Conclusie
1.Inleiding
jegens partijen. Als de rechter-commissaris bij dat verhoor een beroep op een verschoningsrecht van de getuige verwerpt – waartegen volgens vaste rechtspraak alleen voor de getuige een rechtsmiddel openstaat, omdat deze de enige [is] die het verschoningsrecht kan inroepen [vt. 13: Zie HR 17 november 1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4791, NJ 1968/164, m.nt. D.J. Veegens, HR 17 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AG5174, NJ 1987/352, m.nt. W.L. Haardt, rov. 3.2, HR 30 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8490, NJ 2005/455, m.nt. W.D.H. Asser, rov. 3.4.1, en HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6101, NJ 2013/388, m.nt. H.B. Krans, rov. 4.2.]–, heeft dat echter te gelden als een einduitspraak
jegens de getuige, omdat dit voor de getuige een einde de zaak maakt, voor zover hij daarbij is betrokken. De getuige kan van die verwerping dan ook steeds onmiddellijk beroep instellen.[voetnoot 14: Zie HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8273, NJ 2005/454, m.nt. W.D.H. Asser, rov. 3.2.] Partijen – die het recht van beroep alleen hebben als het beroep op het verschoningsrecht van de getuige is gehonoreerd [voetnoot 15: Zie HR 17 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AG5174, NJ 1987/352, m.nt. W.L. Haardt, rov. 3.2.] – dienen voor de aanwending van een rechtsmiddel de einduitspraak af te wachten dan wel op de voet van de art. 337 lid 2 en 401a lid 2 Rv verlof te verkrijgen voor een tussentijds beroep.[voetnoot 16: Zie o.m. de conclusie van A-G Lückers, ECLI:NL:PHR:2021:939, voor HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:721, onder 3.4, met verdere verwijzingen in voetnoot 27, waaraan nog toe te voegen G. de Groot, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 165 Rv, aant. 2.2.3, en G. de Groot, Getuigenbewijs in civiele zaken (BPP nr. 15) 2015/151-152.]’
3.Bespreking van het cassatiemiddel
eerste onderdeelziet op het onmiddellijkheidsbeginsel, het
tweede onderdeelop de reikwijdte van het verschoningsrecht in rov. 5 en de marginale toetsing daarvan door de rechter en het
derde onderdeelop de ten overvloede door het hof uitgevoerde belangenafweging in rov. 6.
a fortioribevoegd te beslissen in het (in het bewijsincident opgekomen) incident ex art. 165 lid 2 Rv. Nu het beroep op het verschoningsrecht echter niet door de raadsheer-commissaris is beoordeeld, maar door de meervoudige kamer van het hof, had de mondelinge behandeling van het beroep op het verschoningsrecht ingevolge de regel van art. 16 lid 1 Rv dienen plaats te vinden ten overstaan van de meervoudige kamer. Door in weerwil hiervan het arrest in het incident ex art. 165 lid 2 Rv te wijzen, heeft het hof het onmiddellijkheidsbeginsel geschonden en daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. In ieder geval heeft het hof miskend dat het partijen, althans de bedrijfsarts, de gelegenheid had moeten bieden een mondelinge behandeling van het incident ten overstaan van de meervoudige kamer te verzoeken. Ook aldus heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
standpuntendaarover hebben toegelicht [18] , de (hoofd)regel opgaat dat in een zaak waarin meervoudig wordt beslist (hier: op het verschoningsrechtincident) de mondelinge behandeling plaats moet vinden voor de meervoudige kamer [19] . Dat bepleit de bedrijfsarts ook (zie s.t. 2.3): er heeft hier een mondelinge behandeling plaatsgevonden over het beroep van de bedrijfsarts (als partij in het incident opgekomen) op zijn aangekondigde beroep op het verschoningsrecht, zodat de bedrijfsarts bij ‘verwijzing’ van het incident naar de MK het recht had zijn standpunten mondeling toe te lichten ten overstaan van die MK. Als dat hier de doorslag moet geven en geen ruimte wordt gezien voor het buiten toepassing laten van dit beginsel hier of het aannemen van een ‘uitzondering’ daarop, dan slaagt de klacht.
pure juridische vraagof de bedrijfsarts hier op de door hem aangevoerde gronden een beroep op zijn functioneel verschoningsrecht toekomt, of dat hij als getuige de hem gestelde vragen moet beantwoorden onder ede; daar is geen waardering van het materiële geschil betreffende feiten en omstandigheden voor nodig. De parallel met bewijswaardering door een MK waar onverhoopt de R-C geen deel van uitmaakt lijkt mij (met werknemer, zie diens s.t. 3.9) voor de hand te liggen. De R-C is hier in wezen ‘overzorgvuldig’ geweest door de beslissing op het incident als het ware naar de MK te verwijzen, terwijl zij dat zelf had kunnen beslissen. Ik bepleit hier ruimte voor het buiten toepassing laten van het onmiddellijkheidsbeginsel, in welk geval onderdeel 1 geen doel zou treffen.
onder 2.1.1ten betoge dat het hof met zijn oordeel in rov. 5 dat vragen over het gegeven advies over het nemen van partieel ontslag niet vallen onder de reikwijdte van het medische beroepsgeheim een te ruime, en dus onjuiste, uitleg heeft gegeven aan art. 14 lid 7 jo. art. 14 lid 1 sub b Arbowet. Het hof is er immers ten onrechte aan voorbijgegaan dat van het medisch beroepsgeheim voor bedrijfsartsen alleen is uitgezonderd het verstrekken van informatie aan de werkgever die noodzakelijk is voor verzuimbegeleiding en re-integratie. Het naar stelling van werknemer gegeven advies om met deeltijdontslag te gaan bij werkgever, waar werknemer vragen over wil stellen, betreft geen informatie noodzakelijk voor werkgeverstaken bij verzuimbegeleiding of re-integratie, zodat die niet vallen onder het van het medisch beroepsgeheim uitgezonderde gebeid van de betreffende artikelen uit de Arbowet. Het hof is er daarbij, zo klaagt subonderdeel
2.1.2, ten onrechte van uitgegaan dat alles wat tijdens een consult tussen een bedrijfsarts en een werknemer wordt besproken niet onder het medisch beroepsgeheim zou vallen, terwijl daarvan slechts is uitgezonderd de voor de werkgever noodzakelijke informatie over verzuimbegeleiding en re-integratie. Het vermeende advies aan werknemer ziet daar niet op.
in diens hoedanigheid(q.q.) is toevertrouwd. De aard van het verschoningsrecht brengt mee dat de informatie door de getuige niet behoeft te worden verschaft zolang naar het oordeel van de rechter aan redelijke twijfel onderhevig is of de beantwoording naar waarheid zou kunnen geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven [34] . In wezen mag de rechter een dergelijk beroep op het verschoningsrecht slechts marginaal toetsen.
wat de bedrijfsarts zelf gezegd of geadviseerd heeftaan werknemer. Het functionele verschoningsrecht geldt alleen voor informatie die aan de verschoningsgerechtigde in zijn hoedanigheid is toevertrouwd. Uitgemaakt is al dat het verschoningsrecht naar zijn aard geen betrekking heeft op hetgeen de verschoningsgerechtigde zelf heeft medegedeeld [40] . Het ging in die zaak om een kandidaat-notaris die was opgeroepen om te getuigen over de inhoud van een telefoongesprek tussen hem en een verkopende partij: had de kandidaat medegedeeld dat de kopende partij slechts wilde tekenen als er een extra voorwaarde (een concurrentiebeding) zou worden opgenomen? Hoewel JBPR-annotator Fernhout volgens mij terecht aangeeft dat uit iets wat de notaris zelf heeft gezegd zou kunnen worden afgeleid wat vertrouwelijk aan hem is medegedeeld en het verschoningsrecht daar dus wél betrekking op kan hebben, is duidelijk dat het verschoningsrecht in ieder geval geen betrekking heeft op iets wat door de verschoningsgerechtigde zelf is medegedeeld en wat niet aan hem q.q. was toevertrouwd [41] .
alleen op hetgeen de bedrijfsarts zelf had gezegd of geadviseerd en niet op iets wat door werknemer aan de bedrijfsarts q.q. was toevertrouwd. De bedrijfsarts hoeft bij beantwoording van deze vragen geen vertrouwelijke of privacygevoelige informatie te delen; de vragen stellen alleen aan de orde of de bedrijfsarts werknemer beter heeft gemeld en haar daaraan voorafgaand heeft onderzocht en of het gewraakte advies door hem is gegeven. De vragen zien bijvoorbeeld niet op enige
onderbouwingvan gegeven adviezen of
resultaten van enig onderzoek [42] . In de woorden van werknemers s.t. 3.23: het gaat in deze vragen om iets arbeidsrechtelijks en niet om iets medisch.
subonderdeel 2.1.3is dat althans het oordeel dat de aan de bedrijfsarts als getuige te stellen vragen tot het Arbowettelijke uitzonderingsgebied van het medisch beroepsgeheim vallen onbegrijpelijk is, omdat uit de verschafte motivering niet blijkt waarom het vermeende advies om deeltijdontslag te nemen noodzakelijke informatie betreft voor het uitvoeren van de taken van werkgever op het gebied van verzuimbegeleiding of re-integratie. Zonder nadere motivering is bovendien niet te volgen waarom een tijdens een verzuimspreekuur door een bedrijfsarts aan een werknemer gegeven advies om met deeltijdontslag te gaan hoe dan ook betrekking zou moeten hebben op verzuimbegeleiding of re-integratie, laat staan dat uit de verschafte motivering blijkt waarom zo’n advies noodzakelijke informatie is die de bedrijfsarts zonder toestemming van de werknemer met de werkgever mag delen en van het medisch beroepsgeheim is uitgezonderd. In
subonderdeel 2.2.1is de klacht dat het hof in rov. 5 niet kon volstaan met zijn verwijzing naar de omstandigheden genoemd in rov. 4, maar concreet had dienen te motiveren hoe, waarom en in hoeverre de voor het toepassen van het beoordelingscriterium genoemde omstandigheden impliceren dat de bedrijfsarts zich in het voorliggende geval niet op zijn verschoningsrecht kan beroepen. In
subonderdeel 2.2.2is de meer specifieke klacht dat die omstandigheden evenmin zonder nadere motivering het oordeel kunnen dragen dat op het verzuimspreekuur tussen bedrijfsarts en patiënt geen andere zaken ter sprake zouden kunnen komen dan materie die in het kader van de verzuimbegeleiding en re-integratie met de werkgever kunnen worden gedeeld.
subonderdeel 3.1heeft het hof met zijn belangenafweging in rov. 6 miskend dat de wettelijke geheimhoudingsplicht van de bedrijfsarts een functioneel verschoningsrecht met zich mee brengt nu uit de bewoordingen, de strekking en geschiedenis van de wettelijke bepalingen [45] onmiskenbaar duidelijk blijkt dat de voor het aannemen van het verschoningsrecht vereiste afweging door de wetgever is verricht, zodat niet meer kan worden toegekomen aan een belangenafweging.
Subonderdeel 3.3.2voegt daaraan toe dat de toestemming van werknemer voor het delen van medische gegevens niet relevant is voor de afweging van de belangen van werknemer en de bedrijfsarts. Miskend is dat het delen van medische informatie niet hetzelfde is als het afleggen van een getuigenverklaring over een vermeend gegeven advies over het nemen van partieel ontslag, nu het afleggen van een getuigenverklaring over zo’n advies verstrekkender is dan het delen van medische gegevens.
Subonderdeel 3.3.3klaagt dat het hof er bovendien ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het uitsluitend aan de bedrijfsarts als verschoningsgerechtigde is om te beslissen of hij al dan niet van zijn verschoningsrecht gebruik maakt, en dat daarvoor irrelevant is of werknemer hem uit zijn beroepsgeheim heeft ontslagen of hem anderszins uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven in het geding (medische) gegevens te delen [48] .