebbende proceskosten geldt dus hetgeen onder 10.21 reeds is geconcludeerd.
10.23
Het voorgaande roept de vraag op of door een slachtoffer gemaakte rechtsbijstandskosten die niet van doen hebben met de voeging in het strafgeding als benadeelde partij onder omstandigheden als materiële schade voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Blijkens het voorgaande lijkt zowel art. 532 Sv als het systeem van art. 6:96 BW daarvoor ruimte te laten voor zover het gaat om rechtsbijstandskosten die geen betrekking hebben op de voorbereiding van de vordering en andere gedingstukken en die van de instructie van de zaak. Het zal dan wel om kosten moeten gaan die als “rechtstreekse schade” in de zin van art. 51f lid 1 Sv en art. 361 lid 2 onder b Sv kunnen worden aangemerkt en die bovendien kunnen worden beschouwd als vermogensschade in de zin van art. 6:96 BW. Zo lijkt mij denkbaar dat rechtsbijstandskosten die een slachtoffer maakt om een tegen hem of haar gepleegd voortdurend delict (bijvoorbeeld: belaging) te doen ophouden c.q. af te weren – bijvoorbeeld door een advocaat een brief te laten sturen aan de belager waarin hij wordt gesommeerd de belaging te beëindigen – onder omstandigheden als buitengerechtelijke kosten kunnen worden aangemerkt die op de voet van art. 51f lid 1 Sv voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. art. 6:96 lid 2 onder a BW inzake bereddingskosten).
10.24
Mijns inziens heeft de feitenrechter een zekere ruimte om te beoordelen of kosten al dan niet betrekking hebben op de voorbereiding van de vordering en andere gedingstukken en de instructie van de zaak en daarmee of buitegenrechtelijke rechtsbijstandskosten als materiële schade van een strafbaar feit dienen te worden vergoed. Gezien de ratio achter de proceskosten-uitzondering van art. 6:96 lid 3 BW en het veelal niet volledig vergoeden van proceskosten, zou die vrijheid van de feitenrechter in strafzaken nog wat groter kunnen zijn dan in civiele zaken. De wetgever heeft met het niet volledig vergoeden van proceskosten willen voorkomen dat men uit angst voor een hoge proceskostenveroordeling wordt weerhouden een gerechtelijke procedure te beginnen. [40] Nu dat risico in strafzaken niet aanwezig is – de verdachte heeft immers niet de keuze of al dan niet een strafprocedure wordt gestart en de benadeelde partij wordt niet veroordeeld in de proceskosten van de verdachte – is dit belang in strafzaken minder aanwezig. Het verschil tussen proceskosten en materiële schade zal in strafzaken dus minder relevant zijn dan in civiele zaken (al is het verschil in strafzaken wel nog altijd van betekenis voor de schadevergoedingsmaatregel van art. 36f Sr en de toewijzing van wettelijke rente [41] ).
10.25
Uit de onder 10.4 en 10.5 weergegeven formulieren blijkt dat [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] allebei in totaal € 3.274,59 aan materiële schade en dus schade in de zin van art. 51f Sv hebben gevorderd, respectievelijk onder de omschrijving “Buitengerechtelijke kosten (o.a. advocaatkosten zie verzamel facturen (2014 & 2018) voor verzamelen bewijs, sommatiebrieven, uitreksels gemeente voor sommatie en aangetekend versturen sommatie. Opvragen strafdossier 2004, uitreksels, contacten politie ed.)” en “Buitengerechtelijke kosten (o.a. advocaatkosten voor ondersteuning bij het gehele proces” (bewijs, sommatie, opvragen strafdossier 2004, opvragen uittreksel, ondersteuning bij contacten politie, aangetekend versturen sommatie)”. Het hof heeft de vorderingen tot materiële schadevergoeding integraal toegewezen tot een bedrag van € 3.274,59, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening in geval van [slachtoffer 1 ] en vanaf 31 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening in geval van [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft het hof telkens een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f lid 1 Sr opgelegd ter hoogte van € 8.274,59, [42] vermeerderd met de wettelijke rente vanaf voornoemde data. Het hof heeft de proceskosten van de benadeelde partijen – net als de rechtbank – telkens begroot op € 461,-.
10.26
Ter onderbouwing van de toewijzing van de materiële schadevergoeding heeft de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis (onder meer) overwogen dat “deze kosten van rechtsbijstand geen betrekking [hebben] op het opstellen en indienen van de onderhavige vordering hetgeen betekent dat deze kosten als buitengerechtelijk moeten worden aangemerkt en niet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, als proceskosten”.
10.27
Van bepaalde door de benadeelde partijen gevorderde kosten is duidelijk dat het kosten betreffen die betrekking hebben op de voorbereiding van de vordering. Dat geldt bijvoorbeeld voor de kosten die de advocaat in rekening heeft gebracht om een vergoeding te krijgen voor de tijd die hij heeft besteed aan het verzamelen van bewijs. Het hof heeft deze kosten ten onrechte niet als proceskosten aangemerkt. Van andere door de benadeelde partijen gevorderde (rechtsbijstands)kosten is niet direct duidelijk of dit proceskosten betreffen. Deze kosten kwalificeren mogelijk als materiële schade. Dat geldt bijvoorbeeld voor in rekening gebrachte arbeidstijd van de advocaat voor ondersteuning bij het versturen van sommatiebrieven. Met betrekking tot deze kosten had het hof moeten motiveren waarom deze kosten als materiële schade kunnen worden aangemerkt.
10.28
Nu het hof een deel van de kosten ten onrechte niet als proceskosten heeft aangemerkt en voor een ander deel niet heeft uiteengezet waarom die kosten als rechtstreekse materiële schade kunnen worden gezien, is het oordeel dat de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partijen in de onderhavige zaak moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten en niet als proceskosten niet begrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd.
10.29
Door een deel van de gevorderde kosten niet als proceskosten aan te merken, heeft het hof nagelaten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen van materiële schade voor zover die betrekking hebben op proceskosten en heeft het hof hierover ten onrechte geen afzonderlijke beslissing genomen op grond van art. 532 Sv. Voorts heeft het hof ten onrechte de materiële schadevergoeding als geheel – en dus inclusief proceskosten – vermeerderd met de wettelijke rente. [43] Tot slot heeft het hof ten onrechte proceskosten betrokken bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen en ook hier ten onrechte het totale bedrag, waaronder de kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met de wettelijke rente.
10.3
De verdachte heeft belang bij cassatie. Bij het niet betalen van de schadevergoedingsmaatregel (art. 36f Sr) kan immers gijzeling worden toegepast. Ook is ten onrechte sprake van een verplichting voor de verdachte tot betaling van wettelijke rente over de voor deze strafprocedure gemaakte kosten van rechtsbijstand.
10.31
Aandacht verdient tot slot nog dat door de verdediging in hoger beroep op het punt van de kosten van rechtsbijstand geen verweer tegen de vordering van materiële schadevergoeding is gevoerd. Ook in de zaak van HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3572 ging het om een door het hof toegewezen vordering van kosten van rechtsbijstand als materiële schade en ook daarin was – blijkens de stukken in die zaak – door de verdediging in hoger beroep op dit punt geen verweer tegen die vordering gevoerd. [44] Niettemin oordeelde de Hoge Raad dat het tegen die toewijzing gerichte cassatiemiddel gegrond was. Dit bracht de Hoge Raad onder meer tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding voor zover deze “kosten rechtsbijstand” betrof. Interessant is ook HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653,
NJ2017/366 m.nt. Reijntjes. In die zaak had het verweer van de verdediging over de vordering van de benadeelde partij evenmin betrekking op de kosten voor rechtsbijstand en werd zelfs in cassatie niet geklaagd over de onjuiste toewijzing door het hof van de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor rechtsbijstand als materiële schade, maar uitsluitend over de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel. [45] Niettemin vernietigde de Hoge Raad niet alleen de beslissing van het hof ter zake van de oplegging van de maatregel van art. 36f lid 1 Sr, maar – kennelijk ambtshalve – ook de beslissing op de vordering van de benadeelde partij alsmede de beslissing omtrent de proceskosten. Uit een en ander leid ik af dat de feitenrechter zonder meer gehouden is om de benadeelde partij die kosten van rechtsbijstand als rechtstreekse (materiële) schade in de zin van art. 51f Sv vordert, in zoverre niet-ontvankelijk in diens vordering te verklaren, dus ook indien daarover geen verweer is gevoerd. Nadere ondersteuning voor die conclusie lijkt ook te kunnen worden gevonden in de onvoorwaardelijke formulering door de Hoge Raad: “Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51f Sv vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.” [46] Wanneer het hof dit nalaat, kan daarover met succes worden geklaagd in cassatie, ook in gevallen waarin op dat punt geen verweer in hoger beroep tegen de vordering van de benadeelde partij is gevoerd.
10.32
Het middel slaagt.

11.Het achtste middel

11.1
Het middel richt zich tegen de toewijzing door het hof van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] van immateriële schadevergoeding en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Het middel bevat drie deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat niet blijkt op welke in art. 6:106 BW genoemde grond de beslissing tot toewijzing van de vorderingen tot immateriële schadevergoeding is gebaseerd. De tweede deelklacht luidt dat voor zover het hof de toewijzing heeft gebaseerd op art. 6:106 aanhef en onder a BW dat oordeel onjuist en/of onbegrijpelijk althans ontoereikend is gemotiveerd. De derde deelklacht brengt in dat voor zover het hof de vorderingen heeft toegewezen op basis van art. 6:106 aanhef en onder b BW dat oordeel niet toereikend is gemotiveerd.
11.2
Het overzichtsarrest HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
NJ2019/379 m.nt. Vellinga houdt over immateriële schade onder meer in (met weglating van voetnoten):

b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade (art. 6:106 BW)
2.4.4
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
2.4.5
Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
11.3
De rechter dient wanneer hij een beslissing moet nemen over een vordering tot vergoeding van immateriële schade, kenbaar te maken op welke in art. 6:106 BW genoemde rechtsgrond(en) en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden de toewijzing van de vordering berust. [47] De opsomming in art. 6:106 BW is limitatief. Art. 6:95 lid 1 BW houdt namelijk in dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste uitsluitend voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Een enkele verwijzing naar de in art. 6:106 BW bedoelde billijkheid volstaat niet ter motivering van het oordeel dat zich een van de in art. 6:106 BW genoemde gevallen voordoet waarin grond bestaat voor vergoeding van immateriële schade. Ook de enkele omstandigheid dat de (hoogte van de) schadevergoeding niet is betwist, is daarvoor onvoldoende. De rechter zal weliswaar wanneer de verdachte de vordering niet (gemotiveerd) betwist uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en de vordering in de regel toewijzen, maar een vordering tot vergoeding van immateriële schade die geen rechtsgrond vindt in de wet kan niet worden toegewezen. [48]
11.4
Soms leest de Hoge Raad de door het hof toegepaste rechtsgrond in. [49] Daarvoor is ruimte als uit de overwegingen van het hof “kan worden afgeleid op welke in artikel 6:106 BW vermelde grond en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden het de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft gebaseerd.” [50] Hier wordt dus niet vereist dat de grondslag uitdrukkelijk wordt genoemd maar dat uit de vaststellingen en overwegingen van het hof in voldoende mate volgt dat het hof de toewijzing van de vordering op een van de gronden die zijn genoemd in art. 6:106 BW heeft kunnen baseren. [51] Uiteraard laat dit onverlet dat de feitenrechter er goed aan doet die grondslag wel expliciet te benoemen, aangezien dat de meest zekere wijze is om aan het vereiste te voldoen dat duidelijk moet zijn op welke grond de toewijzing steunt.
11.5
In de onderhavige zaak is namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] aan de vorderingen tot immateriële schadevergoeding in essentie ten grondslag gelegd dat zij zijn belemmerd in hun welzijn, vrijheid en carrièrekansen en dat zij reputatieschade hebben geleden (zie onder 10.8 t/m 10.10).
11.6
Namens de verdachte is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen tot immateriële schadevergoeding in hoger beroep niets aangevoerd. Daarmee heeft de verdediging de vorderingen tot immateriële schadevergoeding voor wat betreft de grondslag als bedoeld in art. 6:106 BW en de namens de benadeelde partij aangevoerde feitelijke stellingen niet betwist.
11.7
Het hof heeft door bevestiging van het vonnis – kort gezegd – bewezenverklaard dat de verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partijen door – onder meer – een zeer grote hoeveelheid berichten op sociale media te plaatsen waarin de benadeelde partijen gerelateerd worden aan onder meer stalking, seksueel misbruik en satanisme, door meermalen e-mails aan de werkgever van de benadeelde partijen te sturen inhoudende beledigende beweringen over de benadeelde partijen, door meermalen (valse) meldingen te doen bij overheidsinstellingen omtrent de benadeelde partijen en door (de werkgever van) de benadeelde partijen meermalen te bellen, met het oogmerk om hen te dwingen iets te doen of vrees aan te jagen. Het hof heeft in de strafmotivering overwogen dat de verdachte via onder andere sociale media, e-mailberichten en telefonisch direct en/of indirect contact heeft gezocht met de slachtoffers en meermalen pijnlijke en beledigende berichten over de slachtoffers online heeft gezet, die beschuldigingen behelzen in verband met (betrokkenheid bij) satanisme, zwarte magie, occulte stalking, seksueel misbruik van vrouwen en zelfs poging tot moord. Het hof heeft erop gewezen dat uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] blijkt dat hun leven al jaren voortdurend ontwricht is door de gedragingen van de verdachte en dat zij continu bang zijn dat de verdachte wederom contact met hen of hun omgeving zal opnemen, alsmede dat de impact van het handelen van de verdachte op hun leven enorm is. In het door het hof bevestigde vonnis heeft de rechtbank voor beide benadeelde partijen geoordeeld dat vast is komen te staan dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit en dat het, gelet op hetgeen de benadeelde partijen ter toelichting hebben aangevoerd, naar billijkheid het gevorderde bedrag van € 5.000 zal toewijzen.
11.8
De rechtbank heeft in het door het hof bevestigde vonnis niet uitdrukkelijk kenbaar gemaakt op welke in art. 6:106 BW vermelde rechtsgrond of op grond van welke omstandigheden zij de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen tot immateriële schadevergoeding heeft gebaseerd. [52] Wel refereert de rechtbank aan maatstaven van billijkheid, maar zoals opgemerkt is een verwijzing daarnaar niet toereikend ter motivering van het oordeel dat zich een van de in art. 6:106 BW genoemde gevallen voordoet. [53] Het is de vraag of de rechtsgrond in dit geval in de overwegingen kan worden ingelezen (vgl. onder 11.4).
11.9
Voor de in art. 6:106 lid 1 aanhef en onder a BW genoemde grond, te weten het oogmerk om immateriële schade toe te brengen, gaat het erom of de verdachte met het bewezenverklaarde feit heeft gehandeld met de bedoeling de benadeelde immateriële schade toe te brengen. [54] Onder meer bij pesterijen, intensieve lastercampagnes en opzettelijke kwetsing via online media kan daarvan sprake zijn. [55] Hoewel de bewezenverklaarde handelingen zouden kunnen zijn begaan om immateriële schade toe te brengen, hoeft dat niet per se het geval te zijn en in elk geval blijkt uit de bewezenverklaring, strafmotivering en motivering van de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen niet dat dit volgens het hof wel zo is. Daarbij merk ik op dat ook het bewezenverklaarde oogmerk om vrees aan te jagen nog niet impliceert dat er ook oogmerk op immateriële schade is. Onder meer niet omdat het op vrees gerichte oogmerk verder zal dienen te strekken dan alleen het veroorzaken van psychisch onbehagen, aangezien dat voor het aannemen van immateriële schade onvoldoende is, zo blijkt uit zowel de rechtspraak over “geestelijk letsel” als die over “de aard en ernst van de normschending” in combinatie met de aannemelijke feitelijke gevolgen ervan. [56]
11.1
Anders ligt het voor de rechtsgrond van schending in de eer of goede naam (art. 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW – de daarin ook genoemde rechtsgrond van lichamelijk letsel speelt overigens in het geheel niet). De bewezenverklaring houdt onder meer in dat de verdachte een zeer grote hoeveelheid berichten op sociale media heeft geplaatst waarin de benadeelde partijen gerelateerd worden aan onder meer stalking, seksueel misbruik en satanisme en dat de verdachte meermalen e-mails aan de werkgever van de benadeelde partijen heeft gestuurd inhoudende beledigende beweringen omtrent de benadeelde partijen. De bewezenverklaring impliceert dat de eer en/of goede naam van de benadeelde partijen is geschonden. Daarbij telt dat voor aansprakelijkheid wegens schending van eer niet is vereist dat de aantasting aan anderen dan de gelaedeerde bekend is, al kan dat wel van betekenis zijn voor de omvang van de vergoeding. [57] In dit geval blijkt nadrukkelijk uit de door het hof bevestigde overwegingen van de rechtbank dat herhaaldelijk van beledigende ernstige beschuldigingen sprake was en dat deze veelvuldig online openbaar werden gemaakt of aan derden werden verzonden. Ook in de strafmotivering van het hof komt een centrale plaats toe aan het beledigende karakter van de uitingen van de verdachte. Daarin wordt ook de vaststelling door het hof dat het leven van de benadeelde partijen “al jaren voortdurend ontwricht is door de gedragingen van de verdachte” uitdrukkelijk verbonden aan de vaststelling “dat zij continu bang zijn dat de verdachte wederom contact met hen of hun omgeving zal opnemen”. Gelet op een en ander meen ik dat “uit de overwegingen van het hof” kan worden afgeleid dat het hof de toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen op de grond van schending in de eer of goede naam heeft gebaseerd. [58] En voorts dat het hof die toewijzing ook op die grond heeft kunnen baseren.
11.11
Tegen deze achtergrond meen ik dat de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen tot immateriële schadevergoeding, ondanks de schrale motivering van die toewijzing, niet onterecht is en dat deze evenmin ontoereikend of onbegrijpelijk is gemotiveerd. Daarmee kan de derde deelklacht onbesproken blijven.
11.12
Het middel faalt.

12.Afronding

12.1
Het zevende middel slaagt. De overige middelen falen en kunnen worden afgedaan met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
12.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] voor zover deze de op de voet van materiële schade toegewezen schadevergoeding betreft en de schadevergoedingsmaatregelen,
- terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag, opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vorderingen van materiële schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregelen opnieuw wordt berecht en afgedaan,
- en verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2750, r.o. 2.3, HR 3 april 1984, ECLI:HR:1984:AB8365,
2.HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810,
3.Volgens G.J.M. Corstens, M.J. Borgers & T. Kooijmans,
4.Vgl. HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:369,
5.Volledig: Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (
6.HR 26 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:110,
7.HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315,
8.O.a. EHRM (GK) 9 november 2018, nr. 71409/10 (Beuze/Belgium), par. 123.
9.EHRM 9 april 2015, nr. 2870/11 (Vamvakas/Greece), par. 36.
10.EHRM 14 januari 2003, nr. 26891/95 (Lagerblom/Sweden), par. 56.
11.EHRM 14 januari 2003, nr. 26891/95 (Lagerblom/Sweden), par. 56.
12.EHRM 10 oktober 2002, nr. 38830/97 (Czekalla/Portugal), par. 65 en 68.
13.EHRM 28 juni 1984, nr. 781977 (Campbell and Fell/The United Kingdom), par. 98.
14.EHRM 17 juli 2001, nr. 29900/96 (Sadak and others/Turkey), par. 57.
15.EHRM 2 november 2010, nr. 21272/03 (Sakhnovskiy/Russia), par. 103 en 106.
16.EHRM 17 juli 2001, nr. 29900/96 (Sadak and others/Turkey), par. 56.
17.EHRM 17 juli 2001, nr. 29900/96 (Sadak and others/Turkey), par. 57.
18.De pleitnota bevat ook drie alinea’s met de titel “Ontvankelijkheid Hoger beroep”. Deze alinea’s zijn doorgekruist. Gelet hierop neem ik aan dat deze alinea’s niet zijn voorgedragen en niet moeten worden beschouwd als een onderdeel van de pleitnotities.
19.HR 26 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:110,
20.M.J.M. Verpalen & M. Jeltes, in:
21.A-G Vegter, conclusie voor HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0444 (81 RO t.a.v. dit middel), randnr. 27. Deze benadering sluit m.i. ook aan bij overweging 7 van de Aanbeveling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (
22.Het hof heeft in het bestreden arrest in de strafmotivering opgemerkt dat de “NIFP-trajectconsulten d.d. 3 augustus 2018 en 28 augustus 2018 door respectievelijk psychiaters [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ” onder meer inhouden dat “sprake [is] van een ernstig psychotisch toestandsbeeld met uitgebreide denkstoornissen, waangedachten en waarneemstoornissen”.
23.Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:41, r.o. 2.1 en nog recenter HR 26 augustus 2025, ECLI:NL:HR:2025:1207.
24.A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers,
25.Zo is het ingevolge art. 334 lid 1 Sv in de strafprocedure niet mogelijk om als benadeelde partij getuigen of deskundigen aan te brengen.
26.Art. 361 lid 3 Sv moet in het licht van art. 6 lid 1 EVRM zo worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkheid verplicht indien hij niet verzekerd is dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidelijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. Zie HR 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2654,
27.HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:646,
28.HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:646,
29.Het enige verschil is dat bij [slachtoffer 2] de nota’s zijn gericht aan “ [slachtoffer 2] ”, de notanummers “14.37” en “18.73” zijn en is vermeld “Aandeel nota [slachtoffer 2] (helft)”, terwijl bij [slachtoffer 1 ] de nota’s zijn gericht aan “ [slachtoffer 1 ] ”, het notanummers “14.38” en “18.74” zijn en is vermeld “Aandeel nota [slachtoffer 1 ] ”.
30.Ik begrijp dat dit dient te zijn: Den Haag.
31.T. Hartlief, W.H. van Boom, A.L.M. Keirse & S.D. Lindenbergh,
32.Zie ook A-G Aben, conclusie voor HR 22 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:629, randnr. 43.
33.Voorheen art. 592a Sv. Wet van 22 februari 2017,
34.HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2233, r.o. 2.3, HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653,
36.Zie het overzichtsarrest HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
37.HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2233, r.o. 2.3, HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653,
38.HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2233, r.o. 2.3, HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653,
39.De wetsgeschiedenis biedt op dit punt geen aanvullende duidelijkheid. Vgl. over de voorloper van art. 532 Sv ook
41.Zie over wettelijke rente HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:466,
42.De maatregel is opgelegd vanwege de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van € 8.274,59 bestaande uit € 3.274,59 materiële en € 5.000,- immateriële schadevergoeding.
43.Vgl. HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3572, r.o. 3.2.
44.Zie voor de vordering van de benadeelde partij in die zaak randnr. 17 van de conclusie van A-G Aben voor dit arrest.
45.Zie A-G Harteveld, conclusie voor HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653,
46.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,
47.HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33,
48.HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465,
49.Vgl. HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465,
50.HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33,
51.Vgl. A-G Keulen, conclusie voor HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33,
52.Vgl. HR 28 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:96, r.o. 3.3,
53.Vgl. HR 21 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:30, r.o. 2.5.
54.HR 18 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:836, r.o. 3.3.3. Zie ook S.D. Lindenbergh,
55.Lindenbergh,
56.Vgl. Lindenbergh,
57.Lindenbergh,
58.Vgl. HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33,