Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
- voornoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 1] dreigend de woorden toegevoegd: “ik krijg jullie wel” en “ik maak jullie af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- door een ingeklapt mes uit zijn broekzak te halen en vervolgens dit mes uit te klappen.”
(...)
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek valt, nu verdachte met de bedreiging het oogmerk had [benadeelde 1] zodanig nadeel toe te brengen. Het hof begroot de immateriële schade die het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde naar billijkheid op een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2017, zijnde de pleegdatum.”
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen.”
(...)
Ten aanzien van het onder a bepaalde hebben de meeste leden van de Commissie zich afgevraagd of het regelen van dit geval nut heeft, waarbij zij betwijfelden of het geval zich in de praktijk vaak (bewijsbaar) zal voordoen. De ondergetekende verwacht inderdaad niet dat dit zo zal zijn, maar het zou anderzijds onbevredigend zijn juist hier de mogelijkheid van genoegdoening uit te sluiten. Men denke aan een dader die onder invloed van emoties, opgewekt door het verbreken van een huwelijk of andere intieme relatie zijn (gewezen) partner tracht te treffen door het vernielen van een zaak waaraan voor deze affectiewaarde is verbonden.
(...)
Onder aantasting van de persoon valt niet ook de aantasting van zaken waarvoor de benadeelde een bijzondere affectie voelt. Voor vergoeding van ideële schade naast de materiële is hier in beginsel geen plaats. Het zou echter wel erg ver gaan dit ook uit te sluiten voor het geval de dader bij de vernieling van de zaak nu juist het oogmerk had de benadeelde in deze affectie te treffen, bij voorbeeld bij wijze van wraakneming. Artikel 6.1.9.11 lid 1 onder a (Hoge Raad: nu artikel 6:106, aanhef en onder a, BW) maakt daarom voor dergelijke gevallen een uitzondering.”
(Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 378, 380 en 389.)
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
18 juni 2024.