Uitspraak
niet verschenen,
niet verschenen.
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
[de adviseur] heeft zich ten aanzien van de aan hem gestelde vragen twee keer beroepen op een verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft dat beide keren gehonoreerd.
Het geschil over het verschoningsrecht is toegespitst op art. 28 lid 1 Wet Bibob. Partijen zijn het erover eens dat uit deze bepaling een geheimhoudingsverplichting voortvloeit en dat voor feiten die onder die geheimhouding vallen een functioneel verschoningsrecht geldt. (rov. 2.6)
Het gaat in de eerste plaats om de vraag welke informatie de Gemeente ten behoeve van haar onderzoek betreffende Oud Valkeveen c.s. onder zich heeft. In de tweede plaats gaat het om de vraag op welke van die feiten de geheimhoudingsplicht van toepassing is. (rov. 2.7)
In de aanvankelijke opzet van de Wet Bibob was het onderzoek toebedeeld aan het Landelijk Bureau Bibob (hierna: het LBB), dat het desbetreffende bestuursorgaan desgevraagd adviseert. (rov. 2.8)
Het bestuursorgaan heeft ook bevoegdheden gekregen voor een eigen onderzoek (art. 7a Wet Bibob). (rov. 2.10)
Het eigen onderzoek vangt aan met toezending van de Bibob-vragenlijsten aan de betrokkene. Als eerder is geput uit andere bronnen en het bestuursorgaan daarbij derden zou hebben gewezen op de bepalingen uit de Wet Bibob, heeft hij in zijn verhouding jegens de betrokkene het eigen onderzoek, met de daaraan gekoppelde bevoegdheden en geheimhoudingsverplichtingen, niet doen aanvangen. (rov. 2.12-2.13)
Het bestuursorgaan kan informatie onder zich hebben verkregen (a) voorafgaande aan een Bibob-onderzoek, (b) uit een eigen onderzoek als bedoeld in art. 7a Wet Bibob en (c) als dit is aangevraagd, uit een door het LBB gegeven advies (art. 9 Wet Bibob). Deze drie categorieën kunnen zowel informatie betreffende de betrokkene als informatie betreffende derden omvatten. (rov. 2.17)
In de onderhavige zaak zijn de Bibob-vragenlijsten op 5 maart 2019 toegezonden aan Oud Valkeveen c.s., zodat het eigen onderzoek op die datum een aanvang heeft genomen. Voor zover aan de getuigen vragen zijn gesteld betreffende feiten uit de periode voorafgaand aan 5 maart 2019 rust op hen geen op de Wet Bibob te baseren geheimhoudingsverplichting en komt hun geen daarop te baseren verschoningsrecht toe. (rov. 2.15 en 2.18)
Ook de door het eigen onderzoek verkregen informatie valt onder de werking van art. 28 lid 1 Wet Bibob, voor zover het ziet op informatie betreffende derden. (rov. 2.20)
De uitzonderingen van art. 28 lid 2 Wet Bibob op de geheimhoudingsplicht gelden voor zowel informatie aangaande derden die is verkregen door het LBB als die welke is verkregen door een eigen onderzoek. (rov. 2.21)
De beroepen op het verschoningsrecht zijn alle gebaseerd op art. 28 lid 1 Wet Bibob en falen. Zij betreffen grotendeels de periode voorafgaand aan 5 maart 2019, welke periode niet valt onder de geheimhoudingsverplichting van art. 28 Wet Bibob. Verder lijkt het erop dat de feiten waarnaar wordt gevraagd grotendeels geen betrekking hebben op derden. Ten slotte, voor zover het wel gaat om feiten betreffende derden die zich hebben voorgedaan gedurende het eigen onderzoek, vallen deze feiten, gezien art. 28 lid 2, onder j, Wet Bibob, niet onder een daarop te baseren verschoningsrecht tegenover de rechter. (rov. 2.25)
3.Beoordeling van de middelen
Ontvankelijkheid in hoger beroep
De klacht faalt dus.
Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat de geheimhoudingsplicht van art. 28 lid 1 Wet Bibob geldt voor alle informatie die krachtens de Wet Bibob wordt verkregen, en dus ook voor informatie die wordt verkregen vóór de aanvang van het eigen onderzoek zoals bedoeld in art. 7a Wet Bibob. Het heeft voorts miskend dat het eigen onderzoek ook reeds aanvangt indien de vragenlijst nog niet is verzonden maar het bestuursorgaan wel gebruikmaakt van een andere bevoegdheid uit hoofde van de Wet Bibob, zoals het opvragen van politiegegevens, aldus het onderdeel.
Onderdeel 3 klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat de geheimhoudingsplicht van art. 28 lid 1 Wet Bibob ziet op alle gegevens die krachtens de Wet Bibob zijn verkregen, en dus niet alleen op feiten betreffende derden maar ook op gegevens betreffende de betrokkene zelf.
Onderdeel 4 klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat de uitzondering van art. 28 lid 2, onder j, Wet Bibob in dit geval niet van toepassing is. Die uitzondering geldt alleen voor zover het bestuursorgaan een advies van het LBB ontvangt, aldus de klacht.
Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De achtergrond van deze geheimhoudingsplicht is blijkens de wetsgeschiedenis dat een evenwicht moet worden gevonden tussen enerzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de aanvrager van een beschikking of de gegadigde bij een aanbesteding, en anderzijds de bescherming van de integriteit van de overheid en het openbaar belang. In dat verband is een aantal randvoorwaarden geformuleerd, waaronder de randvoorwaarde dat op verantwoorde wijze dient te worden omgegaan met privacygevoelige gegevens. [3] Ten aanzien van het onderzoek door het LBB is in de wetsgeschiedenis opgemerkt dat wegens de aard en de diversiteit aan bronnen waaruit de gegevens kunnen worden geput, met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de personen waaromtrent gegevens worden verzameld, een zeer stringent regime wordt gehanteerd ten aanzien van de verstrekking van de persoonsgegevens en voorts dat dient te worden voorkomen dat de gegevens onnodig worden verspreid. Daarom zijn bepalingen opgenomen die ertoe strekken de verspreiding van de gegevens tot het noodzakelijke minimum te beperken en is nadrukkelijk bepaald dat eenieder die op grond van deze wet persoonsgegevens inzake een derde verkrijgt, tot geheimhouding verplicht is. De geheimhoudingsplicht geldt evenwel niet ten aanzien van de gevallen waarin gegevensverstrekking op grond van de wet mogelijk is. [4] Het regime van de wet kan worden gekarakteriseerd als een gesloten systeem: voorziet de wet niet zelf in gegevensverstrekking, dan is deze volledig uitgesloten. [5] Het voorgaande geldt blijkens de wetsgeschiedenis ook voor de door het bestuursorgaan bij de betrokkene opgevraagde gegevens en bescheiden en voor de bevindingen van het eigen onderzoek. [6]
Het oordeel van het hof dat geen geheimhoudingsplicht geldt voor gegevens die het bestuursorgaan met het oog op de toepassing van de Wet Bibob heeft verkregen voorafgaande aan de verzending van de Bibob-vragenlijst, is dan ook onjuist. De daartegen gerichte klacht van onderdeel 2 is gegrond.
Het verschoningsrecht heeft, wegens het grote belang van de waarheidsvinding, dat meebrengt dat slechts in bijzondere gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op de getuigplicht van art. 165 lid 1 Rv, een uitzonderingskarakter. Een wettelijke geheimhoudingsplicht is niet voldoende voor het kunnen inroepen van een verschoningsrecht. Alleen dan kan worden aangenomen dat in een wettelijke geheimhoudingsplicht een verschoningsrecht ligt besloten indien uit de bewoordingen, de strekking of de geschiedenis van de wettelijke bepaling onmiskenbaar duidelijk blijkt dat de voor het aannemen van een dergelijk recht vereiste afweging door de wetgever is verricht. [8]
Over deze uitzonderingen is in de wetsgeschiedenis onder meer opgemerkt dat uiteraard geen inbreuk kan worden gemaakt op de controlerende of toezichthoudende bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en de Registratiekamer, terwijl ook in het kader van strafrechtelijk onderzoek op gezag van de rechter-commissaris gegevensverstrekking mogelijk dient te zijn. [10] Over het noemen van de rechter in art. 28 lid 2, onder j, Wet Bibob is in de wetsgeschiedenis het volgende opgemerkt. Doordat in art. 20 Wet Bibob staat dat gegevens in het advies van het LBB kunnen worden opgenomen, is reeds verzekerd dat deze ook aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Omdat niet alle gegevens die in het advies zijn opgenomen ter motivering daarvan, worden vermeld in de motivering van de door de ontvanger van het advies te nemen beslissing, kan een betrokkene betogen dat daarin een onvolledig beeld over hem wordt gegeven dat afwijkt van dat van het advies. In voorkomend geval zal de rechter hierover een uitspraak doen. [11] Over de in art. 28 lid 4 Wet Bibob opgenomen uitzondering is opgemerkt dat de geheimhoudingsplicht van de betrokkene ten aanzien van gegevens inzake derden voorts niet kan gelden ten overstaan van de rechter indien de betrokkene in rechte opkomt tegen de beslissing die met toepassing van de Wet Bibob is genomen. [12] Ook ingeval een betrokkene wegens een voor hem negatieve beslissing als gevolg van de toepassing van de Wet Bibob, voor de civiele rechter een vordering uit onrechtmatige daad instelt, zal hij de inhoud van het advies aan de orde kunnen stellen. [13] Aangezien op grond van art. 7a lid 6 Wet Bibob het bepaalde in art. 28 lid 2 Wet Bibob van overeenkomstige toepassing is op de door het bestuursorgaan van de betrokkene in het Bibob-vragenformulier verkregen gegevens alsmede op de bevindingen van het eigen onderzoek, geldt het voorgaande eveneens voor het delen van die gegevens. [14]
Het oordeel van het hof dat [de burgemeester] en [de adviseur] aan de Wet Bibob geen verschoningsrecht kunnen ontlenen is dus, zij het op andere gronden, juist. Daarom kunnen de klachten van de onderdelen 2 tot en met 4 niet tot cassatie leiden.
4.Beslissing
17 februari 2023.