ECLI:NL:HR:2015:2750

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/02899
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder door de Kantonrechter in de Rechtbank Noord-Holland veroordeeld tot een geldboete en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De verdachte had op 16 december 2013 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar het Hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat hij dit niet binnen de wettelijke termijn had gedaan. De verdachte had echter een brief gestuurd naar het Openbaar Ministerie waarin hij zijn wens om hoger beroep in te stellen kenbaar maakte, maar deze brief was niet doorgezonden naar de griffie van de Rechtbank.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verdachte op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk had verklaard. De Hoge Raad benadrukte dat de brief van de verdachte, die tijdig was ingekomen bij het Openbaar Ministerie, niet anders kon worden geïnterpreteerd dan als een uiting van zijn wens om hoger beroep in te stellen. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie de brief niet had doorgezonden, mocht niet ten nadele van de verdachte strekken. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste behandeling van ingediende stukken en de bescherming van de rechten van verdachten in het strafproces. De Hoge Raad bevestigt dat een verdachte niet mag worden benadeeld door administratieve fouten van het Openbaar Ministerie.

Uitspraak

22 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/02899
EC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 mei 2014, nummer 23/005661-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel keert zich tegen 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
2.2.1.
De Kantonrechter in de Rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 21 oktober 2013 de verdachte ter zake van "overtreding van het bepaalde in artikel 21 sub a RVV 1990 (cat 1)" veroordeeld tot een geldboete van € 940,-, subsidiair 18 dagen hechtenis, en heeft hem tevens de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden ontzegd.
Blijkens de daarvan opgemaakte akte is namens de verdachte op 16 december 2013 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis van de Kantonrechter.
2.2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een brief van de verdachte van 22 oktober 2013, gericht aan het Openbaar Ministerie te Den Haag. Blijkens een daarop geplaatst stempel is deze brief op 31 oktober 2013 bij het Openbaar Ministerie Noord-Holland ingekomen. De brief houdt onder meer het volgende in:
"Betreft; Vergeten zitting 21-10-2013 te Alkmaar.
(...)
Geachte heer/mevrouw,
Op 21 Oktober jongsleden had ik moeten verschijnen op een zitting omtrent een snelheidsovertreding in de rechtbank in Alkmaar. Helaas was ik dit vergeten en kwam ik hier pas achter rond 13:00 terwijl de zitting al om 11:45 zou beginnen. Hierna heb ik gelijk contact opgenomen met het 'OM'. De medewerker die ik heb gesproken adviseerde mij een schrijven te sturen met eventuele uitleg.
(...)
Verder hoop ik dat u alsnog de zaak kunt herzien en zal ik hierbij wel aanwezig zijn. Als het niet meer mogelijk is hoop ik dat ik niet mijn rijbewijs voor een bepaalde tijd kwijt ben.
Graag verneem ik graag wat de vervolgstappen worden. Afwachtend van uw antwoord verblijf ik."
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegen voormeld vonnis van de Kantonrechter ingestelde hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep, nu de verdachte, blijkens een door hem verstuurde brief van 22 oktober 2013 aan het openbaar ministerie, op de hoogte was van de dag van de terechtzitting bij de kantonrechter, te weten op 21 oktober 2013. Nu hij pas op 16 december 2013 hoger beroep heeft ingesteld is dit niet binnen de wettelijke termijn.
De raadsman van de verdachte heeft - kort samengevat -aangevoerd dat formeel de termijn voor het instellen van het hoger beroep was verstreken, maar dat materieel bezien de verdachte het hoger beroep binnen de termijn heeft ingesteld. Hij wist niet dat hij kon bellen en had geen hoger beroep ingesteld als de straf niet zo hoog was geweest.
Uit de inhoud van de brief van de verdachte gericht aan het openbaar ministerie van 22 oktober 2013 leidt het hof af dat de verdachte op de hoogte was van de dag van de terechtzitting bij de kantonrechter te weten 21 oktober 2013. Onder deze omstandigheden had hij op grond van het bepaalde in artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering binnen 14 dagen na de uitspraak van de kantonrechter hoger beroep dienen in te stellen. Nu hij dit niet heeft gedaan is het door hem ingestelde hoger beroep niet tijdig ingediend.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat aan de dagvaarding een informatieblad is gehecht met betrekking tot onder meer het instellen van hoger beroep en de daartoe te ondernemen stappen.
Naar het oordeel van het hof kan, mede gelet op het voorgaande, in hetgeen door/namens de verdachte is aangevoerd geen grond worden gevonden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
De verdachte moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.3.
De hiervoor onder 2.2.2 weergegeven inhoud van de brief van de verdachte, welke brief kennelijk was bestemd voor die justitiële instantie alwaar aanwending van rechtsmiddelen dient te geschieden, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uiting van verdachtes wens dat tegen voormeld vonnis van de Kantonrechter het rechtsmiddel zou worden aangewend dat volgens de wet daartegen openstond, te weten: hoger beroep.
De omstandigheid dat in weerwil daarvan niet blijkt dat het Openbaar Ministerie Noord-Holland de - aldaar tijdig ingekomen en als een bijzondere volmacht in de zin van art. 450, eerste lid onder b, Sv op te vatten - brief naar de griffie van de Rechtbank Noord-Holland heeft doorgezonden en het opmaken van een appelakte in vervolg op deze brief van de verdachte achterwege is gebleven, mag niet strekken ten nadele van de verdachte.
Daaraan doet niet af hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent hetgeen in het aan de inleidende dagvaarding gehechte "informatieblad" is opgenomen met betrekking tot "het instellen van hoger beroep en de daartoe te ondernemen stappen".
2.4.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof de verdachte op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.5.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 september 2015.