Bij eindarrest heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft geoordeeld dat [verweerder] door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond tot aan de lijn waarop voorheen de schutting stond en thans de achtermuur van de schuur staat. Het heeft daartoe, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Voor een geslaagd beroep op verkrijgende verjaring zal [verweerder] moeten stellen, en zo nodig bewijzen, dat hij en zijn rechtsvoorgangers de betwiste strook grond gedurende twintig jaar in bezit hebben gehad. (rov. 13)
[verweerder] heeft zijn stelling dat de achtermuur van de schuur staat op de plaats waar vóór 2001 de schutting heeft gestaan, onderbouwd met schriftelijke verklaringen van vier omwonenden. (rov. 14)
Volgens [eisers] zijn de verklaringen van deze getuigen onbetrouwbaar, omdat het onwaarschijnlijk is dat zij zich na zo’n lange tijd nog kunnen herinneren waar de schutting precies heeft gestaan. Het hof volgt [eisers] daarin niet. Het verwijt van [eisers] aan [verweerder] komt erop neer dat laatstgenoemde de achtermuur van de schuur én de schutting van het buurperceel bijna 80 cm naar achteren zou hebben geplaatst ten opzichte van de oorspronkelijke erfafscheiding. Aangenomen moet worden dat dit de aandacht zou hebben getrokken van de omwonenden. (rov. 15)
Dat het niet aannemelijk is dat [verweerder] de erfafscheiding met bijna 80 cm naar achteren heeft geplaatst, blijkt ook uit de wijze waarop de voormalige eigenares van het perceel van [eisers] heeft gereageerd op de verwijdering van de schutting tussen haar perceel en dat van [verweerder]. Zij heeft alleen bezwaar gemaakt tegen de verwijdering van de schutting en niet tegen een verkleining van haar tuin. (rov. 16)
[eisers] hebben de stelling van [verweerder] dat de achtermuur van de schuur staat op de plaats waar vóór 2001 de schutting heeft gestaan, ook nog bestreden met fotomateriaal en aan de hand daarvan uitgevoerde reconstructies. (rov. 17)
Het hof kan uit de foto gemaakt tijdens de bouw van de schuur, niet afleiden dat de weggenomen schutting alleen kan hebben gestaan op de door [eisers] gestelde plaats. (rov. 18)
De door [eisers] overgelegde reconstructie door RBZ Recherche (hierna: RBZ) is deels onbegrijpelijk. Uit het rapport valt niet op te maken hoe RBZ de reconstructie heeft uitgevoerd. Op de foto uit 1988 is de schutting vrijwel niet zichtbaar. Het rapport legt onvoldoende gewicht in de schaal. (rov. 19)
Met de door [eisers] zelf met behulp van Google Maps uitgevoerde reconstructie wordt de stelling van [verweerder] dat de achtermuur van de schuur staat op de plaats waar vóór 2001 de schutting heeft gestaan, niet ontkracht. (rov. 20)
Nu de stellingen van [verweerder] door hem voldoende zijn onderbouwd en door [eisers] onvoldoende (gemotiveerd) zijn betwist, staat vast dat de achtermuur van de schuur staat op de plaats waar vóór 2001 de schutting heeft gestaan. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en heeft dan ook geen behoefte aan een deskundigenbericht en evenmin aan het horen van RBZ. (rov. 21)
De schutting is gedurende meer dan twintig jaar aanwezig geweest, waardoor de strook grond zowel feitelijk als visueel geheel werd afgescheiden van het perceel van [eisers] en deel is gaan uitmaken van het perceel van [verweerder]. Nadat de schutting was geplaatst, hadden de opvolgende eigenaren van het perceel van [eisers] geen toegang meer tot de strook grond achter de schutting. [verweerder] en zijn rechtsvoorgangers hadden dus het exclusieve gebruik van de strook grond. Daarom dient ervan uitgegaan te worden dat er naar verkeersopvattingen sprake was van bezit. (rov. 24)
De stelling van [eisers] dat de rechtsvoorgangers van [verweerder] de strook grond niet exclusief hebben kunnen gebruiken vanwege de aanwezigheid van een voor derden toegankelijke brandgang achter het perceel van [verweerder], is door [verweerder] gemotiveerd betwist en hebben [eisers] ook in hoger beroep niet onderbouwd. (rov. 25)
Door het exclusieve gebruik van de grond door [verweerder] en zijn rechtsvoorgangers in combinatie met de aanwezigheid van een erfafscheiding, moet voor de toenmalige eigenares van het perceel van [eisers] kenbaar zijn geweest dat [verweerder] en zijn rechtsvoorgangers de feitelijke macht over de strook grond uitoefenden met de pretentie eigenaar te zijn. De stelling van [eisers] dat die eigenares het gebruik van de strook grond door [verweerder] en diens rechtsvoorgangers slechts heeft gedoogd zonder de eigendom ervan prijs te geven, hebben [eisers] niet onderbouwd. (rov. 26)
Het staat dus vast dat [verweerder] en zijn rechtsvoorgangers de strook grond gedurende meer dan twintig jaar in bezit hebben gehad. (rov. 27)
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat [eisers] geen voldoende specifiek bewijsaanbod hebben gedaan dat, als het succes heeft, tot een ander oordeel zou kunnen leiden. (rov. 30)