ECLI:NL:HR:2023:33

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
21/02168
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging ex-partner en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 mei 2021. De verdachte, geboren in 1995, was beschuldigd van belaging van zijn ex-partner en haar nieuwe vriend, wat resulteerde in een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen. Het hof had de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 500 per benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof deze beslissing niet toereikend had gemotiveerd. De Hoge Raad stelde vast dat uit de overwegingen van het hof niet kon worden afgeleid op welke grond en onder welke omstandigheden de toewijzing van de vorderingen was gebaseerd, zoals vermeld in artikel 6:106 BW. Hierdoor was het oordeel van het hof ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van deze vorderingen. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02168
Datum31 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 mei 2021, nummer 22-001905-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt, onder verwijzing naar wat namens de verdachte in hoger beroep is aangevoerd, dat het hof zijn beslissing om aan de benadeelde partijen vergoeding van immateriële schade toe te kennen niet toereikend heeft gemotiveerd.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op een of meer tijdstippen in de periode van 28 januari 2020 tot en met 27 april 2020 te 's-Gravenhage, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] en [aangever] , door meermalen, althans eenmaal,
- die [aangeefster] en [aangever] berichten te sturen,
- die [aangeefster] en [aangever] te bellen (via verschillende telefoonnummers),
- familieleden van die [aangeefster] en/of [aangever] te benaderen,
- pizza te laten bezorgen op het adres van die [aangeefster]
met het oogmerk die [aangeefster] en [aangever] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.”
3.2.2
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij [aangeefster] van 15 juli 2020 met bijlagen. Dit formulier houdt onder meer in:
“3.1 Hoe is uw schade ontstaan? Belaging (art. 285b WvStr).
(...)
4B Immateriële schade (smartengeld)
(...)
Omschrijving immateriële schade
Voor een uitgebreide omschrijving van de gevolgen wordt verwezen naar het schade-onderbouwingsformulier. Bijlage 1
(...)
Totaal immateriële schade € 1.175,00”
3.2.3
De bij het verzoek tot schadevergoeding gevoegde bijlage 1 houdt onder meer het volgende in:
“Psychische gevolgen
Benadeelde heeft de periode waarin ze door verdachte belaagd werd als zeer zwaar ervaren. Omdat verdachte liet blijken dat hij wist waar benadeelde was of waar ze naartoe was geweest, was ze altijd en overal heel alert en op haar hoede. Ze durfde niet naar buiten en als ze ergens naartoe ging zorgde ze dat er altijd iemand met haar mee ging. Ook heeft ze de plekken vermeden waarvan ze weet dat verdachte daar ook komt. Ze is ruim drie maanden lang niet in [plaats] geweest uit angst om verdachte ergens tegen het lijf te lopen.
Niet alleen buitenshuis, ook als ze thuis was dan was benadeelde constant op haar hoede. Als er iemand aanbelde dan keek ze altijd eerst goed wie er voor de deur stond voordat ze open deed. Als ze degene die aangebeld had niet kende of als ze het niet vertrouwde dan deed ze niet open.
De belaging heeft benadeelde ruim een half jaar dag en nacht bezig gehouden. Dat kwam niet alleen doordat verdachte haar vrijwel dagelijks lastig viel, ook 's avonds laat en 's nachts, maar ook omdat ze niet wist wanneer het zou stoppen. Vooral als ze in bed lag dan piekerde ze veel over hoe het verder moest. Als ze eenmaal sliep dan was het heel licht. Bij ieder geluidje dat ze hoorde schrok ze wakker en dacht ze dat verdachte voor de deur stond.
Benadeelde heeft geprobeerd door met het nemen van een nieuw telefoonnummer te ontsnappen aan verdachte, maar tot tweemaal toe wist hij achter het nieuwe nummer te komen. Ook wist hij snel achter het nieuwe adres te komen waar benadeelde naartoe verhuisd was. Het was voor benadeelde een eng idee dat verdachte haar keer op keer weer wist te vinden. De constante dreiging zorgde bij benadeelde voor veel stress. Ze huilde veel en ze had last van paniekaanvallen. Ze voelde zich nergens veilig voor verdachte.
Benadeelde is speciaal voor verdachte naar Nederland gekomen. Als ze had geweten dat hij hun relatie zo zou eindigen dan was ze nooit met hem mee gegaan. Ze heeft er geen spijt van want ze heeft nu een leuke vriend die ze anders nooit had leren kennen, maar soms wil ze alles gewoon opgeven en terug gaan naar Venezuela. Ze weet nog niet of ze mag blijven en hier kan gaan werken en leren. De stress die ze ervaart doordat verdachte haar belaagt kan ze er niet bij hebben. Ze heeft al genoeg andere problemen aan haar hoofd.
Sinds ze aangifte heeft gedaan gaat het iets beter met benadeelde. Ze is opgelucht dat verdachte haar niet meer direct lastig valt. Ze maakt zich wel zorgen voor na de rechtszitting. Ze vreest dat hij zich nu tijdelijk rustig houdt en dat hij na 24 juli weer gewoon verder gaat. Omdat ze bang is dat verdachte na de rechtszitting haar en haar nieuwe vriend weer lastig gaat vallen, wil ze graag dat de rechter een contact- en locatieverbod oplegt. Misschien dat een dergelijk verbod hem eindelijk doet beseffen dat hij benadeelde en haar vriend met rust moet laten. Benadeelde is verder gegaan met haar leven en dat zou verdachte ook moeten doen.
(...)
Immateriële schade
Wettelijke grondslag immateriële schadevergoeding
Benadeelde maakt aanspraak op vergoeding van de geleden immateriële schade, omdat in artikel 6:106 sub a BW wordt gesproken over 'het oogmerk zodanig nadeel toebrengen'. Hieraan wordt voldaan, omdat (zoals omschreven staat in artikel 285b Sr.) verdachte het oogmerk om benadeelde te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen.
In dit verband wordt ook verwezen naar een recent artikel van mr. N.A. Schipper over het recente overzichtsarrest van de Hoge Raad over de benadeelde partij ('De Hoge Raad over de vordering benadeelde partij; op welke punten is er ruimte voor verduidelijking en/of heroverweging', TPWS 2019/101, p. 260-261). Hierin wordt betoogd dat voor belaging geldt dat wanneer dit bewezen wordt verklaard meteen het oogmerk van het toebrengen van ander nadeel van artikel 6:106 sub a BW kan worden aangenomen.
In het bijzonder verwijst benadeelde naar r.o. 2.8 in ECLI:NL:GHARL:2016:2723 waarin is geoordeeld dat een vergoeding voor immateriële schade, bij belaging, op basis van het oogmerk criterium van art. 6:106 sub a BW kan worden toegewezen.
(...)
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de gevolgen in billijkheid is te stellen op € 1.175,00 en thans opeisbaar is.”
3.2.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat de benadeelde partij [aangever] door de politierechter in de gelegenheid is gesteld zijn vordering mondeling ter terechtzitting in te dienen. Het proces-verbaal houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Nu de politierechter de vordering van de benadeelde partij [aangever] niet heeft ontvangen, stelt hij de benadeelde partij in de gelegenheid zijn vordering mondeling ter zitting in te dienen. De benadeelde partij [aangever] verklaart daartoe:
ik heb de afgelopen maanden veel stress gehad. Ik ben door 100 verschillende telefoonnummers gebeld, ook anoniem ‘s-nachts. Ik heb slecht geslapen en was te laat op mijn werk hierdoor, waardoor ik ook op mijn werk weer in moeilijkheden kwam. Als iemand nu aanbelt krijg ik gelijk stress omdat ik niet weet wie dat is. U vraagt mij of ik met [aangeefster] samenwoonde. Nee, maar ze was veel bij mij. Zelfs als wij op [plaats] waren wist [verdachte] dat, en dat breekt je echt op.”
3.2.5
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer het volgende in:
“Vordering benadeelde partij [aangeefster]
(...)
28. Ook de gevorderde immateriële schade behoeft betoog. Namens benadeelde is gesteld dat zij op grond van artikel 6:106 sub a BW aanspraak zou maken op vergoeding van immateriële schade. De verdediging betwist dit. De lat van de Hoge Raad ligt aanzienlijk hoger dan wordt gesteld door Slachtofferhulp Nederland. Toewijzing van immateriële schade op grond van artikel 6:106 sub a BW is slechts aan de orde wanneer sprake is van een oogmerk, specifiek gericht op het toebrengen van emotionele schade. Een enkele bewezenverklaring is hiervoor onvoldoende, zeker met een intentie zoals in deze zaak aannemelijk. Uit het dossier zou expliciet moeten volgen dat er sprake was van voornoemd oogmerk. In de wetsgeschiedenis is deze grond voor schadevergoeding tevens een beperkt bereik toegedacht, namelijk die gevallen waarin het oogmerk was gericht op het emotioneel schokken van de benadeelde. Dit laatste blijkt allerminst uit dit dossier. Dat een belaging angst en stress met zich meebrengt vormt geen aanleiding voor het aannemen van een oogmerk gericht op het toebrengen van immaterieel nadeel. De verdediging verwijst in dit verband ook naar de bijdrage van mr. Felix en mr. Schild in het Nederlands Juristenblad van 24 maart 2020. Zij betogen op goede gronden dat het niet voor de hand ligt dat de Hoge Raad zich bevestigend zal uitlaten over de vraag of de enkele bewezenverklaring van belaging voldoende is om zulk oogmerk aan te nemen.
29. Voorts merkt de verdediging op dat benadeelde evenmin in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 sub b, nu namens benadeelde onvoldoende is onderbouwd dat benadeelde in eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
30. Primair verzoekt de verdediging derhalve de vordering in zoverre af te wijzen.
31. Subsidiair verzoek ik u de schadevergoeding te matigen. In de namens benadeelde aangehaalde uitspraak is tevens sprake van berichten van dreigende aard en heeft de verdachte ook aan de deur gestaan bij benadeelde. Daarvan is in dit geval geen sprake. Voorts kan in beperkte mate van een eigen rol van aangeefster bij de feiten worden gesproken.
Vordering benadeelde partij [aangever]
32. Door [aangever] is blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg mondeling ter terechtzitting ingediend. De verdediging beschikt ook nu nog niet over een schriftelijke vordering met onderbouwing van de gestelde schade. Navraag bij het Gerechtshof leerde dat het Hof ook niet over een schriftelijke vordering zou beschikken.
33. Mocht de vordering van [aangever] aan de orde zijn, dan verzoekt de verdediging u primair deze vordering af te wijzen op dezelfde gronden als de vordering van [aangeefster] (bovendien: feiten jegens [aangever] aanzienlijk minder ingrijpend, geen bewijs van emotionele schade). Subsidiair: meer matigen dan vordering [aangeefster] .”
3.2.6
Het hof heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen ter zake van immateriële schade onder meer het volgende overwogen:
“Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële (€ 388,--) en immateriële schade (€ 1.175,--) als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een totaalbedrag van € 1.563,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.563,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 388,-- aan materiële schade en een bedrag van € 700,-- aan immateriële schade met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
(...)
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
(...)
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.000,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.000,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 700,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.”
3.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 6:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW):
“De schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.”
- Artikel 6:106 BW:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. (...).”
3.4
Het hof heeft de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partijen [aangeefster] en [aangever] toegewezen tot een bedrag van telkens € 500, vermeerderd met de wettelijke rente. Mede in aanmerking genomen dat deze vorderingen namens de verdachte gemotiveerd zijn betwist, is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd. Daarbij is van belang dat uit de overwegingen van het hof niet kan worden afgeleid op welke in artikel 6:106 BW vermelde grond en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden het de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft gebaseerd.
3.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat ook de oplegging van de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voorziene maatregel niet in stand kan blijven (vgl. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:901).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2023.