ECLI:NL:HR:2015:3572

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
15/00739
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mishandeling en schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor mishandeling en het opzettelijk vernielen van een mobiele telefoon. De mishandeling vond plaats op 8 januari 2014 te Amsterdam, waarbij de verdachte de benadeelde partij heeft mishandeld en haar telefoon heeft vernield. De Hoge Raad oordeelde dat de juistheid van de bewijsklacht niet ter zake deed, omdat de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet werden aangetast door het gewraakte onderdeel van de bewezenverklaring. De verdachte had geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de uitspraak van het Hof.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partij had vermeerderd met wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel niet correct was opgelegd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en verklaarde deze niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De Hoge Raad wees de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.959,03, vermeerderd met wettelijke rente, en legde de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat voor de benadeelde partij.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van de beslissing van het Hof en de juiste toepassing van de schadevergoedingsmaatregelen in strafzaken.

Uitspraak

15 december 2015
Strafkamer
nr. S 15/00739
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 november 2014, nummer 23/001930-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de toegewezen vordering van de benadeelde partij, tot splitsing van het door het Hof toegekende bedrag aan materiële schadevergoeding en tot verwijzing van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
1. "op 8 januari 2014 te Amsterdam opzettelijk [betrokkene] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het rukken/duwen van voornoemde [betrokkene], tengevolge waarvan voornoemde [betrokkene] ten val kwam en meermalen met kracht tegen de ribben schoppen/trappen van voornoemde [betrokkene], waardoor voornoemde [betrokkene] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2. "op 8 januari 2014 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon (merk Samsung) toebehorende aan [betrokkene] heeft vernield en onbruikbaar gemaakt door voornoemde telefoon met kracht op de grond te gooien en door voornoemde telefoon van de grond op te pakken en gedeeltelijk door midden te breken."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 en 7 is weergegeven.
2.2.3.
Het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als
1. "mishandeling" en 2. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen en onbruikbaar maken". De verdachte is te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2.3.
Het middel stelt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk [betrokkene] heeft mishandeld door haar te rukken/duwen ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen. De juistheid van deze stelling kan in het midden blijven. Want ook al zou het middel gegrond zijn, dan zou zulks bij gebrek aan belang niet tot cassatie behoeven te leiden, aangezien de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast indien het gewraakte onderdeel uit de bewezenverklaring zou vervallen. Daarom heeft de verdachte geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling.
2.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partij ten onrechte heeft vermeerderd met de wettelijke rente alsmede ter zake van die kosten en rente de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr heeft opgelegd.
3.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 26 tot en met 28 is de klacht gegrond. De Hoge Raad, zal met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
3.3.
Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor zover deze betreft "kosten rechtsbijstand";
verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten € 143,- ter zake van rechtsbijstand, en die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.959,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, van een bedrag van € 1.959,03, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 december 2015.