ECLI:NL:HR:2009:BG9470
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Cassatie over geheimhoudingsplicht van mediator in echtscheidingsprocedure
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin de Hoge Raad zich buigt over de geheimhoudingsplicht van een mediator in een echtscheidingsprocedure. De vrouw had op 5 oktober 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam om echtscheiding en nevenvoorzieningen te treffen. De rechtbank sprak op 16 november 2005 de echtscheiding uit en hield de behandeling van de nevenvoorzieningen aan. De man voerde verweer en verzocht om een verklaring dat de gevolgen van de echtscheiding geregeld waren in een convenant van 10 oktober 2005. Tijdens de procedure werd de mediator, [verweerster 2], als getuige opgeroepen, maar zij beriep zich op haar geheimhoudingsplicht op basis van de mediationovereenkomst. De rechtbank honoreerde dit beroep en weigerde haar als getuige te horen, wat leidde tot het cassatieberoep van de man.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank de geheimhoudingsplicht van de mediator niet correct heeft geïnterpreteerd. De rechtbank had de geheimhoudingsplicht opgevat als een bewijsovereenkomst, maar de Hoge Raad stelt dat een dergelijke overeenkomst niet kan worden gesloten voor bewijs van feiten waaraan het recht gevolgen verbindt die niet ter vrije bepaling van partijen staan. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de waarheidsvinding in rechtsprocedures en de rol van mediators daarin, waarbij de geheimhoudingsplicht niet absoluut is, vooral niet als het gaat om feiten die van belang zijn voor de rechterlijke beslissing.