ECLI:NL:HR:2009:BG5979
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Verschoningsrecht van artsen in strafzaken en de uitzonderlijke omstandigheden voor doorbreking
In deze zaak gaat het om de vraag of het verschoningsrecht van artsen kan worden doorbroken in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de dood van een tien maanden oude baby, die op 17 maart 2007 overleed. De moeder van het slachtoffer was verdachte in deze zaak, en het Openbaar Ministerie had medische gegevens van de baby opgevraagd bij het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). De artsen van het LUMC, die als klagers optraden, weigerden deze gegevens te verstrekken op basis van hun medische beroepsgeheim en verschoningsrecht, zelfs nadat de ouders toestemming hadden gegeven. De Officier van Justitie vorderde de gegevens, maar deze vordering werd door de klagers betwist.
De Rechtbank te 's-Gravenhage oordeelde dat de klagers een verschoningsrecht toekwam, maar dat er in deze zaak zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die het belang van de waarheidsvinding boven het verschoningsrecht moesten laten prevaleren. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak dat het verschoningsrecht niet absoluut is en dat er situaties zijn waarin het belang van de waarheidsvinding zwaarder weegt. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank de juiste maatstaven heeft toegepast en dat er geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de Officier van Justitie en bevestigt de beslissing van de Rechtbank. De uitspraak benadrukt de delicate balans tussen het verschoningsrecht van medische professionals en de noodzaak om de waarheid aan het licht te brengen in strafzaken, vooral in gevallen van ernstige delicten zoals moord of zware mishandeling.