5.1.1. Ingevolge het bepaalde bij het eerste lid van art. 118 Sv. doet het openbaar ministerie een inbeslaggenomen voorwerp teruggeven aan degene bij wie het in beslag genomen is — verder te noemen: de beslagene — zodra het belang van de strafvordering zich niet meer tegen deze teruggave verzet.
5.1.2. Ingevolge het derde lid van art. 118 Sv. kan het openbaar ministerie dit voorwerp echter aan een ander dan de beslagene doen teruggeven, indien deze zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem een mededeling van het voornemen tot zodanige teruggave heeft doen betekenen daarover heeft beklaagd bij de rechtbank.
5.1.3. Indien een beklag als evenbedoeld wel is gedaan dient de rechtbank bij de beantwoording van de vraag aan wie het inbeslaggenomen voorwerp moet worden teruggegeven zich te laten leiden door hetgeen op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
5.2. Te dezen doet zich het geval voor dat het Openbaar Ministerie — anders dan zijn hiervoren onder 4.2 genoemde conclusie zou doen verwachten — het derde lid van art. 118 Sv. buiten toepassing heeft gelaten en dat een ander dan de beslagene, stellende dat haar die voorwerpen toebehoren, zich bij de Rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar van die voorwerpen.
5.3.1. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat in een zodanig geval de rechtbank dient te beoordelen of (a) het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo neen, of (b) het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is het voorwerp aan de klager terug te geven, in welk geval de rechtbank het beklag gegrond dient te verklaren en ingevolge het vijfde lid van art. 552a Sv. de daarmede overeenkomende last tot teruggave dient te geven.
5.3.2. Immers, zodanige klager moet wegens de samenhang tussen de artikelen 552c Sv. en 552a Sv. als belanghebbende in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv. worden beschouwd, waaruit volgt dat in de wet voor hem ook de mogelijkheid besloten moet liggen zijn belang na te streven door middel van een beklagprocedure in welke procedure de rechtbank voor haar beslissing de hiervoren in 5.1.1 en 5.1.3 genoemde maatstaven dient te hanteren.
5.3.3. Het wettelijk systeem — blijkende uit het eerste en het derde lid van art. 118 Sv. — volgens hetwelk het voorwerp aan de beslagene moet worden teruggegeven zodra het belang van de strafvordering de voortduring van het beslag niet langer vordert en dat teruggave aan een ander dan de beslagene niet kan geschieden zonder dat de laatstgenoemde van het voornemen daartoe in kennis gesteld wordt en desgewenst zijn standpunt aan de rechter kan voorleggen, brengt voorts mede dat — hoewel een wettelijk voorschrift daartoe ontbreekt — de rechtbank in een zodanig geval niet kan oordelen zonder de beslagene in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
5.4. De Rechtbank heeft te dezen overwogen en beslist dat het belang van de strafvordering niet eist dat het beslag langer voortduurt. De bestreden beschikking behelst echter niet een beslissing nopens de vraag of het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is de voorwerpen aan de klaagster terug te geven, terwijl uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van de Rechtbank weliswaar blijkt dat de beslagene en zijn advocaat bij die behandeling aanwezig waren, maar niet dat zij aldaar zijn gehoord.