Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
25 januari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de klager, die zich tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2021 richtte. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, met betrekking tot de onttrekking aan het verkeer van een auto. De advocaat R. Moghni vertegenwoordigde de klager en diende een schriftuur in. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Hoge Raad beoordeelde de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep. Het cassatiemiddel bevatte klachten die niet gericht waren tegen de beschikking van de rechtbank, maar tegen een andere beschikking die samenhangt met deze zaak. De Hoge Raad oordeelde dat een cassatiemiddel alleen kan worden aangenomen als het een stellige en duidelijke klacht bevat over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter. Aangezien de klachten niet aan deze vereisten voldeden, moesten zij onbesproken blijven.
Daarnaast werd vastgesteld dat de klager niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met cassatiemiddelen had ingediend, wat in strijd was met artikel 447 lid 5 Sv. Dit leidde ertoe dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kon nemen. De Hoge Raad verklaarde het beroep derhalve niet-ontvankelijk.