Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Procesverloop
3. Feiten en omstandigheden
Project “Vespasianus"
‘Money Laundering Through the Physical Transportation of Cash’(FATF, oktober 2015) en
‘Why is cash still king? A strategic report on the use of cash by criminal groups as a facilitator for money laundering’(Europol, 2015).
’Uit de rapporten komt onder andere naar voren dat grensoverschrijdend vervoer van liquide middelen een veel gebruikte manier is om de criminele herkomst van geld te verhullen. Het FATF-rapport signaleert dat criminele organisaties mogelijk een manier hebben gevonden om het legitieme bank-naar-bank contanten geld transportsysteem te misbruiken. Uit het rapport komt verder naar voren dat zolang crimineel geld op dezelfde wijze als legaal contant geld wordt vervoerd, het verschil tussen beide moeilijk te onderkennen is.
Geldzendingen
shipper” vermeld: Centrale Bank van Suriname.
[bank 1]
(…)
(…)
[bank 3]
(…)
3.3
Stopzetting geldzendingIn het door hen opgemaakte overzicht proces-verbaal AMB-001 relateren verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ambtenaren van de Belastingdienst, bevoegd inzake douane en tevens buitengewoon opsporingsambtenaren, dat zij op 13 april 2018 een fysieke controle van de zending hebben uitgevoerd, althans daar een begin mee hebben gemaakt.
De Douane heeft vervolgens haar bevindingen, voorzien van een opgestelde indicatorenlijst, overgedragen aan de FIOD en deze opsporingsinstantie heeft de zending op 17 april 2018 strafrechtelijk in beslag genomen. Vervolgens is de douane-technische stopzetting opgeheven.
3.4
InbeslagnemingDe handgeschreven kennisgevingen van inbeslagneming zijn opgemaakt op 17 april 2018 (IBN-001-01). Deze kennisgevingen houden in dat in het dossier met nummer 62764 de volgende voorwerpen zijn in beslag genomen (met tussen haakjes de codenummers):
beslagene [bank 2] :
beslagene [bank 3] :
3.5 De telling van de geldzending heeft plaatsgevonden bij De Nederlandsche Bank (DNB).
Op 1 juni 2018 werd door DNB een bedrag ter grootte van in totaal € 19.499.000 gestort op een bankrekening ten name van de Belastingdienst.
4. Standpunt officieren van justitie
Cambio’s” (wisselkantoren). Een groot deel van de gelden zou afkomstig zijn van deze Cambio’s. Op grond van de verkregen informatie zou wat betreft de [bank 3] € 9.352.893, wat betreft De [bank 1] Bank € 1.181.786 en wat betreft [bank 2] € 1.550.000 van de inbeslaggenomen gelden van de Cambio’s afkomstig zijn. De officieren van justitie plaatsen, kort gezegd, de nodige vraagtekens bij de herkomst van die gelden. Verder is een deel van de gelden van de handelsbanken afkomstig van contante stortingen bij deze banken door natuurlijke personen en bedrijven. Daarbij gaat het ook om grote geldbedragen. Zo blijkt uit informatie van [bank 2] dat één natuurlijke persoon binnen twee dagen in totaal een geldbedrag van één miljoen euro contant bij deze bank heeft gestort. De officieren van justitie plaatsen ook vraagtekens bij de herkomst van deze gelden, zoals nader uiteengezet in de vermelde processen-verbaal.
De door verdachten uitgeoefende manier van toezicht houden maakt het witwassen van crimineel geld dan wel het faciliteren ervan mogelijk, en het is zeer waarschijnlijk dat dit ook heeft plaatsgevonden”, aldus dit proces-verbaal.
5. Standpunt klaagsters
“Sinds jaar en dag komen meer contante euro’s (‘EUR’) Suriname binnen dan het land (spontaan) verlaten. Hoewel de euro, naast de officiële Surinaamse munteenheid, de Surinaamse dollar (‘SRD’), en de Amerikaanse dollar (‘USD’) een niet-ongebruikelijk betaalmiddel is in Suriname, overstijgen de instroom en het aanbod de hoeveelheid die benodigd is om die functie te vervullen. De overtollige contante euro ’s komen - hetzij direct, hetzij door tussenkomst van lokale wisselkantoren (cambio ’s) - terecht bij de banken.Om die contante middelen weer op bruikbare wijze toe te voegen aan de liquide middelen van de bank, dienen deze giraal te worden gemaakt. Dit vond decennialang plaats doordat de banken deze contanten in het kader van een banknote trading agreement overbrachten naar een bank in het eurogebied, waarna de rekening die de Surinaamse banken aanhielden bij die bank, werd gecrediteerd. Toen veel banken in het eurogebied de banknote trading agreements met de Surinaamse banken beëindigden in het kader van ‘de-risking’, werd het vervoer van de cash euro’s gecentraliseerd. De Centrale Bank van Suriname (‘CBvS’) nam, gelet op het belang van de omwisseling voor een stabiele, monetaire economie, die coördinerende rol op zich met ingang van 2014. Zij sloot daartoe een overeenkomst met de Bank of China (‘BOC’) te Hong Kong, die bereid was de contante euro’s van CBvS in ontvangst te nemen. Zo vonden er sinds 2014 vele transporten van cash euro’s plaats.
5.2 Klaagsters voeren primair aan dat met de inbeslagname inbreuk is gemaakt op de immuniteit van de Centrale Bank van Suriname als staatsorgaan. Op dit punt zal hierna onder
shipper” op de vrachtbrieven van de betreffende geldzending vermeld.
“Is onze zending aangehouden? Wat moeten wij nu doen? ”.Verbalisant [verbalisant 1] reageert:
“Nee, niet aangehouden maar is opgehouden voor controle! (...) Zodra ik meer weet dan hoort u dat van mij.”In zijn e-mails van 15, 16, 17 en 18 april 2018 informeert [betrokkene 1] naar
‘’onze geldzending’’en of deze al is
‘’vrijgegeven voor verder transport naar China”.Op 19 april 2018 reageert verbalisant [verbalisant 1] met de mededelingen, dat de Douane de stopzetting heeft opgeheven, dat de zending echter onder leiding van het Openbaar Ministerie Noord-Holland in beslag is genomen en dat [betrokkene 1] zich voor informatie tot deze instantie kan wenden.
De rechtbank stelt verder vast dat de officieren van justitie in hun brief aan de advocaten van klaagsters van 28 december 2018 (bijlage 6 bij het klaagschrift) CBvS ook als beslagene hebben aangemerkt. In deze brief is immers vermeld (pagina 2, boven):
“De betreffende gelden zijn inbeslaggenomen onder de Centrale Bank van Suriname, zodat de betrokkenheid van deze partij als beslagene duidelijk is. De handelsbanken zijn in een later stadium bij de onderhandelingen aangesloten (...).”De opmerking van de officieren van justitie in noot 11 van de reactie van het Openbaar Ministerie op het klaagschrift dat dit abusievelijk is gedaan overtuigt niet.
4.Het juridisch kader van het eerste middel
ten laste vanwie het voorwerp in beslag wordt genomen. In de woorden van de Hoge Raad is dat degene ‘’tegen wie het strafrechtelijk onderzoek is gericht’’. [10] Indien bijvoorbeeld de auto van A, waarmee A strafbare feiten heeft gepleegd, in beslag wordt genomen op het moment dat B erin rijdt, dan is het beslag feitelijk onder B gelegd maar ten laste van A. De auto wordt immers in beslag genomen in de strafzaak tegen A, met het oog op bijvoorbeeld latere verbeurdverklaring van de auto. B is echter de beslagene, omdat hij op het moment van inbeslagname hierover de feitelijke macht heeft. Daaraan doet dus niet af dat het beslag niet ten laste van hem is gelegd. In de praktijk wordt in dit geval analoog aan het civiele recht gesproken over ‘derdenbeslag’. [11]
ten laste van wiehet voorwerp in beslag wordt genomen of aan wie het voorwerp
toebehoort(wie de eigenaar of rechthebbende is). [16] In HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3106 [17] werd bijvoorbeeld de partner van de beslagene volgens de Hoge Raad terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat de inbeslaggenomen scooter inmiddels was teruggegeven aan een ander (een verzekeringsmaatschappij). Dat de scooter van de klager was en zijn vrouw de beslagene, maakte het nog niet dat zijn beklag kon worden opgevat als een beklag als bedoeld in art. 116 lid 3 Sv om de simpele reden dat hij niet de beslagene was. Ook de inhoud van een kennisgeving van inbeslagname (KVI) is niet per definitie doorslaggevend. Dat is mogelijk anders met het bewijs van ontvangst. Art. 116 lid 3 Sv schrijft namelijk voor dat naast het opmaken van een KVI, aan degene bij wie een voorwerp is inbeslaggenomen, zoveel mogelijk een (apart) bewijs van ontvangst wordt afgegeven. Dat betekent dat met betrekking tot degene aan wie door de opsporingsambtenaar een bewijs van ontvangst wordt afgegeven veelal de presumptie geldt dat hij als beslagene kan worden aangemerkt. [18]
beslageneen een
derde-belanghebbende(waarover hierna meer). Dat verschil is erin gelegen dat indien het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet langer meer vordert, uit (de systematiek van) art. 116 Sv volgt dat het beslag wordt teruggegeven aan de beslagene. Dat is de hoofdregel, waarop uitzonderingen [19] mogelijk zijn. De beslagene heeft daarmee in eerste instantie een sterkere positie dan de derde-belanghebbende die stelt rechthebbende te zijn, omdat met betrekking tot die belanghebbende de rechter telkens nog zal moeten beoordelen of deze inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Met betrekking tot de beslagene is dat niet vereist. [20]
feitelijkin beslag is genomen. [22] Daardoor wordt ten aanzien van het voorwerp zo veel mogelijk de rechtstoestand hersteld zoals die was vóór de inbeslagneming. Uitgangspunt is zoveel mogelijk de situatie voorafgaand aan de beslaglegging, waarna het rechtsverkeer weer zijn normale beloop kan hebben (alsof geen inbeslagneming heeft plaatsgevonden). [23] Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het niet de bedoeling noch de taak van de strafvorderlijke overheid is om in te grijpen in civielrechtelijke rechtsverhoudingen of de rechten van de civielrechtelijke rechthebbende te beschermen. [24] Dit impliceert dus, zoals gezegd, een nauwe definitie van feitelijk bezit en wie als beslagene kan worden aangemerkt. [25]
pretendeertop het beslagen voorwerp. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake in het geval waarin een houder de teruggave verzoekt van een onder een ander inbeslaggenomen voorwerp, terwijl zijn raadsman heeft verklaard dat het voorwerp niet aan hem toebehoorde en niet aannemelijk was gemaakt dat hij namens de eigenaar optrad. [38] Datzelfde geldt voor een ideële stichting die de belangen van dieren behartigt en (enkel) daarom opkomt tegen de inbeslagneming van een aantal paarden. [39] Ook kan worden gewezen op de bank die slachtoffer is geworden van een overval (waarbij geld is buitgemaakt), waarbij onder de verdachte (waardevolle) voorwerpen in beslag zijn genomen. De bank heeft weliswaar een vordering uit onrechtmatige daad op de overvaller, maar geen recht op afgifte van het beslag. [40] Tot slot oordeelde de Hoge Raad in gelijke zin ten aanzien van iemand die geld heeft uitgeleend aan de beslagene. De betrokkene heeft dan een vordering op de beslagene tot terugbetaling van een bedrag ter hoogte van het bedrag dat hij heeft uitgeleend, maar een aanspraak op afgifte van de onder de lener inbeslaggenomen gelden levert dat niet op. [41] De aanvaarding van algemene vermogensaanspraken van individuele schuldeisers in de beklagprocedure verhoudt zich namelijk moeilijk met het karakter van de beklagprocedure waarin in beginsel geen uitspraken worden gedaan over civielrechtelijke kwesties. [42]
gesteldeigenaar te zijn. [44] De lat om – als niet-beslagene – als belanghebbende te worden aangemerkt ligt dus niet hoog. [45] Het moet echter wel nadrukkelijk gaan om een recht op afgifte van het in beslaggenomen voorwerp. [46] De beklagrechter zal in dat verband steeds moeten nagaan of hetgeen feitelijk is aangevoerd, maakt dat het recht dat de klager stelt te hebben, juridisch gezien aangemerkt kan worden als een zakelijk of persoonlijk recht op het voorwerp. [47] Dat oordeel kan vervolgens in cassatie op begrijpelijkheid worden beoordeeld.
5.Beoordeling van het eerste middel
De eerste deelklacht
pretendeert. Alleen in uitzonderlijke gevallen, zoals het geval dat de klager slechts stelt dat hij houder is van de inbeslaggenomen voorwerpen terwijl hij niet voor de eigenaren optreedt, of het geval dat er slechts sprake is van een (geld)vordering of lening die niet specifiek betrekking heeft op het (oorspronkelijk) inbeslaggenomen voorwerp, kan een klager niet als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv worden aangemerkt. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich naar mijn mening hier niet voor, waarbij ik nog opmerk dat de Hoge Raad niet heeft uitgesloten dat ook een tussenhandelaar als belanghebbende kan worden aangemerkt. [51]
6.Het tweede middel
“Met de beslaglegging door het OM op gelden die CBvS als staatsorgaan van Suriname onder zich had, heeft Nederland Suriname (...) zonder grondslag aan zijn rechtsmacht onderworpen. Dit is in strijd met de soevereine gelijkheid van staten”, aldus het klaagschrift onder punt 21.
Banknotes Trading Agreement’)- overgelegd bij het klaagschrift, als bijlage 5 bij de brief van 22 augustus 2018 - dat de overeenkomst en de ter uitvoering daarvan verrichte geldzendingen een commercieel doel dienden (
‘private commercial purposes’). Bovendien hebben CBvS en Bank of China in deze bepaling afstand gedaan van aan hen toekomende immuniteiten. Ook los van deze overeenkomst, is volgens de officieren van justitie duidelijk dat met de geldzending niet een publiek belang wordt gediend, omdat dergelijke geldzendingen ook door andere, commerciële banken kunnen en in de praktijk ook worden verricht. De officieren van justitie hebben gevorderd het beroep op (staats)immuniteit af te wijzen.
Onder 6.1 is vastgesteld dat het beslag is gelegd onder de Centrale Bank van Suriname.
Deze rechtspersoon is ingesteld bij Wet van 10 oktober 1956, tot regeling van het Centrale Bankwezen in Suriname (G.B. 1956 No. 97) (hierna: Surinaamse Bankwet 1956) en moet als officieel staatsorgaan van de staat Suriname worden aangemerkt. De FIOD heeft dus beslag gelegd onder een andere staat, namelijk Suriname.
“The General Assembly(...)
Diverse internationale verdragen bevatten daarentegen wel regels omtrent de immuniteit die bepaalde staatsfunctionarissen genieten tegen strafrechtelijke procedures in andere dan hun eigen, dat wil zeggen vreemde staten (vgl. het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (18 april 1961, Trb. 1962, 101 en 159) en het Verdrag van Wenen inzake de consulaire betrekkingen (24 april 1963, Trb. 1965, 40 en Trb. 1981, 143)).
immuniteit ratione personae’ (persoonlijke immuniteit) en ‘
immuniteit ratione materiae’ (functionele immuniteit). [56] Voor beide vormen geldt dat de toegekende immuniteit niet een persoonlijk voorrecht is, maar ertoe strekt te waarborgen dat de betrokken persoon of het betrokken orgaan zijn functie op een effectieve manier kan uitoefenen ten behoeve van zijn staat. [57] Immuniteit ratione personae wordt vaak aangemerkt als ‘absoluut’, omdat deze zich niet beperkt tot handelingen verricht in het kader van de officiële functie-uitoefening, maar zich uitstrekt tot alle handelingen, inclusief privéhandelingen. [58] Deze immuniteit komt thans enkel nog toe aan een gelimiteerd aantal staatsfunctionarissen, te weten: aan staatshoofden, regeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken (allen op grond van internationaal gewoonterecht), als ook aan diplomaten, vertegenwoordigers van zendstaten in speciale missies en het hoofd van een missie en de leden van de diplomatieke staf in missies van een internationale, universele organisatie (allen op grond van verdragen). [59] Immuniteit ratione materiae strekt minder ver en beperkt zich tot handelingen verricht in de uitoefening van de publieke functie. [60] De immuniteit tegen strafrechtelijk optreden door vreemde staten heeft zich de afgelopen eeuw ontwikkeld van een absolute immuniteit tot een relatieve, functionele immuniteit. [61]
a. het bevorderen van de stabiliteit in de waarde van de geldeenheid van Suriname;
b. het verzorgen van de geldsomloop in Suriname, voor zover uit bankbiljetten bestaande, alsmede het vergemakkelijken van het girale betalingsverkeer;
c. het bevorderen van de ontwikkeling van een gezond bank- en kredietwezen in Suriname;
d. (...);
e. het bevorderen en vergemakkelijken van het betalingsverkeer van Suriname met het buitenland;
f. het bevorderen van een evenwichtige sociaaleconomische ontwikkeling van Suriname.
6.2.11 Klaagsters hebben aangevoerd dat CBvS ter uitvoering van deze, bij wet aan haar opgedragen taak de onderhavige geldzending heeft verricht en dat die zending een publiek belang diende. De rechtbank volgt klaagsters in die opvatting.
Uit hetgeen door klaagsters in het klaagschrift en de toelichting daarop in raadkamer, met stukken onderbouwd, naar voren is gebracht blijkt genoegzaam dat bestaande overschotten aan contante euro’s in Suriname die (uiteindelijk), al dan niet via wisselkantoren, terechtkomen bij de diverse handelsbanken, giraal moeten worden gemaakt om deze weer op een bruikbare wijze aan de liquide middelen van een bank toe te voegen. Waar dit voorheen gebeurde via zogeheten ‘banknote trading agreements’ van de handelsbanken met banken in het eurogebied, heeft vanaf 2014 CBvS die taak op zich genomen omdat veel banken in eurolanden deze overeenkomsten met Surinaamse handelsbanken beëindigden in het kader van de-risking. Klaagsters hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat CBvS vanaf 2014 geldzendingen als de onderhavige verzorgt in de uitoefening van haar wettelijke taken als centrale bank, te weten ‘het verzorgen van de geldsomloop in Suriname, voor zover uit bankbiljetten bestaande, alsmede het vergemakkelijken van het girale betalingsverkeer’ (b), ‘het bevorderen en vergemakkelijken van het betalingsverkeer van Suriname met het buitenland’ (e) en ‘het bevorderen van een evenwichtige sociaaleconomische ontwikkeling van Suriname’ (f).
is entered into for private commercial purposes”en waarbij partijen afstand doen van immuniteit op grond van soevereiniteit (
“irrevocably waives (...) all immunity on the grounds of sovereignty of similar ground”),brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Klaagsters hebben in raadkamer, desgevraagd, toegelicht dat het gaat om een contractuele bepaling die alleen tussen CBvS en Bank of China geldt en op initiatief van de Bank of China aldus in de tussen partijen gesloten overeenkomst is opgenomen omdat zij (kort gezegd) bij een geschil tussen partijen niet met lege handen wenste te staan. Die toelichting overtuigt. Daarmee doet deze contractuele bepaling niet af aan het feit dat CBvS met het verrichten van de geldzendingen een publiek belang diende (ten aanzien waarvan zij zich ten opzichte van anderen dan de Bank of China op immuniteit mag beroepen).
“voluntary invitations to give evidence”zijn acceptabel onder internationaal recht, hetgeen betekent dat
“binding orders” als dwangmiddelen, zoals een doorzoeking of een inbeslagneming, niet toelaatbaar zijn. [62]
‘’having the effect of directly hampering his ability to continue to perform his duties’’ [63] en is daarom in strijd met de door Nederland te eerbiedigen immuniteit van CBvS.
De rechtbank heeft het klaagschrift opgevat als een gezamenlijk klaagschrift van klaagsters. Voor zover de [bank 3] , De [bank 1] Bank en [bank 2] hebben beoogd om ieder ook een afzonderlijk klaagschrift in te dienen - hetgeen na ontvangst op de griffie van de rechtbank op die manier is geregistreerd door toekenning van aparte registratienummers - zal de rechtbank hen daarin niet-ontvankelijk verklaren wegens gebrek aan belang bij een beslissing daarop.
7. BeslissingDe rechtbank:
verklaart het klaagschrift gegrond, heft op het beslag op € 19.499.000 en twee valse coupures van 500 euro en gelast de teruggave daarvan aan de Centrale Bank van Suriname, waarbij teruggave van eerstgenoemd bedrag kan geschieden door overboeking naar de rekening van CBvS bij DNB;
verklaart, voor zover deze banken ook een afzonderlijk klaagschrift hebben willen indienen, de [bank 3] , De [bank 1] Bank en [bank 2] niet-ontvankelijk in dat klaagschrift.’’
de eerste deelklachtwordt voortgebouwd op hetgeen ook in verband met het eerste middel is aangevoerd, namelijk dat het beslag niet onder de klaagster is gelegd en het immuniteitsoordeel van de rechtbank in essentie daarop steunt, zodat dit (zonder nadere motivering) onbegrijpelijk is.
de tweede deelklachtmiskent de rechtbank de reikwijdte van volkenrechtelijke immuniteit omdat deze zich niet verzet tegen een strafvorderlijk beslag van zich in Nederland bevindende voorwerpen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen derden (in onderhavige zaak de handelsbanken). Daaraan doet niet af dat de klaagster, als orgaan van een vreemde staat, opdracht tot verzending van de inbeslaggenomen gelden heeft gegeven in het kader van de uitoefening van haar publieke taak. Van belang is dat de klaagster die verzending niet zelf heeft uitgevoerd en geen eigenaar is van de gelden. De taakuitoefening van de klaagster is geen voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek en het beslag vindt ook zijn oorzaak niet in deze taakuitoefening. Ook daarom is het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
7.Het juridisch kader van het tweede middel
Artikel 19. Immuniteit van staten van executiemaatregelen
Tegen eigendommen van een staat mogen geen executiemaatregelen worden getroffen zoals beslag, zekerheidsstelling of executie in verband met een geding voor een rechter van een andere staat, tenzij en voor zover:
a.de staat uitdrukkelijk heeft ingestemd met het nemen van maatregelen als vermeld:
b. de staat eigendommen heeft aangewezen of gereserveerd ter voldoening van de vordering die onderwerp is van dat geding; of
b. eigendommen met een militair karakter die worden gebruikt of beoogd zijn voor de uitoefening van militaire taken;
c. eigendommen van de centrale bank of een andere monetaire autoriteit van de staat;
d. eigendommen die deel uitmaken van het cultureel erfgoed van de staat of van zijn archieven en die niet te koop worden aangeboden of beoogd zijn om te koop te worden aangeboden;
e. eigendommen die deel uitmaken van een tentoonstelling van objecten van wetenschappelijk, cultureel of historisch belang en die niet te koop worden aangeboden of beoogd zijn om te koop te worden aangeboden.
par in parem non habet imperium(zijn gelijken mag men niet berechten). Dit betekent onder meer dat overheidshandelingen niet onderworpen zijn aan het straf-, civiel- en administratiefrechtelijk oordeel van een nationale rechter van een andere staat.
De staatsimmuniteit heeft zich in de afgelopen eeuw ontwikkeld van absolute immuniteit (geen enkel handelen van de staat kon worden onderworpen aan de rechtsmacht van een andere staat) tot een relatieve staatsimmuniteit, waarbij het van belang is te kijken naar de handeling zelf. Voor bijvoorbeeld puur commerciële handelingen van een staat wordt niet langer aangenomen dat de staat civielrechtelijke immuniteit van rechtsmacht van een vreemde rechter heeft.
Internationale regels betreffende staatsimmuniteit zijn vooral gebaseerd op gewoonterecht. In het kader van de Verenigde Naties is in 2004 het Verdrag inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen aangenomen. Dit Verdrag weerspiegelt op hoofdlijnen het gewoonterecht. Het is nog niet in werking.”’ [67]
ratione personae’ (persoonlijke immuniteit) en ‘immuniteit
ratione materiae’ (functionele immuniteit). Deze immuniteiten strekken er volgens de rechtbank toe “te waarborgen dat de betrokken persoon of het betrokken orgaan zijn functie op een effectieve manier kan uitoefenen ten behoeve van zijn staat’’. [79]
de eerste deelklachtwordt voortgebouwd op hetgeen ook in verband met het eerste middel is aangevoerd, namelijk dat het beslag niet onder de klaagster is gelegd en het immuniteitsoordeel van de rechtbank in essentie daarop steunt, zodat dit (zonder nadere motivering) onbegrijpelijk is.
de tweede deelklachtmiskent de rechtbank de reikwijdte van volkenrechtelijke immuniteit omdat deze zich niet verzet tegen een strafvorderlijk beslag van zich in Nederland bevindende voorwerpen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen derden (in onderhavige zaak de handelsbanken). Daaraan doet niet af dat de klaagster, als orgaan van een vreemde staat, opdracht tot verzending van de inbeslaggenomen gelden heeft gegeven in het kader van de uitoefening van haar publieke taak. Van belang is dat de klaagster die verzending niet zelf heeft uitgevoerd en geen eigenaar is van de gelden. De taakuitoefening van de klaagster is geen voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek en het beslag vindt ook zijn oorzaak niet in deze taakuitoefening. Ook daarom is het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
zelfals verdachte wordt aangemerkt (en dat is zeldzaam omdat het uitgangspunt is dat staten niet door andere staten vervolgd kunnen worden) of als de vreemde staat wordt
geraaktdoor dwangmiddelen die worden toegepast in een strafrechtelijk onderzoek tegen een ander. Als voorbeelden hiervan worden onder andere genoemd een doorzoeking in een onroerende zaak die eigendom is van een vreemde staat of de inbeslagneming van een aan de vreemde staat toebehorende auto, waarvan de verdenking bestaat dat met deze auto, voorafgaand aan de verwerving daarvan door de vreemde staat, strafbare feiten zijn begaan. Als deze zaken worden gebruikt voor diplomatieke doelen, vallen zij onder de bescherming van art. 22 Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, en wordt door het strafrechtelijk handelen de immuniteit van de vreemde staat geschonden.